ECLI:NL:GHARL:2023:10497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.326.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot belastingverplichtingen en bedrijfsactiva

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die in 1989 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Tijdens hun huwelijk hebben zij een camping in Zweden opgezet, maar na de breuk is de vrouw teruggekeerd naar Nederland en heeft de man in Zweden verbleven. De vrouw heeft op 3 november 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, wat leidde tot een aantal beschikkingen van de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft op 13 december 2021 de echtscheiding uitgesproken en alimentatie vastgesteld, maar de verdeling van de gemeenschap is aangehouden.

In de beschikking van 30 januari 2023 heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij onder andere de verdeling van de opbrengst van de camping aan de orde kwam. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank over de belastingverplichtingen, terwijl de vrouw ook grieven heeft geformuleerd met betrekking tot de waarde van de camping en de belastingverplichtingen. Het hof heeft de zaak behandeld en partijen de gelegenheid gegeven om tot een vergelijk te komen, maar zonder resultaat.

Het hof heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de gemeenschap van goederen op 3 november 2020 is ontbonden en dat de belastingverplichtingen die voor deze datum zijn ontstaan, tot de gemeenschap behoren. De man is verantwoordelijk voor de belastingverplichtingen na deze datum. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de belastingverplichtingen die voortvloeien uit de verkoop van de camping. De beslissing is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.464
(zaaknummer rechtbank Gelderland 387584)
beschikking van 12 december 2023
inzake
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[verweerster], wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Hofman te Barneveld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2021, 3 maart 2022 en 30 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 28 april 2023;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Hofman van 11 oktober 2023 met de ontbrekende producties 13
tot en met 17 uit de stukken van de eerste aanleg.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2023 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Hofman. Namens de man is mr. R.A. van den Heuvel verschenen als waarnemer van mr. H. Loonstein, de man is zelf niet verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling hebben partijen tot 27 oktober 2023 de tijd gekregen om alsnog onderling tot overeenstemming te komen. Het hof heeft van geen van partijen bericht ontvangen dat partijen tot een vergelijk zijn gekomen of daarmee bezig zijn. Het hof zal daarom een beschikking geven.

3.De kern van de zaak

3.1
Partijen zijn [in] 1989 in de gemeente [de gemeente] gehuwd in gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk zijn partijen verhuisd naar Zweden. Daar hebben partijen een camping opgestart/overgenomen. Op enig moment is het huwelijk van partijen stukgelopen en is de vrouw terug naar Nederland verhuisd. De man is in Zweden gebleven.
3.2
Op 3 november 2020 is bij de rechtbank Gelderland het verzoek van de vrouw tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingekomen. De man heeft daartegen deels verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan.
3.3
Bij de beschikking van 13 december 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ook is daarin bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 808 per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. Dit laatste is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ten aanzien van de verzochte verdeling heeft de rechtbank wel al het een en ander overwogen, maar de beslissingen aangehouden. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid zijn gesteld de rechtbank nader te berichten ten aanzien van die verdeling. De echtscheidingsbeschikking is op 10 maart 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij de beschikking van de rechtbank van 3 maart 2022 is het verzoek van de man om hem toestemming te verlenen tussentijds hoger in te stellen afgewezen.
3.5
Op 3 november 2020 (de peildatum voor de samenstelling en omvang van de gemeenschap van goederen) behoorde de camping nog tot de gemeenschap. Die camping is nadien, maar vóór de eindbeschikking van 30 januari 2023, verkocht en geleverd aan een derde. De verkoopopbrengst van € 228.000 is in depot gezet op een derdengeldenrekening.
3.6
Bij de beschikking van 30 januari 2023 heeft de rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld als volgt:
  • de Jeep met kenteken [kenteken] is toegedeeld aan de man;
  • de rekening [nummer1] is toegedeeld aan de vrouw;
  • de man dient aan de vrouw wegens zijn overbedeling € 6.124,06 te betalen;
  • aan ieder van partijen komt de helft van het saldo van € 3.940,49 op de rekening [nummer2] toe;
  • aan ieder van partijen komt de helft van de verkoopopbrengst van de camping in Zweden toe;
  • de vrouw dient aan de man op eerste vertoon van bewijs van betaling door de man de helft van de verschuldigde inkomstenbelasting over 2021 en 2022 te vergoeden, een eventuele teruggaaf dient bij helfte te worden gedeeld.
Deze verdeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7
De man is het niet geheel eens met deze laatste beschikking. Hij heeft één grief geformuleerd. De grief ziet op de beslissing van de rechtbank over de inkomstenbelasting 2021 en 2022. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat onderdeel te vernietigen en te bepalen dat de vrouw is gehouden mee te betalen aan de inkomstenbelasting over de jaren 2019 tot en met 2022.
3.8
De vrouw voert verweer en verzoekt het beroep van de man af te wijzen. Op haar beurt is ook zij het niet geheel eens met de door de rechtbank vastgestelde verdeling en heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven geformuleerd. Die grieven zien op de waarde van de eenmanszaak van de man (de camping in Zweden) en op de verschuldigde belasting. Zij verzoekt het hof die beslissingen te vernietigen en te bepalen dat aan haar uit hoofde van verdeling van de eenmanszaak van de man € 157.180,86 toekomt. Verder verzoekt zij te bepalen dat zij aan de man – op eerste bewijs van betaling daarvan door de man– de helft van de door de man betaalde inkomstenbelasting dient te vergoeden die samenhangt met de verkoop van het aan de onderneming verbonden vastgoed en dat een eventuele teruggave bij helfte dient te worden gedeeld.
3.9
De man verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
3.1
De man heeft het hof ook verzocht om bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat vanuit het depot op de derdengeldrekening van de advocaat van de vrouw aan hem € 24.214,65 wordt voldaan. Bij beschikking van dit hof van 18 juli 2023 is dat verzoek afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

