ECLI:NL:GHARL:2023:10356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
200.327.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en afwijzing incidentele vordering tot schorsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Kolkman, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waar hij als gedaagde optrad. De tegenpartij, Losser Bewind B.V., fungeert als bewindvoerder van mevrouw [naam1] en is vertegenwoordigd door mr. M.D. Ubbink. Tijdens de procedure heeft de advocaat van de appellant zich onttrokken, waardoor de appellant niet in staat was om een memorie van grieven in te dienen binnen de gestelde termijn van twee weken. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn vordering in hoger beroep, omdat hij geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en geen memorie van grieven heeft ingediend. Hierdoor is het recht van de appellant om een memorie van grieven te nemen vervallen. De incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis is eveneens afgewezen, omdat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling hiervan. De appellant is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten voor de betekening van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.155
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 293311
arrest in kort geding van 5 december 2023
in de hoofdzaak en in het incident van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en een incidentele vordering heeft ingediend
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. F. Kolkman (onttrokken)
tegen
Losser Bewind B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder van mevrouw [naam1]
die is gevestigd in Losser
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: Losser Bewind
advocaat: mr. M.D. Ubbink

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest in kort geding van 20 juni 2023 hier over. Hierbij is een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald op 31 juli 2023. Het hof heeft Losser Bewind de mogelijkheid gegeven om op deze datum een memorie van antwoord in het incident te nemen.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een proces-verbaal van de afspraken die partijen tijdens de zitting op 31 juli 2023 hebben gemaakt ter gedeeltelijke beëindiging van hun geschil,
  • een proces-verbaal van de mondelinge behandeling die op 31 juli 2023 is gehouden. Bij die mondelinge behandeling zijn de volgende schriftelijke stukken in de procedure gebracht:
o de memorie van antwoord in het incident tevens houdende akte wijziging (vermind.) eis met producties,
o de akte houdende overlegging productie, tevens houdende vermeerdering van eis.
1.3.
Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de roldatum van 12 september 2023 voor het nemen van een memorie van grieven. Op de roldatum van 12 september 2023 is de memorie van grieven niet genomen, heeft mr. F. Kolkman zich onttrokken als de advocaat (procesvertegenwoordiger) van [appellant] en heeft Losser Bewind het hof verzocht arrest in het incident te wijzen. De zaak is daarna verwezen naar de roldatum van 26 september 2023 voor ‘procesvertegenwoordiger stellen appellant/ daarna: beslissing hof verdere voortgang (Arrest in incident?) Ambtshalve peremptoir’. Op de roldatum van 26 september 2023 heeft zich vervolgens geen nieuwe advocaat voor [appellant] gesteld en heeft Losser Bewind het hof gevraagd arrest te wijzen in de hoofdzaak en in het incident. Op de roldatum van 10 oktober 2023 heeft Losser Bewind een kopie van het volledige procesdossier overgelegd.

2.Het oordeel van het hof

2.1.
Het hof zal beslissen dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering in hoger beroep in de hoofdzaak en zal de door hem (op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) ingestelde incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis afwijzen.
De hoofdzaak
2.2.
In een procedure in hoger beroep zoals deze moet een partij met een advocaat procederen (artikel 353 lid 1 Rv). Indien de advocaat van een partij in zo’n procedure zich aan de zaak onttrekt, krijgt deze partij een termijn van twee weken om een nieuwe advocaat te stellen (zie artikel 6.1 en 6.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Procesreglement)). Blijft het stellen van een nieuwe advocaat binnen de twee weken termijn uit, dan vervalt voor deze partij het recht om de proceshandeling te verrichten waar zij voor staat (artikel 133 lid 4 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv en artikel 6.4 Procesreglement).
2.3.
In deze hoger beroep procedure is de zaak verwezen naar de roldatum van 12 september 2023 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] . Op de roldatum van 12 september 2023 heeft [appellant] geen memorie van grieven genomen en heeft de advocaat van [appellant] zich aan de zaak onttrokken. Op de roldatum van twee weken later (26 september 2023) heeft zich geen andere advocaat als procesvertegenwoordiger voor [appellant] gesteld. Hiermee is het recht van [appellant] om een memorie van grieven te nemen (de proceshandeling waar hij voor stond) vervallen.
2.4.
Nu [appellant] in de appeldagvaarding geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en hij geen memorie van grieven heeft genomen, is zijn vordering in hoger beroep niet naar de eis van de wet met redenen omkleed. Het hof zal [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering in hoger beroep in de hoofdzaak.
Het incident
2.5.
Gelet op de onder 2.4. beschreven niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn vordering in hoger beroep in de hoofdzaak, komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring op grond van artikel 351 Rv. De beslissing in de hoofdzaak maakt immers al dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand zolang nog niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, niet meer aan de orde is. Het hof zal de incidentele vordering daarom afwijzen.
De kosten
2.6.
[appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

3.De beslissing

Het hof, in kort geding:
in het incident
3.1.
wijst de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring op grond van artikel 351 Rv af;
in de hoofdzaak
3.2.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering in hoger beroep;
in het incident en in de hoofdzaak verder
3.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Losser Bewind in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht,
€ 2366,- aan salaris van de advocaat van Losser Bewind (2 procespunten x appeltarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.C.P. Giesen en R.W.E. van Leuken en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken, op 5 december 2023.