ECLI:NL:GHARL:2023:10144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.312.794/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en uitleg akte van levering met betrekking tot verkrijgende verjaring

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over de erfgrens tussen hun percelen. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar vorderingen zijn afgewezen en die van [geïntimeerden] zijn toegewezen. De rechtbank had vastgesteld dat de kadastrale grens tussen de percelen 9505 en 9624 blijkt uit de grensvastlegging uit 1996 en de grensreconstructie uit 2020. [appellante] is sinds 2019 eigenaar van perceel 9505, terwijl [geïntimeerden] sinds 2010 eigenaar zijn van perceel 9624. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet meer dan 122 m2 heeft gekocht, terwijl zij stelt dat het perceel 180 m2 groot zou moeten zijn. Het hof oordeelt dat de bezwaren van [appellante] niet kunnen leiden tot een andere uitkomst, omdat zij niet bevoegd was om de bomen, struiken en schutting op het perceel van [geïntimeerden] te snoeien of te verwijderen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten aan [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.794/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 178374
arrest van 28 november 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans te Bolsward,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. A.T. Slofstra te Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 23 mei 2023 heeft op 13 september 2023 een gerechtelijke plaatsopneming plaatsgevonden met aansluitend een mondelinge behandeling ter plaatse. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2
In een brief van 26 september 2023 heeft mr. Slofstra een opmerking gemaakt over het proces-verbaal en verzocht het proces-verbaal aan te passen. [geïntimeerde2] zou ter plaatse niet hebben gezegd dat [appellante] bij het plaatsen van de nieuwe schutting veel grond aan haar zijde heeft weggegraven, maar dat [appellante] dit al had gedaan voordat de nieuwe schutting werd geplaatst.
1.3
In een e-mail van 18 oktober 2023 heeft mr. Grijmans twee opmerkingen geplaatst bij het proces-verbaal en eveneens verzocht het proces-verbaal aan te passen. [appellante] zou ter plaatse niet hebben verklaard dat de nieuwe schutting is geplaatst op de plaats waar de oude schuttingdelen zijn gevonden. [appellante] heeft ter plaatse aangegeven wat de lengte was van de pergola. Ook wenst [appellante] het proces-verbaal aangevuld te zien met haar opmerking ter plaatse dat de privacy van [geïntimeerden] ook bestaat wanneer de bomen op twee meter van de erfgrens staan en dat daar geen strook grond voor nodig is.
1.4
Het hof stelt vast dat de opmerkingen van mrs. Slofstra en Grijmans niet van belang zijn voor de beoordeling van het geschil. Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om het proces-verbaal aan te passen. Een proces-verbaal is geen woordelijke weergave van wat op de zitting is besproken, maar een beknopte, zakelijke weergave. Het proces-verbaal geeft in dit geval een voldoende nauwkeurige zakelijke weergave van datgene wat is voorgevallen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellante] en [geïntimeerden] zijn (achter)buren. Zij verschillen, kort gezegd, van mening over de vraag waar zich de erfgrens tussen hun percelen bevindt. Dit geschil kent de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellante] is sinds 2019 eigenaar van het perceel grond dat kadastraal bekend is als gemeente [de gemeente] , sectie A, nummer 9505. [appellante] is ook eigenaar van het naastgelegen perceel met woning en atelier, kadastraal bekend als gemeente [de gemeente] , sectie A, nummer 6647. Deze percelen zijn gelegen aan de [adres1] in [woonplaats1] .
2.3
[geïntimeerden] zijn sinds 2010 eigenaar van het perceel met woning aan de [adres2] in [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente [de gemeente] , sectie A, nummer 9624.
2.4
De huidige situatie is de volgende:
Legenda:
De rode percelen (9505 en 6647) zijn het eigendom van [appellante]
Het blauwe perceel (9624) is het eigendom van [geïntimeerden]
De stippellijn is de erfgrens hoe die door het Kadaster wordt gehanteerd en waarover partijen het oneens zijn.
