ECLI:NL:GHARL:2023:10541

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.314.068
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een grijze pachtovereenkomst en de werking van artikel 7:322 BW in het kader van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een grijze pachtovereenkomst tussen de Kerkgenootschap Cisterciënserabdij O.L. Vrouw van de H. Joseph Lilbosch (hierna: de abdij) en Landbouwbedrijf Ulingshof B.V. (hierna: Ulingshof). De abdij had vanaf 2002 ongeveer 60 hectare land verpacht aan Ulingshof, maar in 2016 heeft de abdij aangekondigd dat de abdij Tegelen zou sluiten en dat de grond deels verkocht zou worden. De pachtovereenkomst die op 31 oktober 2017 was goedgekeurd, liep af op 31 december 2018 door de werking van artikel 7:322 BW. Ulingshof vorderde schadevergoeding voor de jaren 2017 en 2018, omdat zij de gronden niet in gebruik had gehad, maar de abdij stelde dat Ulingshof had ingestemd met de beëindiging van de pachtovereenkomst.

Het hof oordeelde dat Ulingshof geen afstand had gedaan van haar rechten uit de pachtovereenkomst en in beginsel recht had op schadevergoeding. Echter, omdat Ulingshof de percelen grotendeels had onderverpacht aan Taco Agro B.V., oordeelde het hof dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de abdij schadevergoeding aan Ulingshof zou moeten betalen. Het hof wees de vordering van Ulingshof af en bekrachtigde het vonnis van de pachtkamer in Roermond dat de abdij onvoldoende belang had bij haar vordering. De abdij had in hoger beroep haar eigen vordering beperkt tot twee verklaringen voor recht, maar het hof wees deze ook af, omdat de pachtovereenkomst niet was beëindigd zoals de abdij had gesteld. Het hof verklaarde de abdij niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de curator en compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.314.068
zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, 8477202
arrest van de pachtkamer van 12 december 2023
in de zaak van
Kerkgenootschap Cisterciënserabdij O.L. Vrouw van de H. Joseph Lilbosch
die is gevestigd in Echt, gemeente Echt-Susteren
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: de abdij
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen
tegen

1.Landbouwbedrijf Ulingshof B.V.

die is gevestigd in Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: Ulingshof
advocaat: mr. B. Nijman

2.[geïntimeerde 2]

die kantoor houdt in [vestigingsplaats]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Loonbedrijf [naam B.V.] B.V. (die gevestigd was in [vestigingsplaats 2] , gemeente [naam gemeente] , en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie)
hierna: de curator
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 20 juni 2023 heeft op 19 oktober 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Kern van de zaak en de beslissing