de belastingen
4.1
De enige grief van de man ziet op de door hem te betalen/betaalde belasting over zijn inkomen in Zweden over de jaren 2019 tot en met 2022. De vrouw dient daar volgens hem voor de helft aan mee te betalen. Ook de vrouw heeft een grief (4) die ziet op belastingen. Zij is juist van mening dat de man de door hem bedoelde belastingen dient te dragen, omdat hij van de inkomsten waarover die belastingen verschuldigd zijn niets aan de vrouw ten goede heeft doen komen nadat partijen in augustus 2019 uit elkaar zijn gegaan. Enkel ten aanzien van de verschuldigde belasting die direct ziet op de verkoop van de camping in Zweden is zij bereid haar deel te voldoen. Dan dient de man echter wel inzichtelijk te maken om welk bedrag dat gaat.
4.2
Het hof overweegt als volgt. Partijen waren gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Tot de baten van die gemeenschap behoren alle goederen van de echtgenoten die zij hadden bij aanvang van de gemeenschap en die nadien zijn verkregen. Wat de lasten betreft, omvat de gemeenschap alle schulden van ieder van de echtgenoten. De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Dat is ook het peilmoment voor de omvang en samenstelling van de te verdelen gemeenschap. In het geval van partijen is dat 3 november 2020. Het verzoek van de vrouw om die peildatum ten aanzien van de belastingschulden te bepalen op 23 augustus 2019 zal het hof afwijzen, nu de peildatum voor omvang en samenstelling voortvloeit uit de wet en er daarom geen mogelijkheid is om die op een andere datum kunnen bepalen (zie ook ECLI:NL:HR:2013:2050 rov. 3.3.2). Dit houdt in dat (belasting)schulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode, dus op de periode voor 3 november 2020, tot de gemeenschap behoren. Schulden van daarna niet meer.
4.3
Gelet daarop behoort de verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar 2019 tot de gemeenschap en komt deze ten laste van partijen, ieder voor de helft. Datzelfde geldt voor de verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar 2020, maar dan alleen over de periode tot de peildatum. Concreet houdt dat in dat 10/12e van die schuld ten laste van de gemeenschap komt en het overige deel ten laste van de man. Voor zover de vrouw met haar verzoek tot verlegging van de peildatum heeft bedoeld te verzoeken dat de belastingschulden in de onderlinge verhouding tussen partijen geheel door de man dienen te worden gedragen, wijst het hof dat verzoek af. Dat partijen al ruim voor de peildatum in 2019 feitelijk uiteen zijn gegaan is onvoldoende reden om de peildatum te verleggen. Ook het feit dat de man niet de opgelegde partneralimentatie betaalt, zoals op de zitting is aangevoerd, of het feit dat de vrouw niet deelde in de inkomsten uit de camping is geen reden om de draagplicht van een gemeenschapsschuld geheel bij de man te leggen.
4.4
De belastingschulden die betrekking hebben op de periode na de peildatum zijn geen gemeenschapsschulden. De door de man verschuldigde belasting over zijn inkomen in 2021 en 2022 zijn dus voor privéschulden van hem waarvoor hij alleen aansprakelijk is. Voor zover deze schulden direct verband houden met de verkoop van de camping (het onroerend goed) in Zweden, welke camping tot de gemeenschap behoort, dienen partijen deze wel gezamenlijk te dragen. De vrouw heeft ten aanzien hiervan ook aangevoerd dat zij hiertoe bereid is. Onduidelijk is echter over hoeveel belasting dit precies gaat.
4.5
De producties 1 tot en met 5 gaan over de belastingen. Productie 1 is een ‘Tax Assessment’ over het ‘Income year 2019’. Daaruit blijkt van een totale belasting (‘Total final tax’ van 94.617 Zweedse kronen (SEK). Productie 2 is volgens de man een betalingsbewijs van die belasting. Het gaat daarbij om een transactieoverzicht van een belastingrekening (‘Skattekonto’) waaruit blijkt van een betaling van voormeld bedrag van 94.6174 SEK. Daarmee heeft de man naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat hij de belasting over 2019 heeft betaald.
4.6
De ‘Tax Assessment’ betreffende ‘Income year 2020’, onder productie 3, vermeldt een ‘Total final tax’ van 29.317 SEK. Productie 3 bevat daarnaast een transactieoverzicht van een belastingrekening (‘Skattekonto’) waaruit blijkt van een betaling van voormeld bedrag van 29.317 SEK. Daarmee heeft de man naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat hij de belasting over 2020 heeft betaald.
4.7
