ECLI:NL:GHARL:2023:10421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.323.032
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvoorwaarden na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden na een echtscheiding tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Het huwelijk werd in 1993 gesloten in Marokko en eindigde met een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2022. De vrouw diende op 21 december 2020 een verzoek tot echtscheiding in. De partijen hebben twee meerderjarige kinderen en er zijn geen huwelijksvoorwaarden opgesteld. De man en vrouw zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank, waarbij onder andere de partneralimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk aan de orde zijn. Het hof heeft de procedure op 26 oktober 2023 mondeling behandeld, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had eerder bepaald dat de bankafschriften van de bankrekeningen over een bepaalde periode moesten worden overgelegd en dat de man een bedrag van € 10.680 aan de vrouw moest betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de partijen verzocht om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, die vervolgens door het hof is goedgekeurd. De beslissing omvat onder andere de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de toedeling van de sieraden, en de betaling van bedragen door de vrouw aan de man in verband met de creditcardschuld en de benadeling van de gemeenschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.322.074 en 200.322.076
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 514872 en 520592)
beschikking van 7 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. M.A. de Boer te Zeist, daarna mr. M. el Ahmadi te Utrecht, thans mr. K.G.I.M. Schröder te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Bagasrawalla te Nieuwegein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 28 oktober 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 januari 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende aanvullende grieven;
- de brief van mr. Schröder van 13 oktober 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen, die beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit hebben, zijn [in] 1993 in [plaats2] , Marokko gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk zijn de twee thans meerderjarige kinderen [naam1] en [naam2] te [woonplaats1] op respectievelijk [in] 1995 en [in] 2000 geboren.
3.3
De vrouw heeft op 21 december 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
Partijen hebben voor of tijdens hun huwelijk geen huwelijksvoorwaarden gemaakt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn de partneralimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk in geschil.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor zover hier nog van belang bepaald dat:
I.
- het appartement in [plaats1] ( [plaats2] , Marokko) zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen de taxatiewaarde, onder de voorwaarde dat zij hiertoe financieel in staat is, waarbij de over- dan wel onderwaarde bij helfte moet worden gedeeld dan wel gedragen en partijen zullen binnen een week na heden één van de drie resterende makelaars van het lijstje uit het viergesprek aanwijzen en deze vervolgens binnen een week na die keuze gezamenlijk een opdracht tot taxatie geven;
- de woning aan de [adres1] ( [plaats2] , Marokko) zal worden toegedeeld aan de man tegen de taxatiewaarde onder de voorwaarde dat hij hiertoe financieel in staat is, waarbij de over- en dan wel onderwaarde bij helfte moet worden gedeeld dan wel gedragen.
II. partijen over en weer de bankafschriften van de bankrekeningen (genoemd in rechtsoverweging 3.7 van de bestreden beschikking) moeten over leggen die op hun eigen naam staan over de periode van 21 juni 2020 tot en met 21 december 2020, waarna de saldi per 21 december 2020 van deze bankrekeningen bij helfte moeten worden gedeeld;
III. de man een bedrag van € 10.680 aan de vrouw moet betalen uit hoofde van het regresrecht van de vrouw vanwege de afgeloste schulden verbonden aan het appartement in [plaats1] in [plaats2] ;
IV. een overzicht moet over leggen van het inningsbureau van de verhuuropbrengsten van de woning aan de [adres1] in [plaats2] , waarna de verhuuropbrengsten voor zover niet verrekend met de schuld aan de aannemer bij helfte moeten worden verdeeld tot aan het moment van levering van de woning aan de man dan wel een derde;
V. partijen de eigenaarslasten van de Volvo met kenteken [kenteken] moeten betalen tot het moment van de levering van de auto aan de koper.
Tot slot zijn de overige verzoeken van partijen (waaronder de door de man verzochte partneralimentatie) afgewezen.
