ECLI:NL:GHARL:2023:1044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.294.834
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de parkbijdrage en de totstandkoming van de overeenkomst tussen De Elsgraven en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Landgoed de Elsgraven B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel. De Elsgraven, die verantwoordelijk is voor het onderhoud van een recreatielandgoed, heeft een parkbijdrage in rekening gebracht aan de eigenaren van recreatiewoningen, waaronder [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betwistte de hoogte van deze bijdrage en vorderde terugbetaling van teveel betaalde bedragen. De kantonrechter oordeelde in zijn vonnis van 9 februari 2021 dat de parkbijdrage moest worden vastgesteld op basis van een notariële akte uit 1992, en gaf [geïntimeerde] gelijk in zijn vordering tot terugbetaling van een deel van de parkbijdrage.

In hoger beroep heeft De Elsgraven de grieven ingediend tegen dit vonnis, stellende dat [geïntimeerde] gebonden is aan de begrotingsafhankelijke parkbijdrage die jaarlijks op een vergadering van eigenaren wordt vastgesteld. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] inderdaad gebonden is aan deze bijdrage, ondanks dat hij geen certificaathouder is. Het hof volgt de eerdere uitspraak van de kantonrechter en concludeert dat [geïntimeerde] geen recht heeft op terugbetaling van de door hem betaalde bedragen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover dat in reconventie is gewezen en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.294.834
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 8787759
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
Landgoed de Elsgraven B.V.
die is gevestigd in Enter
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: De Elsgraven
advocaat: mr. C. Schimmel
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. L. Bezoen

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 17 mei 2022 heeft op 8 november 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de beslissing

[geïntimeerde] was eigenaar van een recreatiewoning op het landgoed De Elsgraven. De Elsgraven verzorgt het onderhoud van de voorzieningen op het landgoed en brengt daarvoor aan alle eigenaren, waaronder voorheen [geïntimeerde] , een parkbijdrage in rekening. [geïntimeerde] vindt dat hij niet is gebonden aan de wijze waarop De Elsgraven de parkbijdrage aan hem heeft berekend en wil dat hetgeen hij daardoor jarenlang teveel heeft betaald door De Elsgraven wordt terugbetaald. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] grotendeels in het gelijk gesteld. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] is gebonden aan de wijze waarop De Elsgraven de parkbijdrage heeft berekend en wijst zijn vordering tot terugbetaling daarom alsnog af.

3.De motivering

De vaststaande feiten in hoger beroep
3.1
[geïntimeerde] is van 28 december 2000 tot 23 december 2020 eigenaar geweest van een recreatiewoning op het landgoed De Elsgraven. Het landgoed was verdeeld in een deel bestaande uit 145 kavels met daarop recreatiewoningen en een aanpalend deel met daarop centrale voorzieningen, waaronder een gebouw met receptie, restaurant, een zwembad en squashbanen, een tennisbaan, een midgetgolfbaan en een kinderboerderij. Het deel met de recreatiewoningen was de gezamenlijk eigendom van de eigenaren van de recreatiewoningen en het deel met de centrale voorzieningen was de eigendom van De Elsgraven.
3.2
Het onderhoud van de algemene voorzieningen op het deel van de eigenaren van kavels en van de centrale voorzieningen werd verzorgd door De Elsgraven voor rekening van de eigenaren van de kavels. In de door [geïntimeerde] getekende notariële akte van 10 november 1992 (hierna: de 1992 akte) staat daarover onder meer het volgende vermeld:
“(..) Alle voormelde onderhoudswerkzaamheden komen voor rekening van Elsgraven, waarvoor de eigenaar van iedere kavel aan Elsgraven een jaarlijkse vergoeding (hierna te noemen: “vergoeding”) dient te voldoen ad Tweeduizend vierhonderd vijftig gulden (ƒ. 2.450,==) exclusief omzetbelasting, te voldoen voor één januari van ieder jaar. (..)Elsgraven is tot het verrichten van het onderhoud als gemeld verplicht gedurende een periode van tien jaar, te rekenen vanaf één januari negentienhonderd één en negentig tot één januari tweeduizend één.Indien en voorzover daarin hiervoor niet is voorzien dient het groot onderhoud aan de centrale voorzieningen in voormelde periode van tien jaren te geschieden door Elsgraven zulks echter op kosten van de eigenaren van de kavels, ieder voor het éénhonderdachtendertig/achttienduizendéénhonderste aandeel (138/18.100) per kavel.”
