ECLI:NL:GHARL:2023:1216

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
200.310.820/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vergoedingen in verband met de overgang van dossiers in bewindvoeringszaken

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Fedis PGB Dienstverlening B.V. en een geïntimeerde over vergoedingen die verband houden met de overgang van bewindvoeringsdossiers. De zaak is gestart met een hoger beroep door Fedis tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De kantonrechter had in zijn vonnis van 5 april 2022 een aantal vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, waaronder een vergoeding van € 22.607,60 voor de overname van dossiers en kosten van mentorschap. Fedis was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerde in hoger beroep afgewezen en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen, zowel op basis van de overnameovereenkomst als op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof concludeerde dat Fedis niet verplicht was om de gevorderde vergoedingen te betalen, omdat de geïntimeerde niet had aangetoond dat hij was verarmd of dat Fedis ongerechtvaardigd was verrijkt.

Daarnaast heeft het hof de proceskosten gecompenseerd voor de procedure bij de kantonrechter, maar heeft het de geïntimeerde wel veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Fedis de veroordelingen kan uitvoeren, ook als de zaak nog aan de Hoge Raad wordt voorgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.310.820/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8913949)
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
Fedis PGB Dienstverlening B.V.,
gevestigd in Meppel,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Fedis,
advocaat: mr. L.C. van der Veer, die kantoor houdt in Giethoorn,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Degenaar, die kantoor houdt in Utrecht.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 september 2021 en 5 april 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 mei 2022,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Fedis de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd. De advocaat van Fedis heeft op verzoek van het hof de ontbrekende producties bij de dagvaarding voor de procedure bij de kantonrechter nagestuurd. Daarna heeft het hof arrest bepaald.
3.
Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing van het hof?
3.1
Het gaat in deze zaak over de vraag welke vergoeding Fedis aan [geïntimeerde] verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft daarover vorderingen ingesteld, gebaseerd op een koopovereenkomst waarbij [geïntimeerde] een deel van zijn klantenbestand aan Fedis heeft verkocht en op ongerechtvaardigde verrijking. [geïntimeerde] heeft daarnaast een vordering ingesteld tot vergoeding van de kosten van mentoraten. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, met veroordeling van Fedis in de proceskosten. Fedis is het met die veroordelingen oneens en zij heeft daarom hoger beroep ingesteld.
3.2
Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen en daarom het vonnis van de kantonrechter niet in stand laten (vernietigen). [geïntimeerde] moet de proceskosten van Fedis in de procedure bij de kantonrechter en bij het hof voor zijn rekening nemen. Het hof zal de feiten vermelden waarop deze beslissingen zijn gebaseerd en motiveren hoe het tot zijn beslissingen is gekomen.