4.3
De man is met veertien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt dat het hof bij beschikking de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw, onder uitvoerbaar bij voorraad, rechtsprekend zal bepalen dat:
- de vrouw € 750 per maand bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de man, telkens bij vooruitbetaling, per de eerste van de maand, te voldoen;
- dat de verdeling van alle vermogensbestanddelen van partijen die vallen in de ontbonden gemeenschap en op de peildatum aanwezig waren en die niet in geschil zijn conform rechtsoverweging 3.7 van de bestreden beschikking wordt vastgesteld, voor zover dat niet is geschied, dan wel niet is geschied conform de wens van de man, waarbij de man verzoekt in aanmerking te nemen wat hij over deze bestanddelen in het beroepschrift heeft aangegeven;
- de kosten van de notaris van € 4.900 voor rekening van de vrouw komen;
- dat de woning in Marokko, [plaats1] te [plaats2] aan de man wordt toegedeeld tegen de waarde conform het taxatierapport van de man, onder verrekening van de helft van deze waarde aan de vrouw;
- de bankrekening op naam van partijen bij [de bank1] onder nummer ( [nummer1] ) [nummer2] waarvan op 21 december 2020 het saldo 490.375,71 Marokkaanse Dirham (DH) (€ 49.000) bedraagt tussen partijen bij helfte wordt verdeeld en de vrouw € 24.500 aan de man voldoet binnen twee weken na betekening van de te geven beschikking, dan wel op een wijze als het hof juist meent te bepalen;
- de vrouw haar medewerking moet verlenen aan opheffing van de bankrekening van partijen bij [de bank1] onder nummer ( [nummer1] ) [nummer2] en bij opheffing het saldo van deze rekening voor rekening van de vrouw komt;
- het saldo van de bankrekening van partijen onder nummer [nummer3] , te weten per 18 mei 2020 een bedrag van € 17.677,36, tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, althans bij helfte wordt verdeeld op een datum die het hof juist acht;
- de vrouw € 7.500 ter zake van de helft van de waarde van de sieraden aan de man moet voldoen, dan wel een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- de inboedel van partijen bij helfte wordt verdeeld, dan wel dat de vrouw € 7.500 aan de man ter zake van de helft van de waarde van de inboedel aan de man moet voldoen, dan wel een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- de leningen van de man voor rekening van partijen komen, ieder voor de helft;
- de man een vordering heeft op de gemeenschap dan wel op de vrouw voor de bedragen € 7.500 en € 12.500 die hij voor de verbouwing van de woningen van partijen heeft voldaan;
- de man een overzicht van het inningsbureau van de huuropbrengsten van de woning [adres1] te [plaats2] vanaf november 2019 aan de vrouw moet overleggen, waarna de verhuuropbrengsten vanaf november 2019, voor zover niet verrekend met de schuld van de aannemer, verminderd met de belastingen en/of andere kosten die door partijen in verband met de woning moeten worden voldaan, bij helfte moeten worden verdeeld;
- de vrouw medewerking verleent aan de levering van de woning [adres1] aan de man;
- de schuld van de creditcard van de man voor rekening van de vrouw komt en de vrouw € 4.684,73 binnen twee weken na betekening van de te geven beschikking aan de man moet voldoen, althans op een wijze die het hof juist acht;
- de kosten van de Volvo met kenteken [kenteken] vanaf 2 juni 2020, althans vanaf een datum welke het hof juist acht, voor rekening van de vrouw komen.