Uit de producties 4 en 5 kan het hof niet afleiden of en zo ja hoeveel van de verschuldigde belasting betrekking heeft op de verkoop van de camping. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen om alsnog verificatoire stukken over te leggen waaruit blijkt hoeveel belasting er verschuldigd is over de verkoop van de camping.
4.8
Concreet betekent het bovenstaande dat de vrouw de helft van de door de man betaalde inkomstenbelasting over het jaar 2019 aan hem dient te vergoeden en de helft van 10/12e deel van de inkomstenbelasting over 2020. Ten aanzien van de belasting over de verkoop van de camping krijgt de man drie weken de tijd na de datum van deze beschikking om aan het hof en de vrouw stukken over te leggen waaruit duidelijk blijkt hoeveel belasting er over die verkoop is verschuldigd.
de camping
4.9
De grieven 1, 2 en 3 van de vrouw zien op de camping. Die zal het hof daarom gezamenlijk bespreken.
4.1
De camping werd door de man gedreven in de vorm van een eenmanszaak. De vrouw stelt dat de man de fysieke camping, bestaande uit onroerende en roerende zaken, weliswaar verkocht heeft, maar dat de onderneming meer omvatte dan dat. Uit de balans van 31 december 2020 blijkt namelijk dat er op dat moment ook vorderingen en liquide middelen aanwezig waren van in totaal € 39.361,72. Nergens blijkt uit dat ook die zijn overgedragen dan wel wat daarmee gebeurd is. De vrouw gaat er daarom van uit dat die vermogensbestanddelen op de peildatum nog aanwezig waren, terwijl die niet in de verdeling zijn betrokken. Dat moet alsnog.
4.11
Verder dient volgens de vrouw ook rekening te worden gehouden met de stille reserves ten aanzien van het verkochte vastgoed. Om de aanspraak van de vrouw vanwege de onderneming correct te becijferen dient volgens haar de balanswaarde van de activa per 31 december 2020 (€ 157.472,72) te worden vermeerderd met de gerealiseerde boekwinst op het vastgoed van € 156.889,00. De waarde van de onderneming is daarmee € 314.361,72. De vrouw maakt aanspraak op de helft daarvan ofwel € 157.180,86.
4.12
Het hof overweegt als volgt. Het onroerend goed van de camping is inmiddels verkocht. Bij de processtukken bevindt zich de koopovereenkomst. De verkoopopbrengst is in depot gestort op de derdengeldrekening van de advocaat van de vrouw. Vanuit dat depot zijn al bedragen aan beide partijen uitgekeerd. Een bedrag van ongeveer € 32.000,00 staat nog in depot, zo verklaarde de advocaat van de man desgevraagd op de zitting. Daarover verklaarde advocaat van de vrouw op de zitting dat dit bedrag in depot is gehouden met het oog op het geschil tussen partijen over de belastingen.
4.13
Blijkens de toelichting op haar tweede grief bedoelt de vrouw met stille reserves het verschil tussen de boekwaarde van het vastgoed en de gerealiseerde verkoopopbrengst. Die stille reserve is dus al gerealiseerd en grotendeels verdeeld door de uitkeringen aan partijen vanuit het depot. Uit de verkoopakte blijkt niet dat in de verkoop van de camping ook de door de vrouw bedoelde liquide middelen en vorderingen zijn begrepen. Namens de man is verklaard dat deze verkoopovereenkomst alles is en dat de man verder niets meer heeft.
4.14
Uit de (vertaalde) balans over het boekjaar 2020 blijkt dat er op 31 december 2020 een bedrijfsrekening/zakelijke rekening was met een saldo destijds van 393.579,23 SEK. Ook was er een Btw-vordering van 1.788 SEK. Het is het hof niet duidelijk geworden of (het saldo op) die bedrijfsrekening/zakelijke rekening in de verdeling is betrokken. Ook is niet duidelijk wat er met de Btw-vordering is gebeurd en of die vordering is ontvangen en wat er vervolgens met die gelden is gebeurd. Gelet daarop kan het hof enkel oordelen dat voor zover het saldo op de bedrijfsrekening/zakelijke rekening en de vordering Btw niet in de verdeling zijn betrokken, dit alsnog moet gebeuren. De man dient dan de helft van het saldo op die rekening op de peildatum aan de vrouw te voldoen, evenals de helft van de Btw-vordering op de peildatum. Voor zover de man nog stukken kan overleggen waaruit blijkt wat er met (het saldo op) de bedrijfsrekening/zakelijke rekening en de Btw-vordering is gebeurd, kan hij deze tezamen met de in rechtsoverweging 4.8 bedoelde stukken overleggen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
5.1
stelt de man in de gelegenheid om
uiterlijk 3 weken na de datum van deze beschikkingbij de griffie van het hof en aan de (advocaat van de) vrouw stukken over te leggen waaruit duidelijk blijkt hoeveel belasting er is verschuldigd ten aanzien van de verkoop van de camping in Zweden alsmede stukken als bedoeld in 4.14;
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 12 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.