ECLI:NL:GHARL:2023:10504

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.328.397
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizen en omgangsregeling in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige kind bij hem te bepalen en de moeder te verplichten om terug te verhuizen naar [woonplaats2] of [woonplaats1]. De vader en moeder zijn de ouders van [de minderjarige], geboren in 2014. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en is recent verhuisd naar [woonplaats2]. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2023 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat het niet in zijn belang is om met de moeder terug te verhuizen. De moeder heeft goede redenen voor haar verhuizing en [de minderjarige] is inmiddels gewend aan zijn nieuwe omgeving.

Het hof heeft de voorlopige omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] twee van de drie weekenden bij de vader verblijft, in stand gehouden. De vader heeft verzocht om een regeling voor de vakanties en feestdagen, maar het hof heeft besloten dat [de minderjarige] drie weken aaneengeschakeld bij iedere ouder in de zomervakantie verblijft. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere ouder zijn eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.397
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550172)
beschikking van 12 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. J. Geuze, nu mr. D. Kotterman te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.E.H. Kehrens te Best.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juni 2023;
- het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties;
- een journaalbericht van mr. Kehrens van 6 november 2023, met producties;
- een mail van mr. Kotterman van 6 november 2023, met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 november 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad.
Beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De moeder was minderjarig op het moment van de geboorte van [de minderjarige] en had daarom niet het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2022 is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
3.3
De moeder en haar huidige partner hebben een woning gevonden in [woonplaats2] . De moeder is met [de minderjarige] van [plaats2] naar [woonplaats2] verhuisd en [de minderjarige] is per 9 januari 2023 ingeschreven op een basisschool in [woonplaats2] .
3.4
Bij vonnis in kort geding op 27 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant onder meer een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] .
3.5
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
- hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten;
- het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen;
- als zorg-/omgangsregeling vast te stellen dat [de minderjarige] de helft van de tijd (in nader onderling overleg vast te stellen) bij de vader verblijft, en daarnaast gedurende de helft van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen (eveneens in onderling overleg nader vast te stellen);
- als informatieregeling vast te stellen dat de moeder hem eenmaal per maand schriftelijk informeert over het welbevinden van, en andere aangelegenheden over, [de minderjarige] en hem iedere keer als de school, arts, begeleider of andere professional van [de minderjarige] hem een inhoudelijke brief, verslag of rapport verstrekt een kopie toezendt ,waarbij de moeder iedere keer wanneer een beslissing moeten worden genomen over [de minderjarige] en zijn vermogen hem ook consulteert;
- te bepalen dat [de minderjarige] in [plaats2] en/of [woonplaats1] zal wonen, en dat hij weer inschreven dient te worden op de basisschool te [plaats2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden (tussen)beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader over het gezag en de omgangsregeling aangehouden tot 16 september 2023 in afwachting van de uitkomst van hulpverlening. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en ook het verzoek om te bepalen dat [de minderjarige] weer ingeschreven wordt op de basisschool in [plaats2] , heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft een voorlopige omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling vastgesteld.
4.2
De voorlopige omgangsregeling luidt als volgt:
- van de drie weekenden verblijft [de minderjarige] telkens twee opeenvolgende weekenden van vrijdagmiddag tot zondag 18:00 uur bij de vader, gevolgd door één weekend bij de moeder, waarbij de moeder tijdens de omgangsweekenden waarin [de minderjarige] bij zijn vader verblijft, verantwoordelijk is voor het vervoer van [de minderjarige] tussen [woonplaats2] en [woonplaats1] ;
- de moeder het wegbrengen van [de minderjarige] naar de vader op de hiervoor bedoelde vrijdagen ook mag laten verzorgen door haar nieuwe partner, waarbij hij of de moeder uiterlijk om 17:00 uur zal vertrekken om [de minderjarige] naar de vader te brengen, dan wel de vader [de minderjarige] op deze vrijdagen ook zelf eerder mag (laten) ophalen (ofwel meteen om 13:45 uur uit school, ofwel in de middag bij de moeder en haar partner thuis), onder de voorwaarde dat hij dit uiterlijk één dag (24 uur) van tevoren aankondigt aan de moeder en/of haar partner;
- de moeder [de minderjarige] op zondag telkens zelf in [woonplaats1] zal komen ophalen.
