ECLI:NL:GHARL:2023:10135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.329.719/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening samenleving met vermindering van toegewezen vordering

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 29 maart 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een afrekening van de kosten van de samenleving tussen [appellant] en [geïntimeerde], die van april 2022 tot hun uiteengaan samenwoonden. In hun samenlevingsovereenkomst is vastgelegd dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen worden gedragen, inclusief huur en kinderopvangkosten. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 179,44, een huurbijdrage van € 578 en € 274 aan energiekosten, terwijl de tegenvordering van [appellant] werd afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat er een mondelinge afspraak was gemaakt over de verdeling van de kosten, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze afspraak te onderbouwen. Het hof heeft ook overwogen dat de kinderopvangtoeslag in mindering moet worden gebracht op de inkomens van beide partijen, wat leidt tot een herberekening van de huurbijdrage. Uiteindelijk heeft het hof de toegewezen vordering met € 36,53 verminderd, waardoor [appellant] € 994,91 aan [geïntimeerde] moet betalen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.719/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10036075
arrest van 28 november 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.G. Ton te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister te Almere.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 29 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep, de memorie van grieven en de memorie van antwoord. Door [geïntimeerde] zijn daarbij nog bankafschriften overgelegd. Die laat het hof buiten beschouwing, omdat [appellant] er niet op heeft kunnen reageren en [geïntimeerde] hierdoor niet in haar belangen wordt geschaad.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben samengewoond. Hun relatie is omstreeks april 2022 geëindigd. In hun samenlevingscontract staat dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen worden gedragen. Onder die kosten worden in de overeenkomst onder meer begrepen huur en kosten van kinderopvang.
2.2
Nadat over de financiële afwikkeling van de samenleving geen overeenstemming kon worden bereikt, is [appellant] door [geïntimeerde] gedagvaard. In die procedure heeft de kantonrechter hem veroordeeld tot betaling van (i) een schadevergoeding van € 179,44, (ii) € 578 als bijdrage in de huur en (iii) € 274 aan energiekosten. De tegenvordering van [appellant] zelf is afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is, zo begrijpt het hof, dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen (met dien verstande dat tegen het oordeel over de schadevergoeding en de energiekosten geen bezwaren zijn geformuleerd), en dat [geïntimeerde] alsnog wordt veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 1.884,33.

3.Het oordeel van het hof

De mondelinge afspraak waarop [appellant] zich beroept (de grieven 1, 2 en 3)
3.1
Volgens [appellant] hebben partijen in afwijking van de samenlevingsovereenkomst mondeling afgesproken dat hij de variabele kosten van de huishouding zou betalen en zij de vaste kosten. Op grond daarvan kwamen de kosten van levensonderhoud, dagelijkse uitgaven en onderhoudskosten van de auto voor zijn rekening, en hoefde hij niet bij te dragen in de vaste lasten, zoals de huur en energiekosten waarvoor [geïntimeerde] een bijdrage verlangt. De tegenvordering betreft naar het hof begrijpt betalingen die [appellant] zegt te hebben gedaan, maar die op grond van deze afspraak voor rekening van [geïntimeerde] moeten komen.
3.2
De kantonrechter is ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] de gestelde afspraak impliciet (en afdoende) heeft bestreden, en heeft overwogen dat het aan [appellant] is om aan te tonen dat die afspraak bij aanvang van de samenwoning is gemaakt. Aan diens algemeen geformuleerde bewijsaanbod is de kantonrechter voorbijgegaan.
3.3
Het hof ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen, omdat nog steeds een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt. Op grond van de door [appellant] overgelegde bankafschriften en het feit dat [geïntimeerde] de kosten van de kinderopvang heeft betaald, kan er niet (voorshands) van worden uitgegaan dat partijen inderdaad - na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst - de mondelinge afspraak hebben gemaakt waar hij zich op beroept. [appellant] heeft zelf immers rekeningen betaald die volgens hem niet voor zijn rekening komen.
De bijdrage in de huur: aftrek kinderopvangtoeslag (het subsidiaire onderdeel van grief 2)
3.4
Op grond van de samenlevingsovereenkomst (en bij afwezigheid van andersluidende afspraken) waren beide partijen tot aan hun uiteengaan naar evenredigheid van hun inkomens verantwoordelijk voor de betaling van de huur. [appellant] voert in dit hoger beroep aan dat de kinderopvangtoeslag in mindering dient te strekken op de inkomens van beide partijen, en niet alleen op het inkomen van [geïntimeerde] . Het hof volgt [appellant] in die redenering, bij gebrek aan een deugdelijke betwisting door [geïntimeerde] .
3.5
[appellant] heeft niet berekend wat de gevolgen daarvan voor de vordering van [geïntimeerde] zijn. Daarom gaat het hof uit van de berekening die zij wel heeft gemaakt: het inkomen van [appellant] moet dan op € 1.030 per maand worden gesteld (in plaats van € 1.100). Daardoor bedraagt zijn aandeel in de huur (1.030/2.891 [1] ) x 894 = € 318,51 per maand (in plaats van € 340). De totaal toe te wijzen vordering ter zake van de huur wordt dan 318,51 + (238/340 x 318,51) = € 541,47. Dat is € 36,53 minder dan waar de kantonrechter van is uitgegaan. Toewijsbaar is dus € 1.031,44 - € 36,53= € 994,91.
De conclusie
3.6
Het hoger beroep slaagt voor een marginaal deel. Het hof bepaalt dat elke partij vanwege de aard van de zaak de eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten).

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 29 maart 2023, behalve de beslissing onder 5.1, die hierbij wordt vernietigd en beslist het volgende.
5.1
Veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] € 994,91 te betalen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, H. de Hek en J. Smit, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 november 2023.

Voetnoten

1.1030 + 1861.