ECLI:NL:GHARL:2023:10548

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.325.505
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van camera wegens inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een vordering tot verwijdering van een camera die door de appellant was geplaatst aan de voorzijde van zijn woning. De camera, die opnamen maakte van de openbare weg, leidde tot een geschil tussen de appellant en de geïntimeerde, die boven de appellant woont en zich benadeeld voelde door de camera. De partijen hadden in 2020 afspraken gemaakt over het gebruik van de camera, maar de appellant hield zich niet aan de afgesproken opnametijden. De geïntimeerde vorderde bij de voorzieningenrechter de verwijdering van de camera, wat werd toegewezen. De appellant ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de camera een onrechtmatige inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van de geïntimeerde. Het hof concludeerde dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de aanwezigheid van de camera, ondanks de zorgen van de appellant over zijn eigendommen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellant tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.325.505
(zaaknummer rechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem: 413226)
arrest in kort geding van 12 december 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. D.M. Bons
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. B.M. Wiardi

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 juni 2023 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de op 31 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen wonen boven elkaar en delen dezelfde voordeur. [appellant] heeft in 2020 aan de voorzijde van zijn woning een camera geplaatst. Deze camera is bevestigd boven zijn raam en maakt opnamen van de openbare weg. Partijen hebben op 14 november 2020 afspraken gemaakt over het gebruik van de camera door [appellant] . Deze afspraken hielden onder meer in dat de camera alleen gericht zou zijn op de eerste twee parkeerplekken vanaf de lantaarnpaal aan de overkant van de straat en dat de opnametijden beperkt waren van 23.00 tot 6.00 uur in de zomer en van 22.00 tot 7.00 uur in de winter. [appellant] heeft zich niet aan de afgesproken opnametijden gehouden.
2.2
[geïntimeerde] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de camera te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag dat [appellant] hiermee in gebreke blijft. Ook heeft hij veroordeling van [appellant] in de proceskosten gevorderd.
2.3
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] tot verwijdering van de camera toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Er is geen dwangsom verbonden aan de veroordeling tot verwijdering van de camera. [appellant] heeft de camera daarna verwijderd. De bedoeling van het door [appellant] ingestelde hoger beroep is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal beslissen dat het vonnis van de voorzieningenrechter in stand moet blijven. De camera moet dus verwijderd blijven. Het hof licht dit oordeel hierna toe.
Spoedeisend belang
3.2
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] geen spoedeisend belang bij de vordering tot verwijdering van de camera, zodat zijn vordering om die reden moet worden afgewezen. Het hof is dat niet met hem eens.
3.3
De vordering is immers gebaseerd op de stelling dat de camera permanent een onrechtmatige inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] , indien en zo lang daarbij opnames worden gemaakt waarbij ook [geïntimeerde] en zijn gezinsleden gefilmd kunnen worden. [geïntimeerde] heeft er spoedeisend belang bij dat op deze vordering wordt beslist, en dat als de inbreuk inderdaad onrechtmatig was, die inbreuk zo spoedig mogelijk beëindigd zou worden en blijven. Dat [geïntimeerde] vanwege persoonlijke omstandigheden (zowel van [geïntimeerde] als van zijn advocaat) enige tijd heeft gewacht met het instellen van zijn vordering nadat hem was gebleken dat [appellant] zich niet aan de afspraken over de camera had gehouden, maakt niet dat daarmee het spoedeisend belang aan zijn vordering is komen te ontvallen.
Onrechtmatigheid
3.4
[geïntimeerde] heeft zijn vordering tot verwijdering van de camera gebaseerd op de stelling dat [appellant] onrechtmatig jegens hem handelt, doordat de camera inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Het hof zal daarom de klachten (grieven) die [appellant] richt tegen de toewijzing van deze vordering beoordelen aan de hand van die grondslag. Anders dan [appellant] in zijn memorie van grieven lijkt te veronderstellen, heeft [geïntimeerde] zijn vordering niet gegrond op de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] dan ook niet beoordelen aan de hand van het kader van de AVG.
3.5
Volgens de wet (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek) handelt iemand onrechtmatig jegens een ander als hij inbreuk maakt op een recht van die ander, behalve als er sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
3.6
De door [appellant] geplaatste camera maakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] . Deze camera was immers geplaatst boven het raam van het gebouw waarin partijen wonen en gericht op de openbare weg van waaruit de voordeur van dit gebouw bereikt kan worden. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat de camera alleen beelden filmde van de twee tegenover dit gebouw gelegen parkeerplaatsen, maar dat betekent niet dat er daardoor geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] werd gemaakt. Het betreft hier immers geen privéparkeerplaatsen, maar openbare parkeerplaatsen waar iedereen gebruik van kan maken. Tijdens de zitting bij het hof heeft [geïntimeerde] verklaard dat ook hij zijn auto wel op deze plaatsen parkeert en dat is niet nader door [appellant] weersproken. Indien en voor zover [geïntimeerde] zijn auto op deze parkeerplaatsen neerzette of zou neerzetten, werden hij, en de gezinsleden die gebruik maakten van zijn auto, door de camera gefilmd of zouden zij daardoor gefilmd worden, als zij in en/of uit de auto stapten en vanuit de woning naar de auto liepen (en vice versa). Ook als [geïntimeerde] en/of zijn gezinsleden zich op andere wijze aan de overkant van de weg tegenover zijn woning bevonden of zouden bevinden, werden zij gefilmd. Dat levert een beperking op in de privacy van [geïntimeerde] .