4.3
De vader is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en komt daarom in hoger beroep. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft het hoofdverblijf, de terugverhuizing en de omgangsregeling te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [de minderjarige] in [plaats2] en/of [woonplaats1] zal wonen, en dat hij weer dient te worden ingeschreven op de basisschool te [plaats2] ;
II. het hoofdverblijf van [de minderjarige] te bepalen bij de vader;
III. als zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen:
  • in het geval dat [de minderjarige] in de omgeving van [plaats2] of [woonplaats1] woont, dat [de minderjarige] de helft van de tijd bij de vader verblijft, waaronder ook de helft van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, in nader overleg tussen de ouders vast te stellen, dan wel een regeling die het hof juist acht;
  • in het geval [de minderjarige] in [woonplaats2] woont, dat [de minderjarige] ieder weekend bij zijn vader verblijft van vrijdagmiddag 13.45 uur uit school tot zondag 18.00 uur, waarbij de moeder of haar partner [de minderjarige] direct vanuit school naar de vader brengt en dat [de minderjarige] iedere herfstvakantie, een week in de kerstvakantie, de voorjaarsvakantie, een week in de meivakantie en vier weken aaneengesloten in de zomervakantie, als mede de helft van de feestdagen bij de vader verblijft, in nader overleg tussen de ouders vast te stellen, dan wel een regeling die het hof juist acht,
kosten rechtens.
4.4
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep en komt op haar beurt ook in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over het halen en brengen van [de minderjarige] in het kader van de uitvoering van de omgangsregeling.
De moeder vraagt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder het hof om de vader te veroordelen om het vervoer van [de minderjarige] op de vrijdagen (om 13.45 uur bij school ophalen) voor zijn rekening te nemen, waarbij de moeder het ophalen op de zondagen voor haar rekening zal nemen.

5.De motivering van de beslissing

beoordelingskader
5.1
Bij de beoordeling van de verzoeken van de vader gaat het hof uit van de feitelijke situatie, die inhoudt dat de moeder alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] .
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Kotterman de verzoeken van de vader nader toegelicht. In de kern komen de verzoeken van de vader er op neer dat hij primair aan het hof verzoekt te bepalen dat de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar [plaats2] / [woonplaats1] en subsidiair, dus indien de moeder in [woonplaats2] blijft wonen, te bepalen dat [de minderjarige] dan bij hem in [woonplaats1] komt wonen en zijn hoofdverblijf bij hem krijgt.
5.3
Het hof is van oordeel dat de vader op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad [1] ontvankelijk is in zijn primaire verzoek, te bepalen dat de moeder zal terugverhuizen.
De vader heeft op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 8 EVRM recht op omgang met [de minderjarige] . De moeder heeft op grond van artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden tussen [de minderjarige] en de vader te bevorderen. Deze verplichting kan de keuzevrijheid van de moeder, ook al heeft zij het gezag alleen, ten aanzien van de woonplaats van [de minderjarige] beperken, indien haar keuze tot gevolg zou hebben dat er dan onvoldoende mogelijkheden zijn voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] . In dat geval kan een terugverhuizing van de moeder een passende maatregel zijn.
advies van de raad
5.4
De raadsvertegenwoordiger heeft geadviseerd de huidige woonsituatie van [de minderjarige] in [woonplaats2] te laten voorduren. [de minderjarige] ervaart nu rust en heeft vooral last van het feit dat zijn ouders niet goed in staat zijn om met elkaar af te stemmen over zijn opvoeding en verzorging. Een hulpverleningstraject om de communicatie tussen de ouders te verbeteren vraagt een flinke investering van de ouders. Duidelijk is dat [de minderjarige] graag bij zijn moeder, maar ook graag bij zijn vader en bij de grootouders van vaderszijde verblijft. De raad adviseert de ouders om, net als vroeger, weer op een goede manier afspraken over [de minderjarige] te gaan maken. Ook gunt de raad het de vader dat hij ‘met zijn hakken uit het zand’ kan komen en dat hij dan bijvoorbeeld gaat proberen een aandeel in het vervoer van [de minderjarige] bij de uitvoering van de omgangsregeling voor zijn rekening te nemen. De ouders dragen op dit punt beiden verantwoordelijkheid en voor [de minderjarige] zal dat ook prettig zijn.
