ECLI:NL:GHARL:2023:10496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
21-001901-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor hondenaanval met blijvend letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het onvoldoende onder controle houden van haar twee Amerikaanse bulldogs, die een 14-jarige jongen hebben aangevallen en gebeten, resulterend in blijvend letsel. De feiten vonden plaats op 19 mei 2022, toen de jongen op zijn fiets werd aangevallen door de honden, die niet aangelijnd of gemuilkorfd waren. De verdachte was zich bewust van eerdere bijtincidenten met haar honden, maar liet hen toch vrij rondlopen.

Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig had gehandeld. De advocaat-generaal had gevorderd tot bevestiging van de eerdere straffen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de opgelegde straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de zaak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en kreeg een verbod van tien jaar op het houden van honden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de honden, maar ook voor de gevolgen van hun gedrag, en dat zij onvoldoende maatregelen had genomen om herhaling te voorkomen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van hondenbezitters voor de veiligheid van anderen en de noodzaak om adequaat te reageren op eerdere incidenten. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden van de straf, waaronder het verbod op het houden van honden, onmiddellijk uitvoerbaar verklaard, gezien de eerdere waarschuwingen en incidenten met de honden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001901-23
Uitspraak d.d.: 12 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 3 april 2023 met parketnummer 16-332832-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 augustus 2023 en 28 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J. Biemond, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. De raadsman meent dat er sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), die tot gevolg hebben dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Voorts brengen de vormverzuimen mee dat is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het beginsel van ’equality of arms’.
De raadsman heeft erop gewezen dat het stuk van overtuiging, te weten de hond [hond 1] , is vernietigd. Voor de vernietiging van de hond is destijds door de officier van justitie toestemming verleend. Het openbaar ministerie heeft hiermee in strijd gehandeld met het eigendomsrecht van verdachte en heeft iedere mogelijkheid van een tegenonderzoek naar de hond op voorhand onmogelijk gemaakt. Volgens de raadsman was de hond niet agressief, heeft de hond het slachtoffer niet gebeten en heeft de hond na de inbeslagneming geen afwijkend gedrag vertoond.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen. De hond is onderzocht. Dat er geen contra-onderzoek meer mogelijk was, is geen reden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Er is niet doelbewust en/of met grove veronachtzaming aan de belangen van verdachte tekortgedaan.
Overwegingen van het hof
Ingevolge artikel 359a Sv moet de rechter, indien in een voorbereidend onderzoek in de strafzaak jegens een verdachte vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Bij het bepalen van het rechtsgevolg dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg - naar vaste jurisprudentie - slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is in beginsel alleen plaats als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ter beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van vormverzuimen, stelt het hof het volgende vast.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de politierechter van 3 april 2023 blijkt dat verdachte heeft verklaard:
“Ik herken het beeld dat de honden meermaals [slachtoffer] (hof: het slachtoffer) aanvielen en flink beten en dat de honden bleven bijten. Ik heb [hond 1] gepakt en ik ben naar de auto gelopen. [hond 2] sprong steeds weg en bleef [slachtoffer] bijten”.
Uit het proces-verbaal van de zitting van dit hof van 1 augustus 2023 blijkt dat verdachte heeft verklaard:
“Het lukte mij om [hond 1] van [slachtoffer] af te trekken en in de auto te zetten”.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van aangifte van [vader] (de vader van [slachtoffer] ) namens zijn zoon blijkt dat aangever heeft verklaard:
“Toen wij aan het wachten waren op de ambulance vertelde mijn zoon dat hij was aangevallen door twee honden. De vrouw was de eigenaar van deze honden. Hij vertelde mij dat hij aan het fietsen was en dat hij dacht dat de honden wilden spelen, maar dat hij daar geen tijd voor had. Omdat de honden dichtbij hem waren deed hij zijn benen omhoog. Op het moment dat hij weer moest trappen om te voorkomen dat hij om zou vallen, beet een van de twee hem in zijn been en hield hem daar vast. De hond trok hem van de fiets af waardoor hij met fiets en al ten val is gekomen. Daarna zou hij door beide honden nog meermaals zijn aangevallen. De honden bleven hem bijten.”
Vooral uit het voorgaande, maar ook uit de overige inhoud van het dossier in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het slachtoffer [slachtoffer] door zowel hond [hond 2] als de hond [hond 1] is aangevallen en gebeten. Verdachte heeft dat zelf ook verklaard. Reeds hieruit volgt dat beide honden gevaarlijk waren. Dit is ook de conclusie van het onderzoek dat door de Universiteit Utrecht is verricht.