4.De feiten

4.1
[geïntimeerde] is bedrijfsmatig opgetreden als beschermingsbewindvoerder/mentor en in die hoedanigheid benoemd door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. Ook Fedis houdt zich bedrijfsmatig bezig met bewindvoeringen en mentoraten.
4.2
[geïntimeerde] heeft medio 2018 met de kantonrechter in Utrecht een gesprek gehad over zijn functioneren als bewindvoerder. Mede naar aanleiding van dat gesprek heeft [geïntimeerde] besloten bewindvoeringsdossiers over te dragen aan Fedis. Partijen hebben met het oog daarop op
10 december 2018 een ‘overeenkomst tot koop en verkoop van cliënten portefeuille’ gesloten (hierna: de overnameovereenkomst). Het ging daarbij volgens een bijlage bij het contract om een bestand van 26 bewindvoeringsdossiers. De door Fedis te betalen vergoeding voor overname van die dossiers bedroeg € 25.000, waarop een bedrag van € 960 per cliënt/dossier in mindering zou worden gebracht, indien een cliënt niet naar Fedis zou willen overgaan.
4.3
[geïntimeerde] heeft de rechtbank Midden-Nederland over de beoogde overname door Fedis geïnformeerd. De kantonrechter in die rechtbank heeft met benoeming van Fedis tot bewindvoerder in de over te nemen dossiers ingestemd en Fedis daarin in de plaats van [geïntimeerde] tot bewindvoerder benoemd. Daarnaast heeft de rechtbank Fedis ook in andere dossiers dan die op de bijlage bij het contract stonden in plaats van [geïntimeerde] tot bewindvoerder benoemd. Daarover heeft [geïntimeerde] in zijn brief van 6 juli 2019 aan de rechtbank onder meer geschreven dat de opzet was dat er 25 dossiers overgingen naar Fedis, dat hij heeft moeten bemerken dat meer dan 25 bewindvoeringsdossiers en (35) zijn overgegaan naar Fedis, dat hij daarin berust en dat dit impliceert dat alle bewinden overgaan naar Fedis.
4.4
Fedis heeft de in het contract met [geïntimeerde] bepaalde vergoeding, na aftrek vanwege niet overgenomen cliënten, niet volledig aan [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter het daarmee gemoeide restbedrag (€ 5.110) gevorderd, dat door de kantonrechter is toegewezen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een vergoeding van € 12.480 gevorderd voor 13 extra dossiers waarin Fedis door de kantonrechter tot bewindvoerder is benoemd (13 x € 960) en die niet op de bijlage bij het contract stonden; de kantonrechter heeft daarvan € 8.640 (9 x
€ 960) toegewezen, gebaseerd op negen dossiers. [geïntimeerde] heeft tot slot € 7.866,44 voor ‘kosten van mentorschappen’ van Fedis gevorderd. De kantonrechter heeft die vordering volledig toegewezen. Al met al is Fedis veroordeeld tot betaling van € 22.607,60 aan [geïntimeerde] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020 en tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] .
4.5
Fedis vordert in hoger beroep dat de vonnissen van de kantonrechter worden vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerde] in de proceskosten, inclusief nakosten, van de procedure bij de kantonrechter en bij het hof wordt veroordeeld. Fedis heeft daartoe een aantal grieven (bezwaren) geformuleerd. Het hof zal die hierna in punt 5. betrekken in een bespreking per onderwerp van de geschilpunten, nadat het hof eerst iets heeft overwogen waarover het in dit hoger beroep wel en niet meer gaat
(de omvang van het hoger beroep).