verzoek tot terugverhuizen
5.5
Het hof is van oordeel dat het niet in het belang is van [de minderjarige] om met zijn moeder terug te verhuizen en overweegt daarover als volgt.
5.6
De moeder had naar het oordeel van het hof diverse goede redenen om naar [woonplaats2] te verhuizen met [de minderjarige] . Het ging niet alleen om praktische redenen (zoals opleiding en werk), de moeder heeft ook meerdere belangrijke emotionele redenen genoemd. De moeder heeft geprobeerd op voorhand overleg te voeren met de vader en met de familie van vaderszijde over een eventuele verhuizing, en op 11 oktober 2022 hebben de ouders met hun advocaten een ‘viergesprek’ gevoerd. De moeder en de vader konden hierover echter niet op een lijn komen, mede omdat de vader niet kan accepteren dat zijn aandeel in de zorg van [de minderjarige] door een verhuizing kleiner wordt. Het hof heeft daar begrip voor, maar daar staat tegenover dat de moeder ook de kans moet krijgen om een nieuw leven op te bouwen. De moeder probeert de gevolgen van de verhuizing voor de vader voldoende te compenseren door mee te werken aan de uitvoering van een uitgebreide weekend- en vakantieregeling.
5.7
De moeder heeft voldoende onderbouwd gesteld dat een nieuwe (terug)verhuizing een te grote verandering voor [de minderjarige] vormt. [de minderjarige] is inmiddels in [woonplaats2] gewend geraakt aan de nieuwe gezinssamenstelling en aan zijn nieuwe school, en de moeder en [de minderjarige] hebben in hun nieuwe woonomgeving sociale contacten opgebouwd. [de minderjarige] heeft vermoedelijk ADHD, een vorm van autisme en DCD (een stoornis die een achterstand in de motorische ontwikkeling tot gevolg heeft). In verband daarmee heeft [de minderjarige] een meer dan gemiddelde behoefte aan voorspelbaarheid, duidelijkheid en vaste routines. Op school heeft hij daardoor soms moeite met het samenwerken en afstemmen op klasgenoten. Diverse vormen van professionele ondersteuning zijn hierop inmiddels ingezet. Duidelijk is voor het hof dat de verhuizing naar [woonplaats2] een behoorlijke impact op [de minderjarige] heeft gehad, maar dat hij los daarvan professionele ondersteuning nodig heeft voor zijn problematiek. Daar komt bij dat niet alleen de verandering in zijn woonsituatie en de nieuwe omgangsregeling met de vader ingrijpend waren. [de minderjarige] is, zo zeggen de beide ouders, een heel gevoelig kind en daarom is het met name lastig voor hem dat zijn ouders als gevolg van hun verschil van inzicht over de verhuizing en de invulling van de nieuwe omgangsregeling niet goed meer met elkaar kunnen communiceren. Bij de rechtbank hebben de ouders in maart 2023 al besproken dat het belangrijk is dat zij zo snel mogelijk een hulpverleningstraject starten om hun communicatie te verbeteren. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat dit traject helaas niet van de grond is gekomen.
Het hof passeert met het oog op wat hiervoor is overwogen de stelling van de vader dat [de minderjarige] na een terugverhuizing weer naar zijn vertrouwde basisschool in [plaats2] kan gaan en dan snel weer gewend zal zijn. [de minderjarige] heeft de afgelopen jaren veel meegemaakt en mede vanwege zijn eigen problematiek zal hij een nieuwe grote verandering moeilijk kunnen verwerken.
Het hof zal het primaire verzoek van de vader daarom afwijzen.
