Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Ibetoogt hij dat geen sprake is van een onrechtmatige daad. [appellant] voert – bij wijze van verweer tegen de stelling van [geïntimeerde] dat hij onrechtmatig heeft gehandeld – aan dat hij een vordering heeft op [geïntimeerde] uit hoofde van verrichte werkzaamheden en dat hij ter zekerheid van de nakoming van de betalingsverplichting van [geïntimeerde] de Mitsubishi in onderpand heeft verkregen waarna hij vervolgens gerechtigd was tot verkoop daarvan over te gaan. [geïntimeerde] betwist de door [appellant] gestelde vordering, alsook het gestelde onderpand.
nimmer heeft verklaarddat hij de Mitsubishi voor een bedrag van € 14.600,- heeft verkocht. Dat is op zichzelf juist, maar het hof leest hierin geen voldoende betwisting van het feit dat [appellant] de Mitsubishi (naar hij stelt tezamen met een andere aan [geïntimeerde] toebehorende auto) heeft verkocht en wel voor de prijs € 14.600,-. Voor zover hij echter bedoelt te betwisten dat hij de Mitsubishi heeft verkocht voor € 14.600,- had het, mede gelet op de verplichting van partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv), op zijn weg gelegen duidelijk te maken voor welk bedrag hij de Mitsubishi dan wèl heeft verkocht. Nu [appellant] dat niet heeft gedaan, dient de consequentie daarvan te zijn dat uitgegaan moet worden van het door hem zelf in zijn e-mail van 6 september 2020 genoemde bedrag van € 14.600,-. Grief II faalt.