ECLI:NL:GHARL:2023:10300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
200.333.970
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2023 het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, bekrachtigd. De rechtbank had op 23 oktober 2023 het verzoek van de appellant, Gringhuis, om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof heeft in hoger beroep de argumenten van de appellant beoordeeld, die stelde dat hij niet te kwader trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. De appellant, een alleenstaande vader, had een onderneming die hij op 13 juni 2023 had opgeheven en had een totale schuldenlast van € 52.338,45. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek, en dat hij niet in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2023 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij hulp zocht voor zijn psychische gezondheid en dat hij een maatschappelijk begeleider had. Het hof oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij te goeder trouw was met betrekking tot zijn schulden. Het hof concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de omstandigheden die tot zijn schulden hadden geleid, onder controle had gekregen. De appellant had geen jaarstukken over de afgelopen drie jaar overgelegd en had aanzienlijke schulden aan het CJIB laten ontstaan, die hij erkende.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van een bestendige gedragsverandering. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek van de appellant werd afgewezen. De appellant kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen als zijn situatie daadwerkelijk is gestabiliseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.970
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 301317)
arrest van 4 december 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S. Volk.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2023 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 30 oktober 2023 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van twee journaalberichten van mr. Volk van 22 en 24 november 2023 met producties 4 tot en met 9.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2023.
Daarbij was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door een kennis, aan wie bijzondere toegang is verleend.
2.4
Op 27 november 2023 heeft mr. Volk, na de mondelinge behandeling en met toestemming van het hof, het journaalbericht met als bijlagen twee uittreksels uit “de persoonlijke omgeving” van [appellant] bij de RDW aan het hof gezonden.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] is een alleenstaande man. Hij is vader van een zoon, over wie hij co-ouderschap heeft.
[appellant] heeft vanaf 17 oktober 2005 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerd onder de naam [naam1] . Op 21 juni 2023 heeft hij in het handelsregister van de Kamer van Koophandel laten registreren dat hij met ingang van 13 juni 2023 deze onderneming heeft opgeheven. Zijn totale schuldenlast bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 52.338,45, waaronder schulden aan de Belastingdienst van € 7.579,- aan het CJIB van € 2.000,- en twee schulden aan Royal Roofing Materials B.V.
[appellant] ontvangt een participatiewetuitkering van € 1.135,88 netto per maand.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw is. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de inspanningsverplichting om betaald werk te vinden en te houden, zodat hij zoveel mogelijk baten voor de boedel kan verwerven, zal nakomen.
3.3
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt dat hij niet te kwader trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Hij was de afgelopen jaren op grond van zijn psychische gezondheidstoestand niet in staat om naar behoren zijn financiële verplichtingen na te komen. Hij heeft met succes hulp gezocht om uit deze situatie te komen. Hij is onder behandeling bij Mediant. Daarnaast heeft hij een maatschappelijk begeleider, die hem in een re-integratietraject bijstaat. Voorts heeft hij beschermingsbewind aangevraagd. Zijn situatie is nu voldoende gestabiliseerd om aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen. Er ontstaan geen nieuwe schulden omdat alle vaste lasten worden betaald uit zijn uitkering.
Hij doet een beroep op de hardheidsclausule, omdat hij zich inmiddels in een gestabiliseerde situatie bevindt.
3.4
Het hof stelt voorop dat het op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b Fw
aan [appellant] is aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [appellant] dient om die reden aan de hand van stukken inzichtelijk te maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
3.5
Op de schuldenlijst van [appellant] staan twee schulden aan Royal Roofing Materials B.V.: van € 5.867,47, met ontstaansdatum 22 april 2021, en van € 9.941,46, met ontstaansdatum 23 november 2021. [appellant] heeft desgevraagd verklaard dat dit twee bedragen voor dezelfde schuld zijn en dat het door hem onbetaald gelaten facturen zijn van aan hem geleverde materialen voor één van zijn laatste klussen. Deze klus, zo heeft [appellant] op zitting verklaard, had hij verkeerd gecalculeerd waardoor er na aftrek van de kosten voor het ingeschakelde personeel geen geld meer was om deze leverancier te betalen. Stukken waaruit dit blijkt zijn er echter niet.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van deze schuld(en) te goeder trouw is.
Het hof voegt hier aan toe dat [appellant] geen jaarstukken van zijn onderneming over de afgelopen drie jaar heeft overgelegd zodat hij ook ten aanzien van zijn overige zakelijke schulden niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe en waarom deze zijn ontstaan zodat zijn goede trouw in dat opzicht niet duidelijk is geworden.
3.6
[appellant] heeft bovendien gedurende de afgelopen drie jaar aanzienlijke schulden aan het CJIB laten ontstaan. Die betreffen diverse verkeersboetes, waarvan een deel zelfs nog tot in augustus 2023 ontstaan, en boetes betreffende het rijden in onverzekerde en/of niet APK-goedgekeurde auto’s. Daarnaast zijn strafbeschikkingen aan [appellant] opgelegd wegens het onverzekerd zijn van zijn auto(‘s) en is tot in 2023 een schuld ontstaan wegens niet betaalde motorrijtuigenbelasting. [appellant] heeft ter zitting de desbetreffende overtredingen (en schulden) erkend. Het was aan hem om te zorgen voor een verzekering en een geldige APK, dan wel voor een tijdige afmelding van genoemde voortuigen, wat hij heeft nagelaten. De daartoe noodzakelijke handelingen, zo is het hof ambtshalve bekend, zijn van zodanig eenvoudige aard dat de persoonlijke omstandigheden waar [appellant] zich in verband met het ontstaan van ook deze schulden op beroept, geen beletsel vormen om deze uit te (laten) voeren. Uit de door mr. Volk nagezonden bijlagen bij het journaalbericht van 27 november 2023 blijkt weliswaar dat op dit moment een Ford verzekerd is en een Audi geschorst, maar dit betekent niet dat de overtredingen in het verleden niet zijn begaan. [appellant] is naar het oordeel van het hof ook ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van deze CJIB-schulden en belastingschulden niet te goeder trouw.
3.7
Voornoemde niet te goeder trouw ontstane schulden staan in beginsel aan toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het bestaan van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule). Hierbij is van belang dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die blijkt uit het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht.
Het hof ziet in de door [appellant] in dit verband aangevoerde omstandigheden, dat hij binnenkort start met zijn therapie bij Mediant gedurende een dag per week en dat hij beschermingsbewind heeft aangevraagd, mede gelet op de aard en omvang van de schulden, geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule en daarmee voorbij te gaan aan de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw. De therapie bij Mediant moet nog van start gaan en de aanvraag voor het beschermingsbewind, die volgens [appellant] verzendklaar is, is echter nog niet bij de kantonrechter ingediend. Nu beide hulpvoorzieningen nog moeten starten is het hof van oordeel dat er nog geen sprake is van een (voldoende) bestendige gedragsverandering, waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen. [appellant] is op de goede weg en hij kan, als de situatie daadwerkelijk en gedurende enige tijd is gestabiliseerd, een nieuw verzoek doen.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, G.P. Oosterhoff en J.G.B. Pikkemaat, en is op 4 december 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.