4.4
De vrouw is op haar beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij wil dat de vorderingen van de man worden afgewezen of dat de man niet ontvankelijk wordt verklaard. Daarnaast wil de vrouw dat haar verzoeken worden toegewezen. Zij verzoekt het hof daarom te bepalen:
1. dat de man veroordeeld wordt om binnen vijf dagen na de te geven beschikking aan de vrouw de bankafschriften te overleggen van de zakelijke [de bank2] rekeningen met nummer [nummer4] en de daaraan gekoppelde spaarrekening over de periode 21 juni 2020 tot en met 21 december 2020 en voorts dat de man het saldo per 21 december 2020 met de vrouw deelt, bij gebreke waarvan de man een dwangsom van € 200 per dag met een maximum van € 20.000 verschuldigd is voor elke dag dat hij de verplichting niet nakomt;
2. dat de man veroordeeld wordt om binnen vijf dagen na de te geven beschikking aan de vrouw te overleggen een overzicht van het inningsbureau van de verhuuropbrengsten van de woning in Marokko en het daarop vermelde saldo met de vrouw deelt, bij gebreke waarvan de man een dwangsom van € 200 per dag met een maximum van € 20.000 verschuldigd is voor elke dag dat hij de verplichting niet nakomt;
3. dat de man veroordeeld wordt om binnen vijf dagen na de te geven beschikking aan de vrouw te overleggen de bankafschriften van de rekening met nummer [nummer5] en de aandelenrekening en [de bank3] spaarrekening met nummer [nummer6] over de periode oktober 2020 tot en met februari 2021 en het saldo per 21 december 2020 met de vrouw deelt, bij gebreke waarvan de man een dwangsom van € 200 per dag met een maximum van € 200.000 verschuldigd is voor elke dag dat hij de verplichting niet nakomt;
4. dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de nalatenschap wordt vernietigd en alsnog rechtsprekende de man niet-ontvankelijk wordt verklaard althans zijn vordering wordt ontzegd en voor recht wordt verklaard dat het aandeel van de man in de nalatenschap van zijn vader in de huwelijksgoederengemeenschap valt en dat wordt bepaald dat de nalatenschap met de vrouw moet worden verdeeld na een taxatie van de waarde van de bestanddelen van de nalatenschap alsook dat de man wordt veroordeeld om de helft van de getaxeerde waarde aan de vrouw te betalen, zie in soortgelijke zin de vordering geformuleerd in eerste aanleg bij verweerschrift zelfstandige verzoeken tevens houdende zelfstandige verzoeken.
Kosten rechtens.
4.5
De man voert verweer en verzoekt het hof de vorderingen van de vrouw af te wijzen of haar niet ontvankelijk te verklaren.
aanvullende grieven en verzoeken/wijzigings- en vermeerderingsverzoeken
4.6
De man heeft in zijn verweerschrift op de verzoeken van de vrouw twee aanvullende grieven (14 en 15) geformuleerd en zijn eerder gedane verzoeken aangevuld, gewijzigd en vermeerderd. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de in beginsel strakke regel dat de rechter – met uitzondering van ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij – geen acht mag slaan op grieven die pas worden aangevoerd na de door de wet aangewezen gelegenheid (in het principaal beroep bij beroepschrift). Deze regel is ook van toepassing op verzoekschriftprocedures zoals deze. Het hof zal de wijzigingen en aanvullingen op het verzoek van de man daarom buiten beschouwing laten nu de vrouw hiermee niet ondubbelzinnig heeft ingestemd.

5.De motivering van de beslissing

IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
rechtsmacht
5.1
Met betrekking tot de verdeling, die als nevenvoorziening in de echtscheidings-procedure wordt verzocht, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels rechtsmacht toe indien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in de echtscheidingsprocedure. Aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis2 rechtsmacht toe in de echtscheidingsprocedure en daarmee ook met betrekking tot de verdeling. Ten aanzien van de (waarde van de) woningen in Marokko (de onroerende zaken die in het buitenland zijn gelegen) heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Rv internationale bevoegdheid rechtsmacht omdat de man zijn woonplaats heeft in Nederland. Omdat het verzoek om partneralimentatie als nevenverzoek is ingediend in de echtscheidingsprocedure, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c van de Alimentatieverordening eveneens rechtsmacht toe ten aanzien van dit verzoek.