2.1
De abdij heeft vanaf 2002 aan Ulingshof van jaar tot jaar ongeveer 60 ha (tuin)land dichtbij abdij Tegelen verpacht met huurovereenkomsten. In 2016 heeft zij Ulingshof meegedeeld dat abdij Tegelen zou sluiten en de grond deels getrokken zou worden bij de abdij in Echt en deels verkocht zou worden. Daarna heeft Ulingshof goedkeuring van de laatste huurovereenkomst gevorderd. De huurovereenkomst is als pachtovereenkomst op 31 oktober 2017 goedgekeurd voor de duur van één jaar.
2.2
Door de werking van artikel 7:322 BW liep deze pachtovereenkomst af op 31 december 2018. Ulingshof vordert in deze procedure schadevergoeding voor de jaren 2017 en 2018 dat zij de gronden niet in gebruik heeft gehad, omdat de Abdij een ander het gebruik in deze jaren heeft gegund. De abdij stelt dat Ulingshof eind 2016/begin 2017 heeft ingestemd met beëindiging van de bestaande pachtovereenkomst en daaraan ook uitvoering heeft gegeven, de pacht daarom is geëindigd en Ulingshof daarom geen recht heeft op schadevergoeding. Zij wil een verklaring voor recht dat de pacht beëindigd is en ook dat Ulingshof de gronden heeft onderverpacht.
2.3
De pachtkamer in Roermond heeft de vordering van Ulingshof toegewezen en die van de abdij afgewezen. De abdij wil dat haar vordering alsnog wordt toegewezen en die van Ulingshof wordt afgewezen. In dat kader vordert zij ook dat Ulingshof verplicht wordt stukken aan haar te geven over de bedrijfsvoering.
2.4
Het hof oordeelt dat Ulingshof geen afstand heeft gedaan van haar rechten uit de pachtovereenkomst van 2016, dat de pachtovereenkomst toen dus niet is beëindigd en Ulingshof in beginsel recht heeft op schadevergoeding voor de jaren 2017 en 2018. Maar omdat het hof ook als vaststaand aanneemt dat Ulingshof de percelen (grotendeels) heeft onderverpacht aan Taco Agro B.V. oordeelt het hof dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de abdij aan Ulingshof schadevergoeding zou moeten betalen. Daarom wijst het hof de vordering van Ulingshof alsnog af. Het hof is het verder eens met de pachtkamer in Roermond dat de abdij onvoldoende belang heeft bij haar vordering zodat het hof het vonnis op dat onderdeel bekrachtigt.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof legt zijn oordeel hierna verder uit en bespreekt eerst de vraag of Ulingshof eind 2016/begin 2017 heeft ingestemd met definitieve beëindiging van het gebruik van de percelen van de abdij en daarmee afstand heeft gedaan van haar rechten uit de pachtovereenkomst. Daarna komt de vraag aan de orde of Ulingshof de percelen heeft onderverpacht aan Taco Agro B.V. en het gevolg van de oordelen voor de vorderingen van partijen. Maar eerst gaat het hof in op de positie van de curator die in hoger beroep is betrokken.
Positie van de curator
3.2
Uit de processtukken in eerste aanleg leidt het hof af dat de abdij de curator heeft gevraagd het geding over te nemen door zijn oproeping op 3 augustus 2020. De curator is niet verschenen en de pachtkamer in Roermond heeft in het tussenvonnis van 17 februari 2021 vastgesteld dat hij het geding niet overneemt. De pachtkamer heeft vervolgens in de vonnissen steeds (terecht) de failliet als procespartij aangeduid (in de kop van de processtukken van de abdij komt de failliet of de curator niet meer voor). Het eindvonnis is gewezen tussen de abdij, Ulingshof en de failliet.
3.3
In hoger beroep heeft de abdij - niet de failliet maar - de curator als procespartij gedagvaard, maar hij is geen procespartij. Daarom moet de abdij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep tegen de curator.
De situatie einde 2016/begin 2017
3.4
Bij de pachtkamer in Roermond zijn getuigen gehoord over de vraag of Ulingshof en/of de failliet
“mondeling hebben ingestemd met beëindiging van de pachtrelatie tussen partijen, in de herfst van 2016 dan wel in het voorjaar van 2017, en daar vervolgens ook van hun kant feitelijk uitvoering aan hebben gegeven.”Na bewijslevering oordeelde de pachtkamer dat het bewijs niet was geleverd. Het hof is het daarmee eens. Daarbij merkt het hof het volgende op.
3.5
