In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2021. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had de uitspraak van de heffingsambtenaar gehandhaafd. Belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 november 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. Het geschil in hoger beroep betrof de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank de proceskosten onjuist had berekend en dat de redelijke termijn in hoger beroep niet verder was overschreden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de veroordelingen in de proceskosten en heeft de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor gelijke delen in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht veroordeeld. De totale vergoeding voor de proceskosten werd vastgesteld op € 1.116, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat ieder € 558 moesten vergoeden aan belanghebbende. Tevens werd gelast dat beide partijen de helft van het griffierecht vergoeden aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op 15 februari 2023 verzonden.