ECLI:NL:GHARL:2023:10760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.324.617/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in de paardenfokkerij: KFPS aansprakelijk voor niet informeren over afstamming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een paardenfokker, en de Koninklijke Vereniging Het Friesch Paarden-Stamboek (KFPS). De appellant had KFPS aansprakelijk gesteld voor schade die hij zou hebben geleden als gevolg van het niet informeren over de afstamming van zijn merrie [naam1]. De merrie was geregistreerd in het stamboek van KFPS, maar na DNA-onderzoek bleek dat de opgegeven vader niet de biologische vader was. Dit leidde tot de uitschrijving van [naam1] en haar nakomelingen uit het stamboek, wat de appellant aanzienlijke schade heeft berokkend.

In de procedure bij het hof werd vastgesteld dat KFPS onrechtmatig had gehandeld door de appellant niet te informeren over de twijfels die bestonden over de afstamming van [naam1]. Het hof oordeelde dat KFPS de appellant had moeten informeren na het ontvangen van het DNA-onderzoek in 2003. De appellant had hierdoor onterecht gefokt met [naam1] en had schade geleden door het niet tijdig informeren. Het hof heeft KFPS veroordeeld tot schadevergoeding, maar de exacte schade moet in een schadestaatprocedure worden vastgesteld.

De appellant had in eerste aanleg al een schadevergoeding van € 3.425,- toegewezen gekregen, maar in hoger beroep vorderde hij een hoger bedrag. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van KFPS in het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van stamboeken in het informeren van eigenaren over de afstamming van geregistreerde dieren en de gevolgen van onzorgvuldig handelen in de paardenfokkerij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.324.617/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 182988)
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.H.O. Aben, die kantoor houdt te Weert,
tegen
Koninklijke Vereniging Het Friesch Paarden-Stamboek,
die is gevestigd in Leeuwarden,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
KFPS,
advocaat: mr. W.M. Sturms, die kantoor houdt te Joure.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van
20 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bevolen. Van de op 15 november 2023 gehouden mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens is het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft de datum van arrest bepaald op heden, op basis van het voorafgaand aan het arrest overgelegde procesdossier, aangevuld met genoemd verslag.

2.De feiten van de zaak

2.1
KFPS, waarvan de statuten in de loop van de tijd enkele keren zijn gewijzigd, heeft steeds als doelstelling gehad het behouden, verbeteren en promoten van het Friese paard, wat zij onder meer tracht te bereiken door het vaststellen van het fokdoel, het fok- en selectiebeleid, het aanleggen van registers en het keuren en beoordelen van paarden voor opname in een van de registers. KFPS was krachtens de Verordening Uitvoering Fokkerijbesluit 2001 door het toenmalige Productschap voor vee en vlees erkend als instelling die het stamboek voor Friese paarden bijhoudt.
2.2
De merrie [naam1] is na haar geboorte op 2 mei 1997 op 21 mei 1997 onder nummer [nummer1] geregistreerd in het stamboekregister (verder: het stamboek) van KFPS. Als ouders zijn daarbij vermeld de hengst [naam2] en de merrie [naam3] . [naam2] was een stamboekdekhengst met een dekvergunning voor natuurlijke dekking.
2.3
De fokker van [naam1] , [naam4] , heeft dit paard op 18 juni 1998 voor fl. 8.500,- verkocht aan de heer [naam5] . Deze heeft het paard op 8 september 1998 op zijn beurt voor fl. 9.500,- aan [appellant] doorverkocht. Daarbij zijn de stamboekpapieren van [naam1] aan [appellant] overhandigd.
2.4
[appellant] is met [naam1] gaan fokken. [naam1] heeft de volgende nakomelingen gekregen: [naam6] ( 2001 ), [naam7] ( 2002 ), [naam8] ( 2003 ), [naam9] ( 2006 ), [naam10] ( 2007 ), [naam11] ( 2008 ), [naam12] ( 2009 ), [naam13] ( 2010 ) en [naam14] ( 2012 ). Op [naam14] na zijn de genoemde veulens geregistreerd in het stamboek.