Volgens de abdij heeft Ulingshof zich bij het aflopen van de (grijze) pachtovereenkomst neergelegd, en is daardoor een pachtbeëindigingsovereenkomst tot stand gekomen. Aan die beëindigingsovereenkomst heeft Ulingshof volgens de abdij vervolgens uitvoering gegeven. Op dat moment was de pachtovereenkomst tussen de abdij en Ulingshof niet door de grondkamer goedgekeurd en gold deze dus voor onbepaalde tijd (art. 7:322 BW). De te bewijzen stelling van de abdij komt er in die omstandigheden juridisch op neer dat Ulingshof eind 2016/begin 2017afstand heeft gedaan van haar rechten uit de rechtsverhouding die zij met de abdij had, inclusief die uit hoofde van art. 7:322 BW. Het standpunt van de abdij komt er namelijk op neer dat de rechtsgevolgen die het pachtrecht verbindt aan het niet-tijdig insturen van een pachtovereenkomst – waaronder dat de pachtovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt– , in de rechtsverhouding tussen de abdij en Ulingshof niet gelden. Zij stelt dat Ulingshof vrijwillig afstand heeft gedaan van die rechtsgevolgen door pas op 28 april 2017 aanspraak te maken op voortgezet gebruik.
3.6
Voor het aannemen van afstand van recht geldt een strenge maatstaf. De abdij heeft onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen meebrengen dat Ulingshof vrijwillig afstand heeft gedaan van haar rechten. Het tegendeel blijkt uit het feit dat Ulingshof alsnog de pachtovereenkomst ter goedkeuring heeft ingezonden en aanspraak heeft gemaakt op voortgezet gebruik. De omstandigheid dat Ulingshof eind 2016/2017 accepteerde dat de abdij niet langer de eigenaar zou zijn van het door haar gebruikte land, is onvoldoende om afstand van recht aan te kunnen nemen. In dat kader heeft Ulingshof blijkbaar afscheid genomen van de abt van de abdij als eigenaar/verpachter maar dat brengt niet mee dat zij geen aanspraak meer zou maken op de rechten die het pachtrecht een pachter biedt. Ook de mededeling aan Taco dat het gebruik door Taco zou eindigen en daarmee de samenwerking tussen hen, brengen dat niet mee. Verder is het logisch dat Ulingshof niet, zoals gebruikelijk, in februari een nieuwe huurovereenkomst voor de duur van een jaar aan de abdij opstuurde, omdat de abdij had gezegd dat het land verkocht zou worden. Vervolgens heeft Ulingshof immers aan de abdij gevraagd wie de nieuwe eigenaar was, omdat het wenselijk was om aan deze het gebruik van de percelen te verzoeken. Andere feiten en omstandigheden, die na bewijslevering voldoende vaststaan, zijn er niet om desondanks afstand van recht aan te kunnen nemen.
Onderverpachting aan Taco Agro B.V.
3.7
De abdij stelt dat Ulingshof de gronden heeft onderverpacht, althans in gebruik heeft gegeven aan Taco en daarom het gepachte niet persoonlijk heeft gebruikt. Zij voert daarvoor aan dat Taco tuingewassen heeft geteeld op het gepachte voor eigen risico. Zij heeft dat onderbouwd door te wijzen op handelingen en verklaringen van [directeur A] , directeur van Taco.
3.8
Na het oordeel van het hof heeft de abdij haar stelling voldoende toegelicht. Het was [directeur A] die de abdij eind 2016 belde om te vragen of hij de spruiten, die nog op het veld stonden, kon oogsten. Verder heeft [directeur A] verklaard [1] dat hij met [directeur B] , de directeur van Ulingshof en Loonbedrijf [naam B.V.] , deelteeltovereenkomsten had. Volgens de verklaring had Taco het teeltrisico, bepaalde zij wat en wanneer waar gebeurde en betaalde zij een vaste vergoeding van gemiddeld € 1.450 per hectare. De financiële afwikkeling gebeurde jaarlijks in november binnen Loonbedrijf [naam B.V.] , dat werkzaamheden voor Taco verrichte. [directeur A] heeft ook uitgelegd [2] dat Taco groenten, aardappelen en bieten teelt en dat hij elk jaar naar [directeur B] belde om te vragen of
“of wij het gebruik voor het komende jaar konden voortzetten”. Uit de gecombineerde opgave en opgave gewaspercelen van 2016 blijkt dat het areaal van bijna 60 ha is beteeld met rode kool, spruiten, stamslabonen, mais, bieten en winterpeen. Volgens Ulingshof op de zitting bij het hof, werd binnen Ulingshof alleen tarwe, aardappelen en mais geteeld. De maisteelt in 2016 betrof slechts 5,86 ha. Voor zover Ulingshof die mais zelf heeft geteeld, moet ervan worden uitgegaan dat het overgrote deel van het gepachte is beteeld door Taco. Tegenover de genoemde stukken heeft Ulingshof nauwelijks verweer gevoerd. Zij heeft alleen ontkend dat het gebruik is afgestaan maar geen (financieel) inzicht gegeven in de wijze waarop Ulingshof en Taco de “deelteeltovereenkomsten” vorm gaven en uitvoerden waardoor geen sprake zou zijn van onderpacht. Daarmee heeft Ulingshof onvoldoende verweer gevoerd tegen de stelling van de abdij zodat het hof de stelling dat Ulingshof de percelen aan Taco heeft onderverpacht, als vaststaand moet aannemen.
De gevolgen voor de vorderingen van partijen
3.9