5.De motivering van de beslissing

De omvang van het hoger beroep
5.1
De kantonrechter heeft in het eindvonnis dat deel van de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen dat betrekking had op nakoming van de overnameovereenkomst, zijnde het bedrag van € 5.110. De kantonrechter heeft in het vonnis van 28 september 2021 het opschortingsverweer en verrekeningsverweer van Fedis tegen die vorderingen verworpen. Voor zover Fedis met haar hoger beroep de bedoeling heeft dat die vordering door het hof alsnog zou moeten worden afgewezen dan kan zij dat doel niet bereiken. Fedis heeft tegen de veroordeling tot betaling van het genoemde bedrag en de verwerping van haar verweren geen als zodanig kenbare grieven (bezwaren) geformuleerd in haar memorie van grieven. Zij kon niet volstaan met de conclusie aan het slot van haar memorie van grieven dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] zou moeten afwijzen met vernietiging van het vonnis. Daarmee staat de beslissing van de kantonrechter over die vordering in dit hoger beroep vast.
5.2
[geïntimeerde] heeft niet zelfstandig hoger beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering in verband met de extra dossiers. Dat had wel gemoeten als hij had willen vasthouden aan het hogere bedrag (€ 12.480) dat hij eerst heeft gevorderd. Het staat daarom vast die vordering is gemaximeerd op het door de kantonrechter toegewezen bedrag van
€ 8.640 met wettelijke rente. Met andere woorden: het bedrag dat Fedis aan [geïntimeerde] moet betalen kan wel minder worden, maar niet meer.
De vergoeding voor de extra dossiers
5.3
[geïntimeerde] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de overnameovereenkomst met Fedis en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen op de subsidiaire grondslag. Volgens Fedis heeft de kantonrechter dat verkeerd gezien. Volgens Fedis is zij niet (ongerechtvaardigd) verrijkt en heeft [geïntimeerde] bovendien niet aangetoond dat hij is verarmd en dat zijn schade als gevolg daarvan gelijk is te stellen aan
€ 960 per dossier, omdat dat in het contract bepaalde bedrag per dossier een andere achtergrond en strekking heeft.
5.4
[geïntimeerde] heeft zoals gezegd als primaire grondslag voor zijn vordering aangevoerd dat de overeenkomst van 10 december 2018 inhoudt dat Fedis ook voor de dossiers die niet in de bijlage zijn genoemd een vergoeding van € 960 per dossier moet betalen. Het is aan [geïntimeerde] om deze stelling te onderbouwen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn uitleg van de overeenkomst. De tekst van de overeenkomst, de diverse bepalingen daarvan in onderling verband en samenhang bezien en mede gelet op de bijlage, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Het gaat om specifiek – naam, uitspraakdatum en einde regeling b.v. - benoemde dossiers en niet gesteld of gebleken is dat de ‘extra dossiers’ waarvan [geïntimeerde] vergoeding vordert daartussen staan. De overeenkomst bevat geen bepaling voor het geval meer dossiers dan de in de bijlage genoemde worden overgedragen, en zo ja, tegen welke vergoeding, terwijl wel geregeld is wat er met de prijs gebeurt als minder dossiers worden overgedragen. Dat vormt een contra-indicatie tegen de stelling van [geïntimeerde] dat bij overgang van meer dossiers ook voor die dossiers hetzelfde bedrag betaald moest worden. Nu is de tekst van een contract niet zonder meer doorslaggevend voor de uitleg van een overeenkomst, maar [geïntimeerde] heeft geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de overeenkomst toch zo moet worden uitgelegd dat het contract een basis biedt voor de gevorderde vergoeding. [geïntimeerde] heeft evenmin feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan Fedis redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat zij volgens het contract zou moeten bijbetalen als zij meer dossiers zou krijgen, nu op het moment van het sluiten van het contract ook nog niet bekend was dat dit mogelijk het geval zou zijn.
5.5
Wat betreft de grieven van Fedis over de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] op de subsidiaire grondslag heeft het volgende te gelden. De kantonrechter heeft de vraag naar een vergoedingsplicht op de grondslag van de ongerechtvaardigde verrijking laten afhangen van het antwoord op de vraag of de rechtbank Fedis al dan niet ambtshalve tot bewindvoerder in de extra dossiers heeft benoemd en die vraag, na informatie te hebben gekregen van de rechtbank Midden-Nederland (daarover gaat grief II van Fedis), ontkennend beantwoord, met een veroordeling van Fedis tot het betalen van de bestreden vergoeding tot gevolg. Volgens de kantonrechter zijn de dossiers op verzoek van [geïntimeerde] overgedragen, zodat daarom een vergoedingsplicht door Fedis aan [geïntimeerde] bestaat. Of die benadering van de kantonrechter terecht is, kan op grond van het hierna volgende onbesproken blijven.