toepasselijk recht
5.2
De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld naar Nederlands recht. Omdat (aanvankelijk) door geen van partijen hiertegen een grief is geformuleerd, is het hof gebonden aan dit oordeel van de rechtbank (HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR12 juni 2015, ECLl:NL:HR:2015:1525, zie ook zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684). Dat betekent dat het hof op de (echtscheiding en) partneralimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk Nederlands recht moet toepassen. Voor zover de man in zijn verweer op de verzoeken van de vrouw zijn standpunt over van het toepasselijk recht op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk heeft gewijzigd, verwijst het hof naar wat hiervoor in overweging 4.6 is overwogen.
partneralimentatie
5.3
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een bijdrage in zijn levensonderhoud heeft afgewezen. De overweging dat partijen, gelet op hun gedeelde werkervaring, in staat zouden zijn om een even hoog inkomen te verdienen, waardoor de verdiencapaciteit van partijen gelijk is, is volgens de man onterecht. De man voert aan dat hij behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw in zijn levensonderhoud. De vrouw voert verweer.
5.4
Op grond van artikel 1:157 lid 1 BW heeft een ex-echtgenoot recht op een uitkering tot levensonderhoud als deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft en deze ook niet in redelijkheid kan verwerven. Dat betekent dat degene die alimentatie verzoekt moet stellen en aannemelijk moet maken dat daarvan sprake is. De man heeft onvoldoende inzage gegeven in zijn inkomsten uit arbeid en vermogen en heeft daarmee zijn behoefte niet onderbouwd. Het hof kan de behoefte en de behoeftigheid daarom niet vaststellen. Daarmee faalt grief 1 van de man.
de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk
peildata
5.5
Tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum 21 december 2020 voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is geen grief geformuleerd. Die datum is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend en de gemeenschap van partijen is ontbonden. Het hof zal daarom bij de verdere beoordeling ook die datum hanteren.
5.6
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken, als partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Of en in hoeverre daarvan al dan niet in geschil – dient te worden afgeweken, zal het hof hierna beoordelen.
appartement en woning in [plaats2] , Marokko, de bankrekening bij [de bank1] onder nummer ( [nummer1] ) [nummer2] en de (autokosten van de) Volvo
5.7
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een regeling getroffen en overeenstemming bereikt over de beide onroerende zaken in Marokko, inclusief de leningen en andere verplichtingen, lusten en lasten die aan deze onroerende zaken zijn gekoppeld. Ook is er overeenstemming bereikt over de bankrekening bij [de bank1] en de (autokosten van de) Volvo. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een door partijen op 26 oktober 2023 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben het hof daarbij verzocht om een beslissing te geven in overeenstemming met de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig gewijzigd met als gevolg dat de man zijn grieven 3, 4, 5, 6, 11, 12 en 14 heeft ingetrokken en de vrouw haar grief 2. Het hof zal een kopie van de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking hechten.
banksaldi (grieven 7 en 8 in principaal hoger beroep en grieven 1 en 3 in incidenteel hoger beroep)
5.8
Voor wat betreft de door de vrouw gedane opnamen van de bankrekening bij [de bank4] met rekeningnummer [nummer7] overweegt het hof als volgt. De man stelt dat, in afwijking van de hoofdregel, als peildatum 18 mei 2020 moet gelden. Op die datum bedroeg het saldo € 17.677,36. De man stelt dat de vrouw in het licht van de echtscheiding gelden heeft weggesluisd door bedragen naar de kinderen over te maken. Zij is dat blijven doen tot indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Op 22 december 2020 bedroeg het saldo € 532,27. Uitgaan van de peildatum 21 december 2020 is onder deze omstandigheden niet redelijk en billijk. Het saldo moet dan ook per 18 mei 2020 worden verdeeld, aldus de man. De vrouw voert verweer. Zij verklaart dat zij net als de man bevoegd was om over deze gelden te beschikken, waardoor het saldo per peildatum moet worden verdeeld.
