ECLI:NL:GHARL:2023:1062

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.314.767
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen vermeerdering van eis in hoger beroep en indienen van productie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. Zowel de appellant als de gedaagde, Zuidwal Holding B.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 27 juli 2022 is uitgesproken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.R. Meijer, heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis door Zuidwal, die werd vertegenwoordigd door mr. W.A.A.J. Fick-Nolet. Het hof heeft geoordeeld dat het bezwaar van de appellant tegen de vermeerdering van eis ongegrond is, omdat de eisvermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De appellant stelde dat de vermeerdering van eis onredelijk was en hem in zijn verdediging zou schaden, maar het hof oordeelde dat de eisvermeerdering samenhangt met de feiten die eerder in de procedure zijn behandeld en dat de appellant voldoende gelegenheid krijgt om zich te verweren.

Daarnaast heeft het hof het bezwaar van de appellant tegen het indienen van productie 36 door Zuidwal gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat productie 36 niet voldoet aan de definitie van een bewijsstuk of productie volgens het Landelijk Procesreglement, omdat het een uitgebreide verklaring van de bestuurder van Zuidwal bevatte die meer was dan een bewijsstuk. Het hof heeft daarom besloten om deze productie te weigeren en terug te sturen aan Zuidwal, waardoor deze niet deel uitmaakt van het procesdossier.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en dat verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.314.767
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 510156
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld (principaal hoger beroep)
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: ‘ [appellant] ’
advocaat: mr. M.R. Meijer
tegen
Zuidwal Holding B.V.
die is gevestigd in ‘s-Hertogenbosch
die ook hoger beroep heeft ingesteld (incidenteel hoger beroep)
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: ‘Zuidwal’
advocaat: mr. W.A.A.J. Fick-Nolet.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] en Zuidwal hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 27 juli 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven in het (principaal) hoger beroep van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord in het (principaal) hoger beroep, tevens memorie van grieven in het (incidenteel) hoger beroep met eisvermeerdering van Zuidwal;
  • een akte van [appellant] houdende bezwaar tegen de vermeerdering van eis en tegen de overlegging van productie 36 door Zuidwal;
  • een antwoordakte van Zuidwal.