Met betrekking tot de hond [hond 1] staat in de conclusie van het zgn. risk assessment-rapport van de Universiteit Utrecht : “Op basis van de beschikbare bronnen is het risico op (een) bijtincident(en) veroorzaakt door bovengenoemde hond, alsmede de schadekans daarbij, ingeschat als (…) zeer hoog naar (…) mensen (…) kinderen (…) honden (…).
Waarom er desalniettemin een contra-expertise had moeten plaatsvinden en wat in dat kader onderzocht had moeten worden, heeft de raadsman niet onderbouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie op goede gronden heeft kunnen besluiten de hond [hond 1] te laten vernietigen.
Dat met deze vernietiging inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van verdachte, is inherent aan de beslissing tot vernietiging maar doet aan de rechtmatigheid van die beslissing geen afbreuk. Honorering van dit verweer zou het recht van het openbaar ministerie om in beslag genomen goederen te vernietigen immers illusoir maken.
Het hof stelt vast dat er van enig vormverzuim geen sprake is. Het verweer wordt dan ook verworpen en het openbaar ministerie wordt ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 19 mei 2022 te [pleegplaats] grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig de onder haar gezag staande honden [hond 2] (Amerikaanse bulldog) en [hond 1] (Amerikaanse bulldog), onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, waardoor de honden
- [slachtoffer] , terwijl hij op de fiets zat, in zijn been hebben kunnen bijten en/of hebben gebeten en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] met zijn fiets ten val hebben kunnen brengen en/of hebben gebracht en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) meermaals hebben kunnen bijten/hebben gebeten,
immers heeft zij de honden niet aangelijnd en/of niet gemuilkorfd en/of niet onder strikte begeleiding op een openbare plaats laten lopen en/of de honden onvoldoende aangeroepen en weggetrokken, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de honden zonder strikte begeleiding en/of controle een gevaar voor de omgeving vormen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote hoeveelheid bijt- en snijwonden, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan
subsidiair
zij op of omstreeks 19 mei 2022 te [pleegplaats] geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder haar hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten honden [hond 2] (Amerikaanse bulldog) en [hond 1] (Amerikaanse bulldog), immers hebben die honden [slachtoffer] aangevallen en veelvuldig gebeten, terwijl verdachte de honden niet aangelijnd en/of niet gemuilkorfd op een openbare plaats heeft laten lopen en/of die honden onvoldoende heeft aangeroepen en weggetrokken waardoor onvoldoende controle over die honden mogelijk was
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Volgens hem heeft verdachte beide honden op 19 mei 2022 aangelijnd uitgelaten op een uitgestorven industriegebied waar zij geen fietsers of wandelaars verwachtte. Verdachte heeft daardoor de juiste maatregelen getroffen voor het veilig en onschadelijk houden van haar honden. Dat de honden niet gemuilkorfd waren, maakt dit niet anders omdat verdachte voor de honden geen muilkorfgebod had. Die honden waren geen gevaarlijke dieren. Weliswaar was de hond [hond 2] betrokken geweest bij twee eerdere vechtpartijtjes tussen honden onderling, maar die kunnen niet als bijtincidenten worden aangemerkt. Voor de hond [hond 1] geldt dat die nu niet en ook eerder niet heeft gebeten, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft bij de politierechter verklaard dat de honden het slachtoffer, [slachtoffer] , meermalen hebben aangevallen en hebben gebeten en ook dat zij bleven bijten. Bij het hof heeft verdachte verklaard dat het haar lukte om [hond 1] van [slachtoffer] af te trekken en in de auto te zetten.
Ook het slachtoffer heeft verklaard dat hij door beide honden meermalen is aangevallen en dat de honden hem bleven bijten.
Hieruit en uit de verdere inhoud van het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat beide honden het slachtoffer hebben gebeten.
Aan de stelling van verdachte dat de honden aangelijnd waren, gaat het hof voorbij. Het hof gaat uit van de op dat punt specifieke verklaring van het slachtoffer dat hij de honden los zag lopen. Volgens het slachtoffer wilden de honden met hem spelen, maar had hij daar de tijd niet voor. Hij zag dat de honden geen halsband droegen. Nadat hij was aangevallen, zag hij dat de eigenares een touw bij de honden om de nek deed om hen aangelijnd te krijgen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van het slachtoffer, zeker niet nu deze voor een deel overeenkomen met de verklaring van verdachte. Daarbij overweegt het hof ook, dat het onaannemelijk voorkomt dat verdachte, zoals zij stelt, beide honden had aangelijnd, maar dat deze riemen min of meer op hetzelfde moment uit haar handen zouden zijn losgeschoten.