3.3
Tegen het einde van de tienjaarsperiode zijn op initiatief van enkele kaveleigenaren de aandelen in De Elsgraven verworven door Elsgraven Holding B.V., waarvan het volledige aandelenkapitaal van 145 aandelen in handen is van Stichting Administratiekantoor De Elsgraven (hierna: de STAK). De aankoop van De Elsgraven is gefinancierd door de uitgifte van 145 certificaten door de STAK aan de kaveleigenaren voor ƒ 8.500 per stuk. [geïntimeerde] en veertien andere kaveleigenaren hebben geen certificaat gekocht.
3.4
De Elsgraven is na afloop van de tienjaarsperiode het onderhoud van de algemene en centrale voorzieningen blijven verrichten. Zij bracht daarvoor aan de kaveleigenaren vanaf 1 januari 2001 jaarlijks een begrotingsafhankelijke parkbijdrage in rekening. In die begroting worden de inkomsten van De Elsgraven (uit exploitatie van de centrale voorzieningen en verhuurcommissie over de verhuur van de recreatiewoningen) afgezet tegen de kosten. Een positief resultaat werd geïnvesteerd in het landgoed en bij een negatief resultaat werd de parkbijdrage verhoogd. De begroting werd telkens ter goedkeuring voorgelegd aan een vergadering van de certificaathouders, waarvoor ook de niet-certificaathouders werden uitgenodigd.
3.5
[geïntimeerde] heeft zijn reactiewoning verkocht en op 23 december 2020 geleverd aan de nieuwe eigenaar. Hij heeft de tot dan door De Elsgraven aan hem in rekening gebrachte begrotingsafhankelijke parkbijdragen voldaan, tot 2017 zonder protest.
De inzet van de procedure in hoger beroep
3.6
Tussen partijen is een conflict ontstaan omdat [geïntimeerde] vindt dat de door hem verschuldigde parkbijdrage aan de hand van de 1992 akte moet worden vastgesteld en dat De Elsgraven hem jarenlang een te hoge bijdrage in rekening heeft gebracht. De Elsgraven is een procedure begonnen bij de kantonrechter in de rechtbank Overijssel om daarmee – samengevat - te bereiken dat [geïntimeerde] zou worden veroordeeld om een onbetaald deel van de parkbijdrage over 2020 alsnog te betalen. De Elsgraven heeft haar vordering ingetrokken nadat bleek dat [geïntimeerde] dat bedrag al had betaald. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt bij de kantonrechter gevorderd dat De Elsgraven wordt veroordeeld hem een bedrag van totaal € 6.887,84 aan teveel betaalde parkbijdrage voor de jaren 2015 tot en met 2020 terug te betalen.
3.7
De kantonrechter heeft bij vonnis van 9 februari 2021 - samengevat – geoordeeld dat de door [geïntimeerde] verschuldigde parkbijdrage moet worden vastgesteld aan de hand van de 1992 akte en De Elsgraven veroordeeld een deel van de door [geïntimeerde] betaalde parkbijdrage voor de jaren 2018, 2019 en 2020 van totaal € 4.628,96 terug te betalen.
3.8
In hoger beroep komt De Elsgraven met haar bezwaren (grieven) tegen het vonnis in essentie op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] niet is gebonden aan de begrotingsafhankelijke parkbijdrage en dat de door hem verschuldigde bijdrage moet worden vastgesteld aan de hand van de 1992 akte. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
[geïntimeerde] is gebonden aan de begrotingsafhankelijke parkbijdrage
3.9
Volgens De Elsgraven is [geïntimeerde] gehouden de begrotingsafhankelijke bijdrage, zoals jaarlijks vastgesteld op de vergadering van eigenaren, te voldoen onder meer omdat hij zich daaraan heeft verbonden door deze bijdragen te betalen, dan wel uit hoofde van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid, dan wel op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Hij handelt ook onrechtmatig door aanspraak te maken op terugbetaling van een deel van de door hem verschuldigde parkbijdrage. Dat [geïntimeerde] geen certificaathouder is, is volgens De Elsgraven niet relevant. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij – als niet-certificaathouder – slechts is gebonden aan de parkbijdrage zoals vastgesteld in de 1992 akte en dat alles wat hij meer heeft betaald onverschuldigd is.
3.1
Het hof stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat [geïntimeerde] gehouden is een parkbijdrage te betalen aan De Elsgraven. In geschil is de wijze waarop die parkbijdrage moet worden vastgesteld.