2.5
[naam1] is kort na de geboorte van [naam14] begin juli 2012 overleden. Enige maanden daarna is [naam14] door [appellant] bij KFPS ter registratie in het stamboek aangeboden. Als gevolg van het overlijden van [naam1] was [naam14] niet te schouwen aan de voet van de moeder. Er heeft om die reden in opdracht van KFPS een onderzoek plaatsgevonden naar het DNA-profiel van [naam1] door VHL. Bij onderzoeksrapport van
14 december 2012 heeft VHL aan KFPS bericht dat Prinsess wel, maar [naam2] niet in aanmerking komt voor het ouderschap van [naam1] .
2.6
Bij brief van 18 februari 2013 heeft KFPS aan [appellant] onder meer als volgt geschreven:
[…]
Uit routinematig onderzoek, uitgevoerd door het KFPS is komen vast te staan dat de afstamming van de merrie [naam1] (…) niet juist is. Het DNA profiel van deze merrie accordeert namelijk niet met het DNA profiel van de bij het KFPS geregistreerde vader de stamboekhengst [naam2] . De werkelijke vader van deze merrie is door het KFPS niet te achterhalen. Dit betekent dat de merrie en haar nakomelingen niet geregistreerd kunnen blijven in de hoofdsectie van het KFPS stamboekregister.
[…]
2.7
[naam1] en haar nakomelingen zijn in 2013 uitgeschreven uit het stamboek.
2.8
[appellant] is in 2014 een procedure begonnen tegen de verkoper van [naam1] en de fokker van [naam1] , waarbij hij ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van
14 december 2016 de vorderingen van [appellant] afgewezen. Daartoe is overwogen dat [appellant] er niet in is geslaagd te bewijzen dat [naam2] niet de vader was van [naam1] . Tegen dit vonnis is geen appel ingesteld.
2.9
Bij brief van 30 januari 2017 heeft [appellant] KFPS aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van onzorgvuldig handelen van KFPS tegenover hem.
2.1
Het gerechtshof heeft - anders dan de rechtbank - voor recht verklaard dat KFPS tegenover [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door hem in mei 2003 naar aanleiding van het analyserapport van 15 mei 2003 niet te informeren over de twijfel die was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [naam1] . Tevens is KFPS veroordeeld tot vergoeding van de schade die is ontstaan als rechtstreeks gevolg van dit onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat. Het gerechtshof heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:
[…]
Het staat in elk geval vast dat KFPS naar aanleiding van de rapportage van VHL van 15 mei 2003 geen actie heeft ondernomen. Er is geen nieuw monster opgestuurd naar VHL, noch is [appellant] in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek van 15 mei 2003.
[…]
4.6.
[appellant] is als gevolg van het uitblijven van enige actie van de kant van KFPS in de veronderstelling blijven verkeren dat hij met [naam1] over een stamboekmerrie beschikte. Hij is dan ook na
15 mei 2003 blijven fokken met [naam1] en heeft de nakomelingen van [naam1] aangemeld bij KFPS als afstammelingen van een stamboekmerrie.
4.7.
Door [appellant] niet in kennis te stellen van de twijfels over de afstamming van [naam1] heeft KFPS onzorgvuldig gehandeld tegenover [appellant] . [appellant] mocht er op vertrouwen dat een organisatie als KFPS, die dient te waken voor de betrouwbaarheid van het stamboek, er op toeziet dat de afstamming van een paard klopt en dat hij als eigenaar van een Fries paard en lid van KFPS bij de geringste twijfel over de afstamming van zijn paard daarover zou worden geïnformeerd. Op basis van die informatie zou hij dan nadere keuzes hebben kunnen maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag of hij zou doorgaan met het fokken met [naam1] en eventueel te nemen stappen ten aanzien van de verkoper van [naam1] .
[…]
4.10.