2.5
De huidige situatie is – voor zover van belang – als volgt ontstaan. In 1995 was de heer [naam1] eigenaar van een perceel met nummer 7938. Op de huidige kaart zijn dat de percelen 9505, 9623 en 9624. De eigenaar van perceel 6647 was de heer [naam2] . In een akte van levering van 13 november 1995 heeft [naam1] aan [naam2] een deel van perceel 7938 verkocht voor een bedrag van
fl.1,- en dat aan [naam2] geleverd. In de akte van levering is het stuk grond als volgt omschreven:
“een perceeltje grond, gelegen naast de woning van koper(hof: [naam2] )
aan de [adres1] te [woonplaats1] , uitmakende een afgebakend gedeelte ter grootte van ongeveer één are en tachtig centiare van het perceel (…) 7938, een en ander zoals op de aan deze akte gehechte situatietekening gearceerd is aangegeven;
(…)
Indien de hiervoor vermelde grootte van het verkochte en/of de verdere omschrijving daarvan niet juist of niet volledig is, ontleent noch verkoper noch koper daaraan rechten.
(…)
De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte heeft reeds plaatsgehad op drieëntwintig december negentienhonderd drieëntachtig.”
2.6
De situatieschets waarnaar wordt verwezen, is de volgende:
Legenda:
het gearceerde deel betreft perceel 9505. Erboven staat met de hand geschreven “bestaande grens/schutting” met een pijl naar de onderzijde van het gearceerde deel.
2.7
Als gevolg hiervan is perceel 7938 gesplitst in de percelen 9505 en 9506. Het perceel 9506 is op zijn beurt op een later moment gesplitst in de huidige percelen 9624 (van
[geïntimeerden] ) en 9623.
2.8
[naam1] heeft perceel 9624 op 15 januari 1996 verkocht aan de heer [naam3] , die het perceel vervolgens op 23 april 2003 heeft overgedragen aan [naam4] . [naam4] heeft het perceel op 15 oktober 2010 in eigendom overgedragen aan [geïntimeerden]
2.9
In 1996 heeft het Kadaster de kadastrale grens tussen de percelen 9505 en 9624 bepaald. De grens die daarbij is vastgesteld komt overeen met de grens zoals die is weergegeven op de huidige kadastrale kaart (zie hierboven onder 2.4).
2.1
Op 10 november 2016 is [naam2] overleden. De percelen 6647 en 9505 zijn daarna door de erfgenamen van [naam2] verkocht en op 3 oktober 2019 overgedragen aan [appellante] . In de akte van levering wordt – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“Ter uitvoering van de Koopovereenkomst levert verkoper hierbij aan koper, die hierbij aanvaardt:
(…)
b. het recht van eigendom met betrekking tot een perceel grond gelegen te [woonplaats1] , [adres1] , (…) nummer 9505, ter grootte van een are en tweeëntwintig centiare (1 a 22 ca),”
2.11
In juni/juli 2020 heeft [appellante] een aantal bomen en struiken, die zich rond de erfgrens tussen de percelen 9505 en 9624 bevonden, gesnoeid en/of verwijderd. Zij heeft daarbij ook (gedeelten/restanten van) een schutting verwijderd.
2.12
[geïntimeerden] hebben rond juli 2020 aan [appellante] bericht dat enkele bomen/struiken die [appellante] heeft gesnoeid of verwijderd bij het perceel van [geïntimeerden] hoorden en dat [appellante] niet bevoegd was deze te snoeien of te verwijderen. Zij hebben [appellante] verzocht nieuwe bomen en een nieuwe schutting te plaatsen.
2.13
Op 10 november 2020 heeft het Kadaster op verzoek van [geïntimeerden] een grensreconstructie uitgevoerd. Nabij de erfgrens bevond zich op dat moment nog een tweede schutting. Die schutting stond op het perceel van [geïntimeerden] en liep deels parallel met de door het Kadaster bepaalde erfgrens op een afstand van ongeveer 1,10 meter. De resultaten van de grensreconstructie zijn in het door het Kadaster opgestelde relaas van bevindingen neergelegd en komen overeen met de kaart hoe die hierboven bij 2.4 is weergegeven.