3.11
Voor haar stelling dat [geïntimeerde] is gebonden aan de begrotingsafhankelijke parkbijdrage heeft De Elsgraven onder meer een beroep gedaan op het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 30 januari 2018. Die procedure ging over de door [geïntimeerde] aan De Elsgraven verschuldigde parkbijdrage voor het jaar 2017. De kantonrechter overwoog in die zaak onder 4.6 het volgende:
“De Elsgraven heeft onweersproken gesteld dat de begrotingsafhankelijke parkbijdrage sinds 2001 jaarlijks wordt vastgesteld op een vergadering van eigenaren, analoog een Vereniging van Eigenaren. [geïntimeerde] erkent bij een aantal van die vergaderingen aanwezig te zijn geweest en heeft de stelling van De Elsgraven dat hij toen niet geprotesteerd heeft niet weersproken. Dit niet-protesteren in combinatie met de vaststaande feiten dat [geïntimeerde] in ieder geval tot en met 2017 zijn vakantiewoning op De Elsgraven is blijven aanhouden en de parkbijdragen tot 2017 zonder protest heeft betaald, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter de conclusie dat [geïntimeerde] de wijze van vaststelling van de parkbijdrage geaccepteerd heeft, althans daaraan gehouden kan worden.”
3.12
De Elsgraven klaagt dat de kantonrechter dit eerdere vonnis niet relevant heeft geacht omdat daaruit niet kan worden afgeleid of in die procedure aan de orde is gesteld dat [geïntimeerde] geen certificaathouder was.
3.13
Het hof overweegt dat De Elsgraven zich terecht heeft beroepen op het gezag van gewijsde van het vonnis van 30 januari 2018. In die en deze procedures ging, respectievelijk gaat het om de vraag of [geïntimeerde] kan worden gehouden aan de begrotingsafhankelijke parkbijdrage. De kantonrechter heeft die vraag in het vonnis van 30 januari 2018 bevestigend beantwoord en dat vonnis heeft kracht van gewijsde. Die beslissing van de kantonrechter is daarom onaantastbaar en kan in deze procedure niet meer ter discussie worden gesteld. Dat geldt ook als de kantonrechter niet in aanmerking zou hebben genomen dat [geïntimeerde] geen certificaathouder was. Partijen moeten er immers op kunnen vertrouwen dat een tussen hen onherroepelijk geveld rechterlijk oordeel niet meer ter discussie kan worden gesteld, ook als dat oordeel zou zijn gebaseerd op feitelijke onjuistheden. Dat betekent dat het hof De Elsgraven volgt in haar standpunt dat in deze procedure heeft te gelden dat [geïntimeerde] is gehouden aan de begrotingsafhankelijke parkbijdrage.
3.14
Het hof overweegt ten overvloede dat [geïntimeerde] de begrotingsafhankelijke bijdrage ook zou zijn verschuldigd als het vonnis van 30 januari 2018 niet zou zijn gewezen of geen gezag van gewijsde zou hebben. Het hof komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
3.15
Tussen partijen is niet in geschil dat de tienjarige onderhoudsregeling van de 1992 akte afliep op 31 december 2000, dat De Elsgraven ook nadien het onderhoud is blijven verrichten en dat [geïntimeerde] daarvoor een vergoeding is verschuldigd. Niet is gebleken dat partijen over die vergoeding een expliciete nadere afspraak hebben gemaakt. Een overeenkomst over de parkbijdrage vanaf 1 januari 2001 kan echter ook besloten liggen in de gedragingen en verklaringen van partijen en de verwachtingen die zij daarmee over en weer hebben gewekt.
3.16
De Elsgraven heeft onweersproken aangevoerd dat zij na 2000 het onderhoud op grond van de begrotingsafhankelijke parkbijdrage aan alle kaveleigenaren van het landgoed, waaronder [geïntimeerde] , in rekening heeft gebracht. Die begroting werd jaarlijks ter goedkeuring voorgelegd in een vergadering van de certificaathouders. Hoewel de statuten van de STAK een onderscheid aanbrengen, heeft [geïntimeerde] niet weersproken dat daarbij feitelijk echter geen onderscheid werd gemaakt tussen certificaathouders en niet-certificaathouders en dat ook de niet-certificaathouders voor die vergaderingen werden uitgenodigd en konden meestemmen over de begroting. De aan de hand van de jaarlijkse begrotingen vastgestelde parkbijdragen heeft [geïntimeerde] tot en met 2016 zonder protest betaald. [geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij tot 2017 niet merkte dat hij meer betaalde dan was voorzien in de 1992 akte, maar hij heeft niet onderbouwd dat hij redelijkerwijs niet had kunnen begrijpen dat sinds 2001 de parkbijdrage op andere wijze aan hem werd berekend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling van 8 november 2022 heeft verteld dat hij bij ondertekening van de 1992 akte wist dat De Elsgraven gedurende tien jaar onderhoudsplichtig was en dat hij de vergaderingen volgde waarin de begroting werd behandeld. [geïntimeerde] heeft daarmee onvoldoende duidelijk gemaakt waaraan hij redelijkerwijs de verwachting heeft mogen ontlenen dat na afloop van de tienjarige onderhoudsregeling er niets aan de parkbijdrage zou veranderen.