2.De kern van de zaak

2.1.
Zuidwal heeft in 2017 € 5.750.000,- aan Driesprong Finance (hierna: Driesprong) uitgeleend. Driesprong behoort tot een concern van vennootschappen (‘de [naam1] -groep’), waarvan de familie [naam1] eigenaar is. [appellant] heeft, als financieel adviseur van de [naam1] -groep, werkzaamheden voor de [naam1] -groep verricht.
2.2.
Driesprong heeft de geldlening niet (volledig) terugbetaald aan Zuidwal, waardoor Zuidwal op 29 juni 2020 ten laste van Driesprong onder (onder andere) [appellant] executoriaal derdenbeslag heeft gelegd.
2.3.
In deze verklaringsprocedure gaat het in de kern om de vraag of Driesprong, op het moment dat Zuidwal executoriaal derdenbeslag legde onder [appellant] , nog een vordering had op [appellant] die onder dat derdenbeslag viel.
2.4.
[appellant] heeft in de derdenverklaring die hij naar aanleiding van het beslag heeft afgelegd verklaard dat Driesprong geen vordering meer had op hem. Volgens [appellant] had hij met Driesprong een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin partijen zijn overeengekomen dat de vordering van Driesprong op [appellant] kwam te vervallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst een paulianeuze rechtshandeling is. Volgens de rechtbank heeft Zuidwal de vaststellingsovereenkomst daarom rechtsgeldig vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat [appellant] een opeisbare schuld van € 859.676,- had aan Driesprong op het moment dat Zuidwal derdenbeslag onder hem heeft gelegd. [appellant] moet daarom (in overeenstemming met de door Zuidwal ingestelde vordering) dat bedrag, vermeerderd met rente, aan Zuidwal betalen.
2.5.
[appellant] is het niet eens met het vonnis van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Zuidwal heeft incidenteel beroep ingesteld. Zuidwal heeft daarbij haar eis vermeerderd tot een bedrag van € 3.673.793,31. Zij heeft haar standpunten onderbouwd aan de hand van verschillende producties, waaronder productie 36: een schriftelijke getuigenverklaring van de bestuurder van Zuidwal, de heer [de bestuurder van Zuidwal] . [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering in hoger beroep en tegen de overlegging van productie 36.
2.6.
Bij rolbeslissing van 21 februari 2023 heeft de rolraadsheer de zaak voor beslissing op het bezwaar tegen de vermeerdering van eis en tegen het overleggen van productie 36 naar de meervoudige kamer verwezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal het bezwaar van [appellant] tegen de vermeerdering van eis door Zuidwal ongegrond verklaren en zal in hoger beroep (dus) recht doen op de vermeerderde eis. De door Zuidwal ingediende productie 36 zal door het hof worden geweigerd. Het hof licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
De eisvermeerdering in hoger beroep is toelaatbaar
3.2.
[appellant] stelt dat de eisvermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Volgens hem is met de door Zuidwal beoogde eisvermeerdering in hoger beroep sprake van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat. Niet alleen het feitencomplex en de vordering, maar ook de daarvoor aangevoerde gronden worden volgens [appellant] door Zuidwal
de factozeer substantieel uitgebreid. [appellant] meent daardoor onredelijk te worden geschaad in zijn verdediging, omdat ten aanzien van deze nieuwe feiten en omstandigheden en nieuwe gronden uitsluitend in hoger beroep wordt geoordeeld, zodat hem een feitelijke instantie wordt ontnomen.
3.3.
Op grond van artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 353 lid 1 Rv komt aan de appellant in (principaal of incidenteel) hoger beroep de bevoegdheid toe zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De geïntimeerde in (principaal of incidenteel) hoger beroep is bevoegd daartegen bezwaar te maken op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Van strijd met de goede procesorde is sprake indien de eiswijziging leidt tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding.
3.4.
Naar het oordeel van het hof is de eisvermeerdering niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Zuidwal heeft haar eis vermeerderd naar aanleiding van producties die [appellant] bij memorie van grieven heeft ingediend en waarvan Zuidwal niet eerder kennis had genomen. Tussen de bij eisvermeerdering door Zuidwal aangevoerde feiten en omstandigheden en de feiten en omstandigheden die deel uitmaakten van het debat in eerste aanleg bestaat een duidelijke samenhang. Weliswaar is de vordering van Zuidwal gebaseerd op andere transacties c.q. verrekeningen tussen [appellant] en Driesprong dan de transacties c.q. verrekeningen die in eerste aanleg centraal stonden, maar zij spelen in dezelfde context. Daarbij gaat het om een eisvermeerdering in het kader van een verklaringsprocedure naar aanleiding van één en hetzelfde derdenbeslag. Door de eisvermeerdering wordt voorkomen dat Zuidwal ten aanzien van een deel van zijn aanspraken in verband met dit beslag een nieuwe procedure tegen [appellant] zou moeten aanspannen. Verder zal [appellant] bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep voldoende gelegenheid krijgen om zich te verweren tegen de gewijzigde vordering van Zuidwal. Dat op de vermeerderde eis slechts in één feitelijke instantie recht wordt gedaan, is inherent aan het wettelijke stelsel waarin een eiswijziging ook in hoger beroep is toegestaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend.
3.5.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat door de eisvermeerdering het geding in hoger beroep niet onredelijk zal worden vertraagd en [appellant] niet onredelijk in zijn verdediging zal worden bemoeilijkt. Bij die stand van zaken is geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde.
Het bezwaar tegen de overlegging van productie 36 slaagt
3.6.
Het bezwaar van [appellant] tegen het indienen van productie 36 door Zuidwal slaagt. Het hof stelt vast dat productie 36, gelet op de inhoud daarvan, niet voldoet aan de in artikel 1.2 sub b van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) geformuleerde definitie van een ‘bewijsstuk of productie’. Dat is een in het geding gebracht stuk anders dan een memorie of een akte. Een memorie is een processtuk dat uitgebreider op de inhoud van de zaak ingaat dan een akte. Een akte is een processtuk dat een korte mededeling, zoals een erkenning of ontkenning, een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop bevat. In beide gevallen gaat het om processtukken waarin het standpunt van een partij naar voren wordt gebracht (zie artikel 1.2 sub a, k en n LPR). Producties en bewijsstukken zijn dat dus niet: zij dienen alleen ter onderbouwing/als bewijs van standpunten die in een processtuk naar voren worden gebracht. Het hof constateert dat productie 36 (veel) méér is dan een bewijsstuk of productie in deze zin. Het is een zeer uitgebreide verklaring van de bestuurder van Zuidwal (van 31 pagina’s) waarin uitvoerig wordt ingegaan op de standpunten van Zuidwal, waarbij ook nieuwe standpunten naar voren worden gebracht, en waarin wordt verwezen naar tal van bijlagen die bij de verklaring zijn gevoegd. In wezen is dus geen sprake van een bewijsstuk of productie, maar van een extra processtuk. Voor het indienen daarvan, naast de memorie die het standpunt van Zuidwal bevat, bestaat geen ruimte. Het hof zal productie 36 daarom weigeren en terugsturen aan Zuidwal. Daarmee maakt deze productie geen onderdeel uit van het procesdossier en zal de inhoud van deze productie bij de beoordeling van dit geschil buiten beschouwing worden gelaten.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verklaart het bezwaar van [appellant] tegen de eisvermeerdering van Zuidwal ongegrond;
4.2.
weigert de door Zuidwal ingediende productie 36 en zal deze aan haar terugsturen;
4.3.
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, D.M.I. de Waele en C.M.E. Lagarde , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.