ECLI:NL:GHARL:2023:1065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.316.789
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde premiebetaling voor aanvullende tandartsverzekering

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 1 juni 2022 is uitgesproken. De kern van de zaak betreft de vraag of [appellant], die in een zorginstelling verblijft en een indicatie voor behandeling en verblijf heeft, ten onrechte premie voor een aanvullende tandartsverzekering aan Menzis heeft betaald in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van de vordering in hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de appelgrens vaststelt op € 1.750,-. Het hof concludeert dat de waarde van de vorderingen van [appellant] niet boven deze grens uitkomt, zelfs niet na vermeerdering met wettelijke rente. De vorderingen van [appellant] zijn dus niet vatbaar voor hoger beroep, wat betekent dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en legt hem de proceskosten op, die zijn vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en € 393,50 voor het salaris van de advocaat. Deze beslissing is genomen op 7 februari 2023 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.316.789
zaaknummer rechtbank Gelderland 9345226
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. P.F. Wolbers
tegen

1.Menzis N.V.

die is gevestigd in Wageningen
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: Menzis
2. Menzis Zorgverzekeraar N.V.
die is gevestigd in Wageningen
hierna: Menzis Zorgverzekeraar
advocaat: mr. M.G. Pleiter

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 1 juni 2022 tussen [appellant] en Menzis Zorgverzekeraar heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep.
1.2.
Nadat [appellant] de zaak had aangebracht, heeft het hof hem in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van de vordering in hoger beroep in het licht van artikel 332 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de zogenoemde appelgrens. [appellant] heeft een akte genomen, waarna Menzis en Menzis Zorgverzekeraar een antwoordakte hebben genomen. Het hof wijst arrest (op het griffiedossier).

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] woont in een zorginstelling van de Twentse Zorgcentra te Enschede. De vraag is of [appellant] , die een indicatie ‘behandeling en verblijf bij een Wlz-instelling’ had, in de jaren 2015 tot en met 2019 ten onrechte premie voor een aanvullende tandartsverzekering aan Menzis heeft betaald.
2.2.
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd (kort gezegd):
- voor recht te verklaren dat hij onverschuldigd premie voor die aanvullende tandartsverzekering heeft betaald (van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019) en dat Menzis haar informatie- of zorgplicht heeft geschonden (door hem niet te waarschuwen dat hij mogelijk dubbel verzekerd zou kunnen zijn) en
- Menzis te veroordelen aan hem € 1.170,54 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van Menzis in de proceskosten.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van Menzis. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van [appellant] alsnog worden toegewezen.

3.De motivering van de beslissing

3.1.
In de dagvaarding in hoger beroep stelt [appellant] dat de kantonrechter abusievelijk vonnis heeft gewezen tussen hem en Menzis Zorgverzekeraar. Volgens hem is niet Menzis Zorgverzekeraar partij maar Menzis. Hij heeft – in afwachting van een door Menzis verzocht herstelvonnis – zekerheidshalve zowel Menzis als Menzis Zorgverzekeraar gedagvaard. Het hof laat de vraag wie in deze procedure als wederpartij van [appellant] moet worden beschouwd, in het midden. Het hof dient namelijk allereerst (ambtshalve) te beoordelen of de vorderingen van [appellant] vatbaar zijn voor hoger beroep.
3.2.
Volgens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen. Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is volgens het tweede lid voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
3.3.
De ratio van de appelgrens in artikel 332 lid 1 Rv is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep.
3.4.
Voor de beoordeling van de vraag of de appelgrens is bereikt moet volgens artikel 332 Rv worden aangesloten bij de hoogte van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen. Het door de gedaagde gevoerde verweer is daarbij niet van belang. In eerste aanleg heeft [appellant] betaling gevorderd van een bedrag van € 1.170,54 (bestaande uit € 990,72 aan hoofdsom en uit buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente). Met deze vordering is (ook na vermeerdering met de wettelijke rente) de appelgrens van € 1.750,- niet bereikt. Verder neemt het hof in aanmerking dat de gevorderde verklaringen voor recht in deze zaak vorderingen zijn van onbepaalde waarde ten aanzien waarvan – anders dan [appellant] meent – duidelijke aanwijzingen bestaan dat die vorderingen ook geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 1.750,-. Zij hebben betrekking op dezelfde rechtsvraag, namelijk of [appellant] onverschuldigd een bedrag van € 1.170,54 aan premie en buitengerechtelijke kosten heeft betaald. Daardoor valt de waarde van de verklaringen voor recht samen met (de waarde van) de vordering tot betaling.
3.5.
Het hof komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak en zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering in hoger beroep. Omdat hij in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Die kosten van Menzis zullen worden vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en op € 393,50 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (0,5 punt x tarief I).

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 1 juni 2022;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Menzis: € 783,- aan griffierecht en € 393,50 aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, D.M.I. de Waele en M.S.A. van Dam, is getekend door mr. De Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.