Geen rechtvaardigingsgrond
3.7
[appellant] heeft zich beroepen op de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond, wat zou maken dat hij niet onrechtmatig jegens [geïntimeerde] zou handelen. Die rechtvaardigingsgrond bestaat volgens hem uit zijn belang om zijn eigendommen te beschermen, te weten zijn auto en die van zijn echtgenote. Hij heeft daartoe aangevoerd dat recent twee forse krassen op zijn auto zijn aangebracht, terwijl zich ook in het verleden een incident met zijn auto heeft voorgedaan. Verder heeft hij er op gewezen dat in het verleden de auto van zijn echtgenote is gestolen.
3.8
Het hof ziet in deze door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen rechtvaardigingsgrond, zoals bedoeld in de wet. Daarbij stelt het hof voorop dat in algemene zin de wens om eigendommen te beschermen die zich op de openbare weg bevinden, geen rechtvaardiging vormt voor de inbreuk op de privacy van anderen die zich op die openbare weg bevinden.
Het hof begrijpt weliswaar dat de recent op de auto van [appellant] aangebrachte krassen de vrees bij [appellant] hebben aangewakkerd dat zijn auto en die van zijn echtgenote in de toekomst vaker beschadigd zullen worden. Het hof ziet echter in de verklaringen van partijen ter zitting en het overige dat door [appellant] in het dossier naar voren is gebracht, onvoldoende aanleiding om hier te spreken van een rechtvaardigingsgrond voor de aanwezigheid van de camera. Zo is tijdens de zitting duidelijk geworden dat de straat waarin partijen wonen een eenrichtingsstraat is. Volgens [geïntimeerde] is het een rustige zijstraat met nauwelijks verkeer, hetgeen door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken is. Ook overigens is gebleken dat er geen concrete aanleiding voor vernielingen of diefstal aanwezig is.
[appellant] heeft wel melding gemaakt van een bezoeker van [geïntimeerde] die volgens [appellant] bij het wegrijden tegen zijn bumper zou zijn aangekomen, maar [appellant] heeft ook verklaard dat zijn bumper geen schade had. Verder heeft [appellant] verklaard over een bestuurder die de bocht te ruim nam in de straat waar partijen wonen en daardoor een ongeval in die straat had veroorzaakt, wat leidde tot schade aan een in die straat geparkeerde auto. Ook dat was echter een eenmalige gebeurtenis, die geen aanwezigheid van een camera rechtvaardigt. Bovendien was de bestuurder van de betreffende auto niet onvindbaar voor de eigenaar van de beschadigde auto. Tijdens de zitting is ook duidelijk geworden dat de auto van de echtgenote van [appellant] niet in de straat waar partijen wonen is gestolen, maar elders in de stad. Het lijkt er dus op dat de bekrassing van de auto van [appellant] een eenmalige gebeurtenis is geweest, hoe vervelend dat ook voor hem moet zijn.
Dit rechtvaardigt echter niet de aanwezigheid van een camera, die ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] .
3.9
[appellant] handelde dus onrechtmatig jegens [geïntimeerde] door de camera te plaatsen en geplaatst te houden nadat [geïntimeerde] om verwijdering daarvan had verzocht. De voorzieningenrechter heeft dus terecht verwijdering van deze camera bevolen.
De door [appellant] voorgestelde aanpassingen
3.1
[appellant] heeft in hoger beroep voorgesteld om de tijden, gedurende welke de camera filmbeelden maakt, te wijzigen overeenkomstig de in 2020 tussen partijen gemaakte afspraken, de camera zo in te stellen dat die alleen de twee parkeerplaatsen tegenover de woning filmt en aan [geïntimeerde] een gastaccount ter beschikking te stellen. Dat neemt echter de onrechtmatigheid niet weg. Gedurende de tijden dat de camera wel zou aanstaan, zou [geïntimeerde] immers nog steeds gefilmd worden indien en voor zover hij zich op, of in de buurt van de twee parkeerplaatsen begeeft. Daarmee is de inbreuk nog steeds een feit en is er nog steeds geen rechtvaardigingsgrond aanwezig. Bovendien heeft [geïntimeerde] tijdens de zitting verklaard dat het aantal auto’s van de bewoners in de straat toeneemt, zodat er steeds minder parkeerplaatsen in de straat beschikbaar zijn. Daardoor is er ook niet altijd een keuze voor een parkeerplaats. [appellant] heeft dat niet weersproken. [geïntimeerde] moet, zonder dat zijn privacy in het gedrang komt, ook gebruik kunnen maken van de twee tegenover zijn woning liggende parkeerplaatsen. Indien hij deze twee parkeerplaatsen niet zou kunnen gebruiken, vanwege de aanwezigheid van een camera, beperkt hem dat in zijn bewegingsvrijheid. Ook dat levert een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer op.
Aanwezigheid andere camera’s in de omgeving
3.11
[appellant] heeft er nog op gewezen dat in de omgeving een veelvoud aan soortgelijke camera’s en videodeurbellen zijn geplaatst. Het hof laat in het midden of dit ook soortgelijke camera’s betreft als de onderhavige, in deze procedure in het geding zijnde camera en of die camera’s ook delen van de openbare weg filmen. Het gaat in deze procedure immers slechts om de aanwezigheid van de camera die [appellant] in de straat waar partijen wonen had opgehangen en de inbreuk die daarmee gemaakt is op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] . Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is die inbreuk er, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat, en daarom moet de camera die [appellant] had opgehangen verwijderd blijven.
De conclusie
3.12
De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.13
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem van 28 februari 2023;
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, L.A. de Vrey en M.E.A. Möhring, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.