5.6
Het wettelijk uitgangspunt is dat hij, die ten koste van een ander is verrijkt, verplicht is, voor zover dit redelijk is, de schade van die ander (de verarmde) tot aan het bedrag van zijn verrijking te vergoeden. [1]
5.7
Op [geïntimeerde] rust de stelplicht en bewijslast van het bestaan van zijn eigen verarming, de ongerechtvaardigde verrijking aan de kant van Fedis en het causaal verband daartussen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] de ongerechtvaardigde verrijking van Fedis, zijn eigen verarming en een verband daartussen onvoldoende heeft onderbouwd. [geïntimeerde] heeft over de verrijking feitelijk niet meer gesteld dat die gelijk is aan het bedrag van € 960 per dossier zoals dat in de overeenkomst is bepaald, maar daarmee is de verrijking van Fedis (tot dat bedrag) niet toereikend onderbouwd. Fedis zou in theorie verrijkt kunnen indien zij zonder tegenprestatie of kosten in de betreffende dossiers een vergoeding zou ontvangen voor al door [geïntimeerde] verrichtte werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft daarover echter niets gesteld; hij heeft dit niet per dossier uiteengezet. Fedis heeft bovendien betwist dat zij verrijkt is omdat zij zelf tijd en geld in de aanvangswerkzaamheden moest investeren om de dossiers op te starten zonder dat ze daarvoor een vergoeding kon declareren. Zonder verdere onderbouwing door [geïntimeerde] is dan ook onduidelijk waarin de verrijking van Fedis bestaat en wat de omvang daarvan zou kunnen zijn.
5.8
Iets soortgelijks geldt voor de verarming van [geïntimeerde] . Hij heeft over zijn verarming alleen aangevoerd dat hij door toewijzing van de extra dossiers door de rechtbank aan Fedis niet met Fedis heeft kunnen onderhandelen over de overname en niet heeft kunnen bedingen dat Fedis voor de overname daarvan een vergoeding zou betalen. Daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat Fedis deze dossiers na onderhandelingen tegen de eerder afgesproken of een andere vergoeding en onder dezelfde voorwaarden zou hebben willen overnemen, heeft [geïntimeerde] niet aan de hand van de betreffende dossiers onderbouwd dat hij werkzaamheden heeft verricht of kosten heeft gemaakt in deze dossiers en dat hij daarvoor geen vergoeding heeft gekregen, waardoor hij is verarmd. Het causaal verband tussen verarming en verrijking laat zich evenmin voldoende vaststellen.
5.9
Het hof honoreert daarmee het bezwaar van Fedis (zoals verwoord en toegelicht in haar grieven I en IV, waarvan er twee zijn) dat inhoudt dat zij op grond van ongerechtvaardigde verrijking een vergoeding aan [geïntimeerde] moet betalen. De klacht van Fedis over het door de kantonrechter zelfstandig vergaren van bewijs met zijn verzoek om informatie bij de Rechtbank Midden-Nederland (grief II) kan daarmee onbesproken worden gelaten.
De kosten voor mentoraten
5.1
De kantonrechter heeft het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag toegewezen omdat Fedis de verschuldigdheid en de hoogte van het bedrag onvoldoende zou hebben betwist. Fedis is het ook daarmee niet eens. Volgens haar heeft [geïntimeerde] niet aangetoond dat hij een vorderingsrecht heeft op Fedis ten aanzien van de vergoedingen die een cliënt ten aanzien van wie een mentorschap is uitgesproken als bijzondere bijstand kan krijgen om de kosten van het mentorschap te voldoen.
5.11
Uit wat partijen hierover in hun processtukken hebben geschreven begrijpt het hof dat een persoon over wie een mentoraat is uitgesproken bij de gemeente van zijn woonplaats een verzoek om bijzondere bijstand kan doen in verband met de kosten van het mentoraat. Indien de gemeente dat verzoek honoreert wordt het betreffende bedrag overgemaakt op de bankrekening van die persoon, welke rekening wordt beheerd door de bewindvoerder
(de beheerrekening).
5.12
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] gelet op die gang van zaken onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan hij jegens Fedis zelf een vorderingsrecht heeft.
5.13