Ulingshof heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Ulingshof in 2017 en 2018 gerechtigd is geweest om de gepachte gronden te gebruiken en dat de abdij tekort is geschoten door deze gronden niet aan haar ter beschikking te stellen en ter beschikking te laten. Daarnaast heeft Ulingshof gevorderd dat de abdij veroordeeld wordt tot vergoeding van de haar door deze tekortkoming in 2017 en 2018 geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De pachtkamer in Roermond heeft beide vorderingen toegewezen.
3.1
De abdij heeft betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Ulingshof, die jarenlang € 350 per hectare betaalde, schadevergoeding zou krijgen voor de jaren 2017 en 2018 terwijl zij de percelen steeds (voor ongeveer € 1.450) heeft onderverpacht aan Taco. Daarnaast wijst de abdij nog op andere feiten en omstandigheden.
3.11
Het hof vindt in de omstandigheid dat Ulingshof blijkbaar jarenlang - volgens de abdij vanaf 2009 - de grond grotendeels - volgens opgave van Taco tussen 55 en 59 ha – zonder toestemming heeft afgestaan aan Taco voor hoogwaardige teelten en daarvoor een hoge pachtprijs heeft ontvangen, een voldoende zwaarwegende reden om het recht op schadevergoeding aan Ulingshof te ontzeggen. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat het rechtsgevolg van de tekortkoming van de abdij door Ulingshof wordt ingeroepen. Omdat het hof tot dit oordeel komt, bestaat er geen belang meer bij de verklaring voor recht die Ulingshof ook heeft gevorderd. Het hof zal de vorderingen van Ulingshof alsnog volledig afwijzen. In zoverre slaagt het hoger beroep.
3.12
De abdij heeft in hoger beroep haar eigen vordering beperkt tot twee verklaringen voor recht, te weten 1) een verklaring voor recht dat de pachtovereenkomst van 2016 door partijen onderling overleg is beëindigd en dat partijen daaraan ook feitelijk uitvoering hebben gegeven en 2) een verklaring voor recht dat Ulingshof de gronden heeft onderverpacht en daarom jegens de abdij is tekortgeschoten.
3.13
Zoals hiervoor is geoordeeld, is de pachtovereenkomst van 2016 niet beëindigd zoals de abdij dat heeft gesteld. De pachtkamer in Roermond heeft de verklaring voor recht onder 1) daarom terecht afgewezen. Bij de verklaring voor recht dat Ulingshof heeft onderverpacht en is tekortgeschoten, heeft de abdij geen zelfstandig (kenbaar) belang en deze zal het hof afwijzen. Wat de abdij heeft gesteld over de door haar geleden schade, kan immers niet leiden tot een schadevergoeding aan de kant van Ulingshof. Een verondersteld risico doordat een deel door een derde is bewerkt, is geen bewaarheid geworden. Verder heeft de abdij destijds met Ulingshof afspraken gemaakt over de tegenprestatie voor het gebruik. Het enkele feit dat de abdij elders mogelijk een hogere pacht had kunnen bedingen is onvoldoende voor een schadevergoeding, omdat ook als Ulingshof niet had onderverpacht, de abdij slechts de met Ulingshof afgesproken pacht zou hebben gekregen. Aan de vereisten voor een eventuele schadevergoeding op grond van artikel 6:104 BW is evenmin voldaan. Dat en om welke reden de abdij schade zou hebben geleden, is niet gesteld en valt dus niet in te zien. [3]
Incidentele vordering
3.14
De abdij wil stukken krijgen van het bedrijf van Ulingshof om zo meer bewijs te vergaren voor haar stelling dat Ulingshof heeft onderverpacht. Nu het hof dat al heeft aangenomen zonder verdere bewijslevering, heeft de abdij geen belang meer bij haar vordering in het incident.
3.15
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
3.16
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
De conclusie
3.17
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal het vonnis voor de leesbaarheid volledig vernietigen en opnieuw recht doen. Vanwege de loop van de procedure en de uitkomst daarvan, ziet het hof aanleiding om de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de abdij niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de curator;
vernietigt de vonnissen van de pachtkamer te Roermond van 7 april 2021 en 1 juni 2022 en doet opnieuw recht
in het incident, in conventie en in reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
compenseert kosten van het hoger beroep zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, R.W.E. van Leuken en M.S.A van Dam en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en ir. J.H. Jurrius, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.

Voetnoten

1.productie 14 bij inleidende dagvaarding
2.productie 13 bij inleidende dagvaarding
3.Vgl. Hoge Raad 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0893.