2.14
[appellante] heeft bij het Kadaster een verzoek tot herstel ingediend, welk verzoek inhoudt dat het veldwerk uit 1996 wordt uitgeschreven, dan wel uit de registers wordt verwijderd. Dit is door het Kadaster afgewezen. Daartegen is [appellante] is beroep gegaan bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Dit beroep is op 12 juli 2022 ongegrond verklaard. [appellante] heeft tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend bij de Raad van State. Deze procedure loopt nog.
2.15
[appellante] heeft [geïntimeerden] vervolgens gedagvaard met de bedoeling dat de rechtbank (primair) de erfgrens zou vaststellen op de plaats zoals [appellante] die heeft aangegeven in de door haar overgelegde situatieschets, die min of meer inhoudt dat er tussen de twee rode lijnen in de kadastrale kaart in r.o. 2.4 een rechte lijn moet worden getrokken. Hierbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de juridische oppervlakte van perceel 9505 180 m2 is in plaats van de 122 m2 die aan haar geleverd is.
Subsidiair heeft [appellante] gevorderd dat de erfgrens ligt op de plaats waar de tweede schutting stond, wat neerkomt op de hiervoor genoemde strook van 1,10 meter vanaf de erfgrens zoals die door het Kadaster wordt gehanteerd.
2.16
In reconventie hebben [geïntimeerden] – voor zover in hoger beroep nog van belang – gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaard dat de erfgrens ligt op de plek zoals het Kadaster die heeft vastgesteld, alsmede dat [appellante] de schutting, bomen en/of struiken op perceel 9624 onrechtmatig heeft verwijderd en dat [appellante] gehouden is de schade hiervan te vergoeden.
2.17
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] in zoverre toegewezen dat is bepaald dat de kadastrale grens tussen de percelen 9505 en 9624 blijkt uit de grensvastlegging uit 1996 en de grensreconstructie uit 2020 en dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door de bomen en struiken die aldus op het perceel van [geïntimeerden] stonden te verwijderen en door de schutting die op de erfgrens stond te verwijderen. Ook is [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerden] een schadevergoeding van in totaal € 5.966,08 te voldoen.
2.18
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld. Haar bedoeling is dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat haar vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] in reconventie alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleidende opmerkingen
3.1
[appellante] heeft tien bezwaren (grieven) tegen het vonnis opgeworpen. Deze grieven richten zich vooral tegen het oordeel van de rechtbank dat de kadastrale grens tussen de percelen 9505 en 9624 blijkt uit de grensvastlegging uit 1996 en de grensreconstructie uit 2020. In het verlengde daarvan richt het hoger beroep van [appellante] zich ook tegen het oordeel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de schutting te verwijderen en bomen en struiken op het perceel van [geïntimeerden] te hebben gesnoeid dan wel verwijderd.
3.2
Het hof zal hierna de grieven thematisch behandelen en daarbij ook de eis beoordelen, voor zover die in hoger beroep is gewijzigd. [geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze – niet expliciet vermelde – eiswijziging. Het hof ziet ook ambtshalve geen aanleiding deze buiten beschouwing te laten. De beslissing zal zijn dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigen. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten.
Feitenvaststelling door de rechtbank
3.3
Met grief III heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, zodat [appellante] in zoverre bij de behandeling van deze grief geen belang meer heeft. Inhoudelijke bezwaren en stellingen over de waardering en interpretatie van die feiten komen waar nodig hierna aan de orde. Voor zover het hof die bezwaren en stellingen niet specifiek behandelt worden die bezwaren geacht te zijn verworpen of als voor de beoordeling niet relevant geacht.