De bedragen waar het hier om gaat zijn volgens de stellingen van [geïntimeerde] door de gemeenten bijgeschreven op de beheerrekeningen van de personen over wie het mentoraat is uitgesproken. Daarmee heeft [geïntimeerde] niet onderbouwd dat de bedragen tot het vermogen van Fedis zijn gaan behoren en daarmee ook niet dat Fedis daardoor, en ten koste van [geïntimeerde] , is verrijkt, als [geïntimeerde] heeft bedoeld te stellen dat ongerechtvaardigde verrijking de grondslag voor de vordering is. Het feit dat Fedis de beheerrekeningen beheert en bevoegd is om daarover te beschikken maakt dat niet anders, want dat leidt als zodanig niet tot een verrijking van Fedis. Voor zover [geïntimeerde] heeft beoogd te stellen - een duidelijk daarop toegesneden beroep van [geïntimeerde] ontbreekt - dat Fedis jegens hem tekortschiet in de nakoming van een overeenkomst of onrechtmatig handelt door als bewindvoerder na te laten de op de diverse beheerrekeningen overgemaakte gelden aan hem uit te betalen, missen die stellingen een toereikende feitelijke onderbouwing. Indien [geïntimeerde] van de betrokken personen van wie hij mentor was een vergoeding had willen vorderen had hij jegens hen een procedure moeten beginnen, maar hij dat heeft hij niet gedaan; Fedis is niet in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de betrokken personen in deze procedure betrokken.
5.14
De bezwaren van Fedis tegen het oordeel en de beslissing van de kantonrechter over toewijzing van deze vorderingen zijn daarom terecht. Dat geldt ook voor de klacht van Fedis dat zij volgens de kantonrechter de proceskosten van [geïntimeerde] moet betalen. Omdat Fedis voor een te groot deel van de vorderingen van [geïntimeerde] in het ongelijk is gesteld, maar wel voor deel daarvan terecht, ziet het hof aanleiding de proceskosten voor de procedure bij de kantonrechter te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor het hoger beroep ligt dat anders: omdat het hoger beroep van Fedis slaagt moet [geïntimeerde] haar proceskosten in het hoger beroep betalen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. Het hof heeft voor de berekening van het salaris van de advocaat van Fedis de gebruikelijke vaste tarieven gebruikt, waarbij de vergoeding wordt bepaald door het financiële belang van de zaak (hoe groter het belang, hoe hoger het tarief per proceshandeling) en het aantal proceshandelingen van degene aan wie moet worden betaald. Dat is in het geval van Fedis één proceshandeling, namelijk een memorie van grieven, tegen een tarief van € 1.183 per punt. Verder moet [geïntimeerde] aan Fedis vergoeden wat Fedis aan het hof heeft moeten betalen (het griffierecht) en de kosten van de door Fedis uitgebrachte dagvaarding in hoger beroep. Met het oog op dit alles zal het hof (onder 6.) het bestreden vonnis vernietigen en andere veroordelingen uitspreken. Omdat een Fedis tot een lager bedrag wordt veroordeeld aan verschuldigde hoofdsom zal het hof de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (bik) tot aan die hoofdsom aanpassen, Dat wordt dan een bedrag van € 630,50 (zonder btw), zodat Fedis zal worden veroordeeld in dit arrest tot betaling van
5.15
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5.16
Het hof wijst ten overvloede op het volgende. Fedis heeft, zo blijkt uit de stellingen van [geïntimeerde] , aan het bestreden vonnis voldaan, ook wat betreft de vergoedingen voor de mentoraten. Het feit dat voor die vorderingen
jegens Fedisin deze procedure geen grondslag is gebleken laat onverlet dat die betalingen uiteindelijk toch terecht kunnen zijn geweest, indien Fedis in haar hoedanigheid van opvolgend bewindvoerder die als vergoeding voor de werkzaamheden van [geïntimeerde] (conform zijn specificatie in punt 21 van zijn conclusie van repliek) namens de personen om wie het gaat, heeft betaald. Of vernietiging van het vonnis dan ook moet leiden tot volledige terugbetaling van deze bedragen valt nog te bezien.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 april 2022 en doet opnieuw recht;
veroordeelt Fedis om aan [geïntimeerde] te betalen € 5.740,50 (inclusief bik) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten voor de procedure bij de kantonrechter, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fedis vastgesteld op € 105,31 en € 2.135 voor verschotten en op € 1.183 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.M.A. Wind en R. Koolhoven en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2023.

Voetnoten

1.Artikel 6:212 BW