[appellant] heeft naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij niet direct in kennis is gesteld van het onderzoeksresultaat van de test in mei 2003. Hij is blijven doorfokken met [naam1] en als gevolg daarvan wordt hij, zo is ter comparitie komen vast te staan, geconfronteerd met in elk geval één vordering van een koper van een veulen van [naam1] en mogelijk meerdere vorderingen. Verder is volgens hem de waarde van de veulens die hij zelf heeft gehouden verminderd als gevolg van het feit dat zij uit het stamboek zijn verwijderd. In hoeverre [appellant] werkelijk schade heeft geleden als gevolg van verwijdering van [naam1] en haar nakomelingen uit het stamboek dient in een schadestaatprocedure te worden bepaald. De enkele stelling van KFPS dat een Fries paard niet in waarde toeneemt door inschrijving in het stamboek acht het hof niet toereikend als verweer om er vanuit te gaan dat [appellant] in het geheel geen schade heeft.
In de schadestaatprocedure kan ook aan de orde komen of en in hoeverre [appellant] in aanmerking komt voor vergoeding van dierenartskosten, stallingskosten en voedingskosten van [naam1] .
4.11.
KFPS heeft als verweer gevoerd dat [appellant] zichzelf de mogelijkheid tot vergoeding van schade heeft ontnomen door geen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 december 2016.
Het hof passeert dit verweer. Het staat een benadeelde vrij om een keuze te maken wie hij aanspreekt tot vergoeding van zijn schade. De vraag in hoeverre toepassing van artikel 6:101 BW moet leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht van KFPS dient in de schadestaatprocedure te worden beoordeeld. Pas in die procedure ontstaat inzicht in de aard en de omvang van de schade en kan worden beoordeeld of die schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [appellant] kan worden toegerekend.
[…]

3.De vorderingen van [appellant] en de beslissing van de rechtbank

3.1
Dit is de schadestaatprocedure waar het hof eerder naar heeft verwezen. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat KFPS wordt veroordeeld tot schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van KFPS in de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 april 2023 KFPS veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] ten belope van € 3.425,-, vermeerderd met wettelijke rente. Ook heeft zij [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

De vorderingen en grieven in hoger beroep
4.1
[appellant] vordert in het hoger beroep vernietiging van het onder 3.2 genoemde vonnis alsmede dat KFPS wordt veroordeeld tot een hoger dan door de rechtbank toegewezen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van KFPS in de proceskosten.
4.2
[appellant] heeft in hoger beroep een zestal bezwaren (‘grieven’) tegen het vonnis geformuleerd. Het hof zal deze grieven hierna zoveel mogelijk tezamen en thematisch behandelen.
Doel en reikwijdte van de schadestaatprocedure
4.3
De schadestaatprocedure strekt er enkel toe om tot een deugdelijke vaststelling te komen van de schade die [appellant] heeft geleden doordat hij in 2003 niet is geïnformeerd door KFPS omtrent de twijfel die na de toentertijd uitgevoerde test was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [naam1] . Door het hof is in de hoofdprocedure alleen dit niet-informeren over bedoelde twijfel als onzorgvuldig in de zin van art. 6:162 BW aangemerkt. Uit [appellant] toelichting op grief I maakt het hof op dat hij het debat over het hoe en waarom van de aansprakelijkheid van KFPS ook in de schadestaatprocedure wenst te voeren. Daar is deze procedure echter niet voor bedoeld. Nu kan enkel nog worden gedebatteerd over de omvang van de schade die als gevolg van het in de hoofdprocedure vastgestelde onrechtmatig handelen is geleden. De rechtbank heeft dan ook terecht in eerste aanleg overwogen dat “ander vermeend laakbaar handelen door KFPS (…) gelet op de aard van de procedure en de door [appellant] ingestelde vorderingen onbesproken (zal) blijven”. Voor zover [appellant] heeft beoogd een uiteenzetting te geven over de wijze waarop in deze zaak de redelijke toerekening op grond van artikel 6:98 BW dient plaats te vinden, geldt dat hij niet duidelijk heeft gemaakt wat zijn betoog concreet betekent voor de omvang van de schade, respectievelijk op welke schadeposten zijn betoog betrekking heeft. Grief I faalt gelet op het voorgaande.