5.9
Het hof begrijpt dat de man hiermee een beroep heeft willen doen op artikel 1:164 BW. Dit artikel bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW heeft verricht zonder de vereiste toestemming, is gehouden de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
5.1
De reikwijdte van artikel 1:164 BW is beperkt tot een half jaar voor 21 december 2020 en daarmee tot 21 juni 2020. Vaststaat dat er in deze periode door de vrouw een tweetal overschrijvingen van die rekeningen aan de beide kinderen zijn gedaan (€ 5.789,76 en € 6.999,80). De vrouw heeft deze transacties niet betwist maar slechts gesteld dat zij deze betalingen mocht doen. Omdat door de vrouw geen reden is gegeven waarom zij deze bedragen aan de kinderen heeft overgemaakt, kan het naar het oordeel van hof niet anders zijn dat zij deze bedragen aan haar kinderen heeft willen schenken. Daarvoor had de vrouw op grond van artikel 1:88 BW toestemming nodig van de man. Van deze toestemming is niet gebleken, met als gevolg dat de vrouw op grond van artikel 1:164 BW deze bedragen (€ 5.789,76 en € 6.999,80) aan de gemeenschap moet vergoeden. Per saldo dient de vrouw aan de man in verband met deze post een bedrag van € 6.394,78 te betalen. Grieven 7 en 8 slagen daarmee gedeeltelijk.
5.11
Voor wat betreft de bankrekeningen bij [de bank2] met nummer [nummer4] inclusief de daaraan gekoppelde spaarrekening en [de bank3] met nummers [nummer5] en [nummer6] , bepaalt het hof dat de man de saldi per peildatum moeten opgeven aan de vrouw en deze saldi bij helfte moeten verdelen.
5.12
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw het gedeelte van haar verzoek in incidenteel hoger beroep met betrekking tot ‘
een voor de vrouw onbekend rekeningnummer (…)’ ingetrokken.
inboedel (grief 9 in principaal hoger beroep)
5.13
De man vraagt toedeling van de helft van de inboedel of betaling van een bedrag gelijk aan de waarde hiervan. De vrouw voert verweer. Partijen verklaren beiden dat de ander over de inboedelzaken beschikt, wat door die ander vervolgens wordt betwist. Het hof stelt vast dat beide partijen hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. Het gevolg daarvan is dat het hof, net als de rechtbank, niet kan vaststellen waar de missende inboedelgoederen zich bevinden met als gevolg dat het hof het verzoek van de man op grond daarvan afwijst. Grief 9 faalt.
sieraden (grief 10 in principaal hoger beroep)
5.14
De man stelt dat de rechtbank zijn verzoek om de waarde van de sieraden bij helfte te verdelen ten onrechte heeft afgewezen. De sieraden zijn volgens de man met de opbrengst van de bruidsschat door de vrouw gekocht. De man wil dat deze worden gewaardeerd en dat hij de helft van de waarde van de vrouw vergoed krijgt. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verklaart dat zij over de sieraden beschikt, maar dat de waarde daarvan te verwaarlozen is en dus geen € 7.500 is zoals door de man gesteld wordt. Daarnaast betwist de vrouw dat zij de sieraden heeft gekocht vanuit de ontvangen bruidsschat. Zelfs al zou dit het geval zijn, dan is een bruidsschat een gift aan de vrouw in het kader van de huwelijksvoltrekking en is daarmee aan haar verknocht, zo ook de zaken die zij heeft gekocht met de bruidsschat.
5.15
Partijen waren gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen zoals die gold tot 1 januari 2018. Deze gemeenschap omvat in principe alle bezittingen en schulden van partijen en dus ook de sieraden. De vrouw stelt dat de sieraden zijn verknocht en daarmee niet tot de gemeenschap van goederen behoren. Van verknochtheid is sprake wanneer het een goed betreft waarvan het hoogstpersoonlijke karakter zich verzet om tot de gemeenschap van goederen te behoren. Of hier sprake van is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, (HR 7 december 2012, HR:2012:BY0957). De vrouw heeft alleen verklaard dat de sieraden verknocht zijn, maar laat na te motiveren waarom. Het hof zal daarom bepalen dat de sieraden niet zijn verknocht en dus tot de gemeenschap van goederen behoren. De vrouw stelt dat zij beschikt over een gouden halsketting en een gouden armband, dit is door de man niet weersproken. Het hof stelt vast dat de man de waarde van de sieraden niet nader heeft onderbouwd en bepaalt dat deze sieraden daarom moeten worden getaxeerd en dat de vrouw de helft van deze waarde aan de man moet vergoeden. Grief 10 van de man slaagt gedeeltelijk.