3.17
Uit deze, zich sinds 1 januari 2001 voordoende, omstandigheden en de bestendige gedragingen van [geïntimeerde] mocht De Elsgraven naar het oordeel van het hof na verloop van tijd, in ieder geval ruim voor 2017, redelijkerwijs afleiden dat [geïntimeerde] had ingestemd om als kaveleigenaar te betalen aan de hand van de begrotingsafhankelijke parkbijdrage.
3.18
Dat [geïntimeerde] in 2017 alsnog een ander standpunt over de parkbijdrage is gaan innemen, doet daaraan niet af, omdat [geïntimeerde] niet eenzijdig kan terugkomen op de reeds eerder (stilzwijgend) tot stand gekomen overeenkomst met De Elsgraven. [geïntimeerde] heeft ook niet betwist dat hem alle faciliteiten van het landgoed ter beschikking stonden (op gelijke voet met certificaathouders), dat de hogere parkbijdragen zijn geïnvesteerd in die faciliteiten, en dat extra opbrengsten uit de exploitatie tot een lagere parkbijdrage leiden wat gunstig was voor alle eigenaren. Ook het beroep van [geïntimeerde] op het arrest van het gerechtshof Arnhem van 3 november 2009 in een geschil tussen De Elsgraven en een andere kaveleigenaar over de parkbijdrage kan hem niet baten. In die procedure oordeelde het gerechtshof dat De Elsgraven voor de invordering van de parkbijdrage zich had beroepen op de 1992 akte. Pas bij pleidooi in hoger beroep, en daarmee te laat, had De Elsgraven als nieuwe stelling naar voren gebracht dat met (de rechtsvoorganger van) die kaveleigenaar een begrotingsafhankelijke parkbijdrage zou zijn overeengekomen. Het gerechtshof heeft de parkbijdrage van de betreffende kaveleigenaar daarom op grond van de 1992 akte vastgesteld. Die beslissing staat er echter niet aan in de weg dat De Elsgraven in de onderhavige procedure een beroep doet op een tussen haar en [geïntimeerde] tot stand gekomen overeenkomst die [geïntimeerde] verplicht om de begrotingsafhankelijke parkbijdrage te betalen.
3.19
Het voorgaande betekent dat het hof oordeelt dat [geïntimeerde] aan De Elsgraven ook over de jaren 2018 tot en met 2020 de begrotingsafhankelijke parkbijdrage is verschuldigd. De hoogte van de bedragen die De Elsgraven op die grondslag aan [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht is door hem niet betwist. [geïntimeerde] heeft daarom geen recht op terugbetaling van enig deel van die door hem betaalde bedragen.
De conclusie
3.2
Het hoger beroep van De Elsgraven slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover gewezen in reconventie. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep en van de proceskosten in reconventie bij de kantonrechter veroordelen. Omdat de kantonrechter de proceskosten in conventie en reconventie niet heeft uitgesplitst, zal het hof 1½ procespunt toerekenen aan de conventie en 1 procespunt aan de reconventie. Onder de proceskosten in hoger beroep vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.21
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 9 februari 2021, behalve de beslissing onder 5.1 waarbij de kantonrechter heeft verstaan dat de vorderingen van De Elsgraven zijn ingetrokken en de beslissing onder 5.3 voor zover daarbij De Elsgraven is veroordeeld in de proceskosten in conventie, begroot op € 466,50 (1½ procespunt x liquidatietarief € 311), en die hierbij worden bekrachtigd;
4.2
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] ingesteld in reconventie af;
4.3
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van De Elsgraven tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 311,- aan salaris van de advocaat van De Elsgraven (1 procespunt x tarief € 311)
en tot betaling van de volgende proceskosten van De Elsgraven in hoger beroep:
€ 772,- aan griffierecht
€ 84,64 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 2.508,- aan salaris van de advocaat van De Elsgraven (3 procespunten x appeltarief I)
4.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Wallart, F.J. de Vries en G.R. den Dekker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.