Wat als [appellant] in 2003 wel was geïnformeerd over de twijfel naar aanleiding van de test?
4.4
De grieven II-IV komen in de kern op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] met een ander paard was blijven doorgaan met zijn paardenfokactiviteiten als hij in 2003 wel zou zijn geïnformeerd door KFPS over de twijfel die na de test was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [naam1] , en dat hij dus na 2003 dezelfde kosten en financiële lasten zou hebben gehad als in de huidige situatie. [appellant] betoogt in dit kader dat hij zou zijn gestopt met de paardenfok als hij destijds wel door KFPS was geïnformeerd en, in plaats daarvan, mogelijk weer asperges was gaan telen. Het hof gaat in deze hypothese niet mee. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep komt duidelijk naar voren dat [appellant] destijds een enthousiast paardenfokker was, dat hij tussen 1998 en 2003 al de nodige investeringen voor de paardenfok had gedaan en meerdere stallen had gebouwd, dat het de wens van hemzelf en zijn nicht was om “met de beste hengsten te fokken” en dat er na [naam1] ook andere paarden bij zijn gekomen, waarbij naar zeggen van [appellant] en zijn nicht mede is gezocht naar een tweede-premiepaard. Ook de ter zitting bij het hof met klem naar voren gebrachte gebrachte stelling dat de paardenfok van [appellant] weliswaar niet bedrijfsmatig van aard was, maar zeker meer behelsde dan een hobby, maakt duidelijk dat deze activiteit zich niet op enkel [naam1] richtte, maar een geduriger en breder karakter had. Ook [appellant] bemoeienis met andere paarden en de paardenfok nadien wijst daarop alsmede het feit dat de boerderij in de jaren nadien over acht stallen beschikte, die allemaal bezet waren. Op de vraag van het hof waarom [appellant] niettemin plotsklaps de brui aan zijn paardenfokactiviteiten zou hebben gegeven ingeval hij in 2003 door KFPS zou zijn geïnformeerd, is ter zitting geen duidelijk of begrijpelijk antwoord gekomen. Evenmin is ter zitting bij het hof concreet geworden dat en waarom [appellant] in dat geval weer de aspergeteelt ter hand zou hebben genomen. Gelet op dit alles oordeelt het hof dat [appellant] onvoldoende handen en voeten heeft gegeven aan zijn stelling dat hij zou zijn gestopt met de paardenfok als hij destijds wel tijdig door KFPS was geïnformeerd. Dat wordt niet anders door het gegeven dat [appellant] na 2013 enkele jaren is gestopt geweest met het fokken van paarden, te minder nu hij deze activiteiten later weer heeft opgepakt. Vanwege het daarmee niet voldoen aan de op hem rustende ‘stelplicht’ wordt aan bewijslevering door [appellant] niet toegekomen.
4.5
[appellant] subsidiaire stelling dat hij bij wel informeren in 2003 een Friese merrie zou hebben gekocht uit een zuivere (naar het hof begrijpt: veel betere) fokstam en dan “aanzienlijk betere fokresultaten” zou hebben gehad, moet het eveneens zonder een deugdelijke feitelijke onderbouwing stellen. Die onderbouwing had wel van [appellant] mogen worden verwacht, mede in het licht van het niet ter zitting door [appellant] weersproken, door KFPS herhaalde betoog dat [naam1] voor haar uitschrijving uit het stamboek niet gold als een exceptioneel fokpaard, maar als een “derde-premiepaard”, waarmee naar zeggen van [appellant] , bestuurslid van KFPS, gewoonlijk geen exceptionele fokresultaten te verwachten zijn. Ook aan deze stelling gaat het hof dus voorbij.
4.6
De grieven II-IV falen op grond van het voorgaande.
De schade
4.7
Het falen van de hiervoor behandelde grieven heeft de nodige consequenties voor de door [appellant] gevorderde schadeposten. Deze vormen het onderwerp van de vijfde grief. Het hof loopt hierna alle gevorderde schadeposten langs.