creditcardschuld (grief 13 in principaal hoger beroep)
5.16
De man stelt in zijn dertiende grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat creditcardschuld van € 4.684,73 voor rekening van partijen gezamenlijk komt. Hij stelt dat de vrouw de creditcard van de man in haar bezit had toen de betreffende opnames zijn gedaan. Vervolgens heeft zij het mogelijk gemaakt dat de zoon van partijen van deze creditcard gebruik heeft gemaakt waardoor deze schuld is ontstaan. Vandaar dat de man vindt dat de vrouw deze schuld moet dragen en aan de man € 4.684,73 moet voldoen. De vrouw voert verweer en betwist dat de zoon met haar toestemming gebruik heeft gemaakt van de creditcard.
5.17
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de zoon van partijen de creditcard heeft gebruikt voor opnamen tot het voormelde bedrag en dat de schuld inmiddels door de man (na de peildatum) is afgelost. Vast staat ook dat de overeenkomst met de creditcard maatschappij tijdens het huwelijk is aangegaan en dat de rechten en verplichtingen daaruit in de huwelijksgemeenschap vallen. In beginsel zijn partijen voor deze schuld ieder voor de helft draagplichtig. Het hof ziet geen aanleiding om de onderlinge draagplicht voor deze schuld anders te verdelen en zal dan ook beslissen dat de vrouw, nu de man de schuld heeft voldaan, een bedrag van € 2.342,36 aan de man moet vergoeden. Grief 13 slaagt deels.
aandeel van de man in de nalatenschap van zijn overleden vader (grief 4 van de vrouw in incidenteel hoger beroep)
5.18
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling haar vierde grief voorwaardelijk gemaakt. Wanneer het hof geen partneralimentatie toewijst voor de man zal zij deze grief niet langer handhaven en intrekken. Omdat het hof hiervoor in rechtsoverweging 5.4 geen partneralimentatie aan de man heeft toegewezen beschouwt het hof deze grief als ingetrokken waardoor bespreking daarvan achterwege kan blijven.
5.19
De tweede grief van de man behoeft geen bespreking nu partijen voor een deel van hun geschillen een regeling in der minne hebben getroffen en het hof voor het overige als volgt zal beslissen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in het principaal en incidenteel hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
beslist in overeenstemming met de door partijen gesloten en op 26 oktober 2023 ondertekende vaststellingsovereenkomst en bepaalt dat deze overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking en beslissing;
6.3
stelt voorts de verdeling van de huwelijksgemeenschap, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, als volgt vast:
6.3.1
deelt de gouden halsketting en de gouden armband toe aan de vrouw, met de opdracht aan partijen om de waarde hiervan te laten taxeren en bepaalt dat de vrouw de helft van deze waarde aan de man moet vergoeden;
6.3.2
veroordeelt de man om aan de vrouw over te leggen de saldi op peildatum van de bankrekeningen bij [de bank2] met rekeningnummer [nummer4] , bij [de bank3] met rekeningnummer [nummer5] en [de bank3] spaarrekening met rekeningnummer [nummer6] , en bepaalt dat deze banksaldi bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld;
6.3.3
veroordeelt de vrouw om in verband met haar benadeling van de gemeenschap een bedrag van € 6.394,78 aan de man te betalen;
6.3.4
veroordeelt de vrouw om in verband met haar aandeel in de creditcardschuld een bedrag van € 2.342,36 te betalen aan de man;
6.4
verklaart deze beschikking onder 6.3 (6.3.1, 6.3.2, 6.3.3 en 6.3.4) uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en
L. Hamer, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.