In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2021. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tevens was er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de Staat en de heffingsambtenaar voor gelijke delen in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht waren veroordeeld.
In hoger beroep was er geen geschil over de onjuistheid van de berekening van de proceskostenvergoeding door de rechtbank. Het Hof volgde het standpunt van partijen dat de rechtbank de proceskosten onjuist had berekend, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn in hoger beroep niet verder was overschreden.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor wat betreft de veroordelingen in de proceskosten. De heffingsambtenaar en de Staat zijn beide veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, waarbij de totale vergoeding is vastgesteld op € 1.116. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.