5.8
Subsidiair heeft de vader verzocht om, indien de moeder niet zal terug verhuizen, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen. Nu de vader geen gezag heeft, biedt de wet deze mogelijkheid niet. Het hof zal dit verzoek van de vader daarom afwijzen.
omgangsregeling
5.9
De vader verzoekt – in het geval [de minderjarige] in [woonplaats2] blijft wonen – te bepalen dat [de minderjarige] ieder weekend bij hem verblijft. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader opgemerkt dat hij eventueel ook akkoord kan gaan met een verblijf van drie weekenden bij hem en één weekend bij de moeder.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vader dat de moeder in het verleden toezeggingen over de omgang en de uitvoering daarvan heeft gedaan om hem te compenseren en dat zij deze toezeggingen nu moet nakomen. Het hof stelt bij het nemen van de beslissing de belangen van [de minderjarige] voorop en is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] twee van de drie weekenden bij de vader verblijft, in stand moet blijven. Deze regeling vindt het hof passend en [de minderjarige] is hieraan gewend geraakt. Het is belangrijk dat de vader in tijd gecompenseerd wordt in de weekenden, maar het is ook belangrijk dat de moeder voldoende vrije tijd met [de minderjarige] in de weekenden kan doorbrengen.
5.1
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde haal- en brengregeling voor de weekenden ook in stand moet blijven. De moeder heeft uitgelegd dat zij en haar partner op de vrijdagmiddagen nog moeten werken. Indien de vader [de minderjarige] eerder bij zich wil hebben dan moet hij er zelf zorg voor zorgen dat [de minderjarige] eerder wordt opgehaald.
Beide ouders hebben een verantwoordelijkheid in de uitvoering van het contact. De vader heeft nu nog een keuze, maar over enige tijd is het redelijk dat de ouders het halen en brengen gaan delen, bijvoorbeeld met ingang van 1 januari 2025. De vader dient zich op deze situatie te gaan voorbereiden. Dat hij geen rijbewijs heeft vindt het hof na verloop van tijd geen geldig argument meer.
5.11
Ten aanzien van de door vader verzochte regeling voor de vakanties en feestdagen heeft de moeder uitsluitend bezwaar gemaakt tegen een aaneengesloten verblijf van [de minderjarige] bij de vader, van vier weken tijdens de zomervakantie. De moeder is van mening dat [de minderjarige] maximaal twee weken aaneengesloten bij de vader kan verblijven.
De vader heeft op vragen van het hof geantwoord dat hij gecompenseerd wil worden in de zomervakantie en hij geen verblijf van twee keer twee weken wenst, omdat er dan een keer extra gehaald en gebracht moet worden. Dat geeft onrust voor [de minderjarige] .
Het hof is van oordeel dat een aaneengesloten verblijf van vier weken bij de vader, ook gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , mogelijk (te) belastend voor hem is. Hij groeit op met zijn moeder als hoofdopvoeder en het is niet goed voor hem om zijn moeder zo lang te moeten missen. Omdat de vader geen verblijf van twee keer twee weken wenst, zal het hof de meest gebruikelijke verdeling van drie weken bij iedere ouder in de zomervakantie vaststellen.
5.12
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling bekrachtigen en aanvullen met een vakantieregeling als onder 6. is opgenomen.
proceskosten
5.13
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren (dat houdt in dat iedere ouder de eigen kosten draagt), omdat deze procedure gaat over beslissingen die moeten worden genomen voor hun gezamenlijke kind.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 maart 2023 ten aanzien van de afwijzende beslissing van de rechtbank over de verzoeken van de vader over de hoofdverblijfplaats, de terugverhuizing en over de vaststelling van de voorlopige omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] , en vult de voorlopige omgangsregeling aan als volgt:
bepaalt aanvullend als voorlopige omgangsregeling voor de vakanties en feestdagen dat [de minderjarige] iedere herfstvakantie, een week in de kerstvakantie, iedere voorjaarsvakantie, een week in de meivakantie en drie weken aaneengesloten in de zomervakantie, alsmede de helft van de feestdagen bij de vader verblijft;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 12 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.