4.8
Nu uit het voorgaande volgt dat de kosten die [appellant] na 2003 met zijn paardenactiviteiten heeft gemaakt niet als schade aan de onrechtmatige nalatigheid van KFPS zijn toe te rekenen, moet de conclusie luiden dat hij bij wel informeren na 2003 dezelfde kosten en financiële lasten vanwege de paardenfok zou hebben gehad als in de huidige situatie, waarin hij niet in 2003 over genoemde twijfel is geïnformeerd. Dat betekent dat van het onder “A. schaderapport [naam15] ” gevorderde bedrag slechts toewijsbaar is het door de rechtbank al toegewezen bedrag van € 3.000,-. Om dezelfde reden kan ook de post “B. manuren” niet worden toegewezen; die aan het paardenfokken bestede tijd kan evenmin als schade worden beschouwd.
4.9
Verder is het hof het met de rechtbank eens dat de post “C. kosten S&A” vanwege het voorgaande eveneens niet voor toewijzing in aanmerking komt. De (verdere) redenen die de rechtbank daarvoor heeft gegeven, komen het hof juist voor en neemt het hof over.
4.1
De post “D. kosten procedure [naam4] en [naam5] ” kan evenmin worden toegewezen. De redenen die de rechtbank daarvoor heeft gegeven, komen het hof juist voor en worden door het hof overgenomen. Verder geldt dat de (mede in de toelichting op grief IV ingenomen) stelling dat bij wel informeren in 2003 de verkoper het niet zou hebben laten aankomen op een gerechtelijke procedure, althans dat deze procedure veel minder bewerkelijk zou zijn geweest, het zonder deugdelijke onderbouwing moet stellen. Terecht heeft de rechtbank opgemerkt dat in dat geval waarschijnlijk bewijslevering door een of meer deskundigen nodig zou zijn geweest, waardoor vergelijkbare procedurekosten voor [appellant] zouden zijn ontstaan als nu het geval is geweest. Ook de aanpalende stelling dat [appellant] (naar het hof begrijpt) bij wel in 2003 informeren sowieso geen procedure jegens [naam5] en [naam4] zou zijn begonnen, maar zijn pijlen enkel op KFPS zou hebben gericht, acht het hof onaannemelijk, mede nu [appellant] , naar zijn nicht ter zitting bij het hof verklaarde, [naam1] als tweede-premieveulen voor de fok heeft gekocht en derhalve destijds dus niet heeft gekregen wat hij mocht verwachten. Het ligt in de rede dat hij als teleurgestelde koper dan ook een procedure tegen de verkoper had moeten en zullen beginnen om zijn geld terug te krijgen.
4.11
Over de post “E. incassokosten” wordt door [appellant] enkel opgemerkt dat deze door de rechtbank te laag is vastgesteld. Nu [appellant] daarvoor in hoger beroep geen argumenten aandraagt, gaat het hof aan deze stelling voorbij.
4.12
Dan de post “F. wettelijke rente” Omdat [appellant] geen argumenten aanvoert ter ontkrachting van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de wettelijke rente over de geleden schade en het hof ook geen ander schadebedrag heeft vastgesteld, ziet het hof geen reden om op dat punt anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.14
Grief 5 faalt dus ook.
De verdere grieven
4.13
Grief VI ontbreekt. Grief VII bouwt op de hiervoor verworpen grieven voort en deelt in hun lot.
4.14
Wat verder door partijen in eerste aanleg en in hoger beroep is aangevoerd, kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven. Dat geldt in het bijzonder voor het door [appellant] geuite verwijt dat niet is voldaan aan de verplichting het certificaat met de uitkomst van de afstammingscontrole af te geven. Los van de vraag of dat verwijt terecht is, is er in deze procedure geen vordering aan verbonden.
De slotsom: het hoger beroep slaagt niet
4.15
De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat hij als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep zal worden veroordeeld (2 punten, tarief VI). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
4.16
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van KFPS in hoger beroep:
€ 5.689,- aan procedurele kosten (griffierecht)
€ 8.632,- aan salaris van de advocaat van KFPS (2 procespunten x appeltarief VI);
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, M.W. Zandbergen en K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.