Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
35 weken zwanger van een meisje. Met het overlijden van [naam1] is ook dit ongeboren meisje met de naam [naam3] overleden.
“Geachte lezer, instantie,
“de bevindingen in zijn totaliteit zeer sterk [wijzen] in de richting van een dramatische
Noord-Nederland in een vonnis van 23 december 2015 de vorderingen van [appellant] , die ertoe strekten dat [geïntimeerden] toestemming dienden te geven voor de herbegraving van [naam1] met [naam3] , afgewezen. Dit hof heeft dat vonnis in een arrest van
12 december 2017 [1] bekrachtigd. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van [appellant] in een arrest van 29 maart 2019 [2] verworpen.
3.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
4.Het oordeel van het hof
Wijziging van eis
Inleiding
De feitelijke grondslag van de vordering
en vervolgens te weigeren dat aan hem over te dragen.” Onder 1.11 schrijft [appellant] : “Want (….) gaat het (….) om het belang van [appellant] zelf en van zijn zoon bij het recht op het graf van hun echtgenote, moeder, dochter en zusje. Een recht [hof: bedoeld is het grafrecht] waarop [appellant] als eerst aangewezene om daarover te beschikken, niet beschikt uitsluitend als gevolg van het handelen van [geïntimeerde1] dat regelrecht inging tegen [appellant] uitdrukkelijke, aan [geïntimeerde1] te kennen gegeven [het hof begrijpt: wens] en bovendien in strijd was met het door [appellant] uitdrukkelijk aan [geïntimeerde1] opgelegde verbod.” en onder 1.14: “De schade die [appellant] door de gang van zaken rond de begrafenis heeft opgelopen en daarvan, juist door het ontbreken van iedere zeggenschap over het graf van [naam1] en [naam3] , nog steeds ondervindt, zijn het uitsluitende gevolg van de handelwijze van geïntimeerden. Als zij oog hadden gehad voor de positie van [appellant] en aan die positie recht hadden gedaan, dan zou [appellant] zich niet genoodzaakt hebben gezien om hen voor de tweede keer in een gerechtelijke procedure te betrekken.” Vervolgens wordt onder het kopje “UITLEIDING De grondslagen van de eis” onder het vijfde gedachtestreepje het volgende benoemd: “en heeft [geïntimeerde1] onrechtmatig gehandeld door te weigeren mee te werken aan een (zoveel mogelijk) herstel van de toestand hoewel daartoe alle mogelijkheden bestonden en bij een afweging van belangen de belangen van [appellant] vele malen groter waren dan die van [geïntimeerde1] en zijn belangen daardoor onevenredig werden geschaad.” Dit alles in samenhang gelezen draagt de conclusie dat [appellant] in hoger beroep ook de tweede feitelijke grondslag aan zijn eis ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft dat tijdig, in de memorie van grieven, gedaan. [geïntimeerden] hebben kunnen en moeten begrijpen dat op dit punt werd gegriefd en zijn daarom niet in hun verdedigingsbelang geschaad.
* Het handelen van [geïntimeerden] rondom de begrafenis van [naam1] met [naam3]
11 juli 2014 – op de hoogte was. [geïntimeerde1] heeft verklaard dat hij het daaraan door [appellant] volgens hem ten grondslag gelegde argument (dat [naam1] niets had met dat deel van de stad) geen steekhoudend argument vond. Dat [geïntimeerden] ervan op de hoogte waren dat [appellant] niet wilde dat [naam1] met [naam3] zou worden begraven op begraafplaats [naam4] vindt ook bevestiging in de brief van de zuster van [naam1] aan [appellant] van 13 juli 2014, twee dagen na de begrafenis, waarin zij schrijft: “ [naam4] is mogelijk niet de plek waar je haar had willen begraven. Wij hebben moeten handelen in de periode dat jij in ‘alle beperkingen verbleef’ en hebben gedaan waarvan wij dachten dat het goed was. Daarom vind ik ook dat je uit liefde voor [naam1] het moet los laten, dat we haar hebben begraven op [naam4] .”
* De weigering om de grafrechten nadien over te dragen aan [appellant]
Immateriële schade
4.26 Het kan in het midden blijven of de vordering van [appellant] toewijsbaar is op de door hem gekozen juridische grondslag van de schadevergoeding in natura. Op grond van
Conclusie
Uitvoerbaar bij voorraad?
De proceskosten
5.De beslissing
28 november 2023.