[appellante] is geen eigenaar geworden van een perceel dat groter is dan 122 m2
3.4
[appellante] legt aan haar primaire vordering – kort gezegd – ten grondslag dat op basis van de akte van levering van 13 november 1995 tussen [naam1] en [appellante] rechtsvoorganger, [naam2] , een stuk grond ter grootte van 180 m2 aan [naam2] geleverd is en geen 122 m2. Dit is volgens [appellante] in 1995 ook de bedoeling van [naam1] en [naam2] geweest. Daaruit volgt dat het perceel 9505 vanaf het ontstaan in november 1995 een juridische oppervlakte heeft van 180 m2. Dit standpunt wordt door [geïntimeerden] gemotiveerd betwist.
3.5
Om de vraag te kunnen beantwoorden of [appellante] eigenaar is geworden van een perceel van 122 m2 of 180 m2, moet gekeken worden naar wat op grond van artikel 3:89 BW aan [appellante] in eigendom is overgedragen blijkens de leveringsakte van 3 oktober 2019. Bij de uitleg van deze akte geldt de maatstaf zoals geformuleerd in het arrest Eelder Woningbouw [1] , die erop neerkomt dat het voor de uitleg van zo’n akte aankomt op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, en dat deze partijbedoeling moet worden afgeleid uit de bewoordingen van de akte, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
3.6
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. De erfgenamen van [naam2] hebben aan [appellante] de percelen 6647 en 9505 verkocht en geleverd. Ten aanzien van perceel 9505 is in de akte van levering van 3 oktober 2019 opgenomen dat dit perceel 1 are en 22 centiare, oftewel 122 m2, groot is. Uit het dossier is ook voldoende gebleken dat [appellante] er bekend mee was dat zij een perceel kocht dat deze grootte zou hebben. [appellante] is naar eigen zeggen pas nadat zij de percelen in eigendom heeft verkregen tot de conclusie gekomen dat het perceel 9505 in haar visie een grotere oppervlakte zou moeten hebben dan zij heeft gekocht en geleverd heeft gekregen.
3.7
Hiermee is voor het hof voldoende komen vast te staan dat [appellante] op
3 oktober 2019 door middel van levering eigenaar is geworden van (onder meer) perceel 9505, dat een oppervlakte heeft van 122 m2. Dat [appellante] de overtuiging heeft dat de destijdse bedoeling van [naam1] en [naam2] was dat perceel 9505 180 m2 groot zou moeten zijn, wat overigens ook door [geïntimeerden] is betwist, kan in het licht van de hiervoor genoemde maatstaf niet tot het oordeel leiden dat zij daarmee ook eigenaar is geworden van 180 m2. Indien en voor zover [appellante] van mening is dat aan haar een te klein perceel is verkocht en geleverd, dan zijn [geïntimeerden] niet de voor de hand liggende personen om daarop aan te spreken.
3.8
Omdat [appellante] nooit eigenaar is geworden van meer dan de in de akte van levering aangeduide 122 m2, heeft zij ook geen belang meer bij haar bezwaren over de door het Kadaster vastgestelde erfgrens, nu deze bezwaren niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
3.9
Hetzelfde geldt voor het bezwaar van [appellante] ten aanzien van de verkrijging van de strook grond (van 1,10 meter vanaf de erfgrens). [appellante] heeft in oktober 2019 een perceel van 122 m2 gekocht en dit ook geleverd gekregen. Van verkrijgende verjaring kan dan ook geen sprake zijn.
3.1
Nu uit het voorgaande volgt dat het perceel 9505 een oppervlakte heeft van 122 m2 en [appellante] niet bevoegd was de bomen, struiken en schutting op het perceel van
[geïntimeerden] te snoeien of te verwijderen, delen de bezwaren van [appellante] op deze punten hetzelfde lot als de voorgaande bezwaren.
De conclusie
3.11
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] veroordelen, inclusief de kosten van het incident, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf heden. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente over de nakosten is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.12
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaar bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 15 juni 2022;
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 3.549,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (3 procespunten x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.M.A. Wind en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 november 2023.

Voetnoten

1.HR 8 december 2000, ELCI:NL:HR:2000:AA8901 (Eelder Woningbouw/Van Kammen c.s.).
2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.