Zij stelt last te hebben van reuma aan haar handen en dat de honden in de regen de riemen uit haar handen trokken.
Nog los van de verklaring van [slachtoffer] , die het hof gezien het voorgaande dus maatgevend acht, zou verdachte indien haar stelling juist zou zijn, door het gestelde probleem aan haar handen een extra verantwoordelijkheid hebben om haar honden stevig(er) aangelijnd en onder controle te hebben.
Maar ook is de stelling dat de honden aangelijnd waren reeds daarom ongeloofwaardig, omdat verdachte zelf heeft verklaard dat zij er op een gegeven moment in slaagde om [hond 1] van [slachtoffer] af te krijgen, maar dat haar dat met [hond 2] niet lukte. Het komt het hof voor dat, indien de honden inderdaad aangelijnd zouden zijn geweest, verdachte hen aan hun lijn eenvoudig(er) van [slachtoffer] had kunnen aftrekken en bij hem had kunnen weghalen. Het feit dat zij de honden slechts met moeite van [slachtoffer] af heeft kunnen halen en dat haar dat aanvankelijk alleen met [hond 1] lukte, maakt het vele malen waarschijnlijker dat ze niet waren aangelijnd, zoals [slachtoffer] ook heeft waargenomen.
Verder stelt het hof vast dat, anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, de hond [hond 1] wel degelijk eerder bij een bijtincident betrokken is geweest.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2023 blijkt immers dat de hond [hond 1] op 17 april 2020 een vrouw in haar knie heeft gebeten.
Weliswaar heeft bij een ander incident een jongen van zeventien jaar, die op 7 februari 2022 door beide honden is aangevallen, geen letsel opgelopen, maar de honden hebben wel zijn jas kapotgetrokken.
Ook betrekt het hof bij zijn oordeelsvorming de omstandigheid dat verdachte een waarschuwing heeft gehad van de gemeente vanwege een eerder incident met haar honden. Desalniettemin heeft zij geen voorzorgsmaatregelen genomen door bijvoorbeeld de honden [hond 2] en [hond 1] een muilkorf aan te doen wanneer zij ze uitliet, dan wel dat zij de honden aangelijnd hield. Hoewel zij door de gemeente niet was verplicht om haar honden te muilkorven, blijkt uit deze gang van zaken wel dat zij in verband met eerdere incidenten gewaarschuwd was en dat derhalve extra alertheid en voorzichtigheid van haar had mogen worden verwacht.
Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld.
Tenslotte is het hof van oordeel dat het door [slachtoffer] opgelopen letsel, gelet op met name de inhoud van de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht , als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande komt het hof dan ook tot een bewezenverklaring van het primair aan verdachte tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks19 mei 2022 te [pleegplaats]
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig
, onachtzaamen
/ofnalatig de onder haar gezag staande honden [hond 2] (Amerikaanse bulldog) en [hond 1] (Amerikaanse bulldog), onvoldoende onder controle heeft
gehad/gehouden, waardoor de honden
- [slachtoffer] , terwijl hij op de fiets zat, in zijn been hebben
kunnen bijten en/of hebbengebeten en
/of
-
(vervolgens
)die [slachtoffer] met zijn fiets ten val hebben
kunnen brengen en/of hebbengebracht en
/of
- die [slachtoffer]
(vervolgens
)meermalen hebben
kunnen bijten / hebbengebeten, immers heeft zij de honden niet aangelijnd en
/ofniet gemuilkorfd en
/ofniet onder strikte begeleiding op een openbare plaats laten lopen en
/ofde honden onvoldoende aangeroepen en weggetrokken, terwijl zij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden dat de honden zonder strikte begeleiding en
/ofcontrole een gevaar voor de omgeving vormen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote hoeveelheid bijt- en snijwonden, heeft bekomen
, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:

aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van tien jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis in geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Als bijzondere voorwaarde heeft de politierechter opgelegd dat verdachte gedurende de proeftijd zowel middellijk als onmiddellijk geen honden zal houden en dat zij medewerking zal verlenen aan het hierop te houden toezicht door de politie, dat maximaal één keer per zes maanden zal plaatsvinden. Voorts dient de inbeslaggenomen € 400,00 aan verdachte te worden teruggeven.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van de door de rechtbank opgelegde straffen. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen hond onttrokken dient te worden aan het verkeer.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich over een mogelijke strafoplegging niet uitgelaten.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte haar loslopende honden [hond 2] en [hond 1] , Amerikaanse bulldogs, op de openbare weg niet onder controle heeft gehouden, waardoor die honden de langsfietsende 14-jarige [slachtoffer] hebben aangevallen en gebeten. [slachtoffer] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit 41 open bijtwonden waarvan er tien onder algehele narcose gehecht moesten worden. Hij is daardoor voor zijn leven getekend. De foto’s die in het politiedossier zijn opgenomen op dossierpagina’s 51 tot en 82 tonen deze forse verwondingen.
