ECLI:NL:HR:2019:453

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
18/01045
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ouders om toestemming te geven voor opgraving van stoffelijke resten van overleden vrouw en ongeboren kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft de weigering van de ouders van een overleden vrouw en haar ongeboren kind om toestemming te geven aan de echtgenoot van de vrouw voor de opgraving van de stoffelijke resten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van Swaaij, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De verweerders, vertegenwoordigd door mr. K. Aantjes, hebben een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

29 maart 2019
Eerste Kamer
18/01045
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
2. [verweerster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als [eiser] .
Verweerders zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/17/141624/HA ZA 15-124 van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2015 en 23 december 2015;
b. het arrest in de zaak 200.184.563 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 december 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
29 maart 2019.