Ter zitting heeft de advocaat-generaal laten weten van de ouders van het slachtoffer te hebben gehoord dat het met hun zoon nog steeds niet goed gaat. Als gevolg van het letsel aan zijn rechterhand kan hij die hand niet goed gebruiken, waardoor hij een andere opleiding heeft moeten kiezen. Daarnaast vinden er nog steeds maandelijkse controles van zijn verwondingen plaats.
Het hof rekent het verdachte verder aan dat zij, nadat zij met de ernstig gewonde [slachtoffer] in haar auto had plaatsgenomen, niets heeft gedaan om te zorgen dat hij zo snel mogelijk de vereiste medische verzorging kreeg. Zij heeft [slachtoffer] in haar auto gezet, waarin op dat moment ook de beide honden zaten. [slachtoffer] heeft zijn vader gebeld, die naar het industrieterrein is gekomen. Vader heeft vervolgens een ambulance gebeld toen hij begreep dat er nog geen hulp was ingeschakeld. Daar had verdachte niet aan gedacht, heeft zij bij de politierechter verklaard.
Verder betrekt het hof hierbij dat verdachte na haar aanhouding bij de politie heeft verklaard dat zij beide honden inmiddels had laten inslapen. Dit bleek, na controle door de politie, echter niet het geval. Verdachte had één van de honden elders ondergebracht. Ook hieruit blijkt dat verdachte weigerde verantwoordelijkheid te nemen.
Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezen verklaard, temeer nu er eerder bijtincidenten met haar honden zijn geweest en zij van de gemeente ook al een waarschuwing had gehad. Desondanks heeft zij geen maatregelen getroffen. Zij heeft niet haar verantwoordelijkheid genomen door bijvoorbeeld de honden te muilkorven of ze één voor één uit te laten in verband met de klachten die zij stelt te hebben aan haar handen/polsen. Ook ter terechtzitting in hoger beroep bleef zij de eerdere bijtincidenten bagatelliseren.
Bij de bepaling van de strafmaat is voorts gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 23 oktober 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld
.
Het hof vindt het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dat is gebeurd zo ernstig dat het van oordeel is dat de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Het hof zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden van een verbod op het houden van honden. Ondanks dat verdachte heeft aangegeven dat zij geen honden meer wil houden, is het hof er met de politierechter en de advocaat-generaal, niet van overtuigd geraakt dat verdachte zich hieraan zal houden.
Dit is gelegen in het feit dat er over de jaren heen verschillende incidenten zijn geweest waarna verdachte toch honden is blijven houden.
Voorts in de eerdere waarschuwing van de gemeente waarmee verdachte weinig heeft gedaan, de door betrokkenen bij de eerdere (bijt-)incidenten omschreven laconieke houding van verdachte wanneer er weer een incident plaatsvond, welke houding het hof ook ter terechtzitting heeft waargenomen.
Verdachte lijkt aldus de ernst van de feiten niet in te zien. Daarom acht het hof een proeftijd van tien jaar passend en geboden.
De raadsman heeft betoogd dat een proeftijd van tien jaar in strijd is met de wet. Het hof stelt evenwel vast dat uit artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de proeftijd tien jaren kan bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen is dat hier van toepassing.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bevelen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte -gelet op haar handelen in het verleden- opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

Beslag

Onder verdachte is een bedrag van € 400,00 in beslag genomen. Zij heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij dit geld inmiddels heeft teruggekregen. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit beslag niet meer bestaat en ziet daarom geen aanleiding om erover te beslissen.
Ook is er een hond inbeslaggenomen. Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot dit inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. De hond zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14, 36b, 36c en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
10 (tien) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt danwel dat de verdachte gedurende de proeftijd van 10 (tien) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd zowel middellijk als onmiddellijk geen honden zal houden en medewerking zal verlenen aan het hierop te houden toezicht door de politie, dat maximaal één keer per zes maanden zal plaatsvinden.
Bepaalt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een hond.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. van Maanen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis, griffier,
en op 12 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.