ECLI:NL:GHARL:2023:10127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.321.823
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige kinderen na gerechtelijke toestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming voor verhuizing van de kinderen van de moeder naar [woonplaats2]. De vader, die samen met de moeder het gezag over de kinderen uitoefent, heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2022 aangevochten, waarin de moeder toestemming is verleend om met de kinderen te verhuizen. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, alsook om een co-ouderschapsregeling in te voeren. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in acht genomen, waaronder de eerdere zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld. De moeder is medio februari 2023 verhuisd naar [woonplaats2] en heeft inmiddels een woning betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen zich goed hebben aangepast aan de nieuwe situatie en dat de moeder in staat is om de zorg voor de kinderen te combineren met haar werk. De vader heeft zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om vervangende toestemming voor de aanvraag van identiteitsbewijzen afgewezen.

Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in hun belang is dat zij bij de moeder blijven wonen. De zorgregeling is aangepast, zodat de vader meer contact met de kinderen kan hebben tijdens de vakanties. Het hof heeft de verzoeken van de vader om een onderzoek door de raad en om het overleggen van extra bescheiden door de moeder afgewezen, en heeft de ouders aangespoord om in de toekomst beter met elkaar te communiceren over de zorg voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.823-01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543185)
beschikking van 28 november 2023
inzake
[verzoeker] ,
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.V.S. van Baarle uit Zeewolde,
en
[verweerster] ,
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Vosmeijer uit Amstelveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing en voorlopige voorziening, met producties, ingekomen op 24 januari 2023;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep en aanvulling verzoeken met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel appel, tevens verweer tegen aanvulling verzoeken;
  • een brief van mr. Vosmeijer van 30 juni 2023, met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Baarle van 30 juni 2023, met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Baarle van 28 september 2023, met producties
  • een journaalbericht van mr. Van Baarle van 2 oktober 2023, met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Vosmeijer van 6 oktober 2023, met producties, en
  • een brief van mr. Van Baarle van 13 oktober 2023, met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 in [plaats1] ,
over wie zij samen het gezag uitoefenen.
3.2
De vader heeft uit een eerdere relatie nog een oudere zoon, [naam1] van 17 jaar.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 21 oktober 2022 een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de duur van de procedure in de hoofdzaak: [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn iedere maandag na school tot woensdag naar school bij de vader en iedere woensdag na school tot vrijdag naar school bij de moeder en in de weekends zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school om en om bij de vader en de moeder.
3.4
In de bestreden beschikking (zie verder hierna onder 4.1) heeft de rechtbank de moeder onder meer vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar ( [plaats2] ) [woonplaats2] of naaste omgeving.
3.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 15 februari 2023 is het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op een basisschool in [woonplaats2] , toegewezen en zijn de verzoeken van de moeder over de verkoop en afwikkeling van de gezamenlijke woning en het verzoek van de vader tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, afgewezen.
3.6
De moeder is medio februari 2023 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verhuisd naar [woonplaats2] .
3.7
Bij proces-verbaal van uitspraak als bedoeld in (toen) artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van dit hof van 2 maart 2023 heeft het hof het verzoek van de vader om de uitvoering van de bestreden beschikking te schorsen voor wat betreft de vervangende toestemming aan de moeder tot verhuizing, alsmede het verzoek tot het vaststellen van een gewijzigde voorlopige zorgregeling, afgewezen.
3.8
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 8 juni 2023 is de moeder – uitvoerbaar bij voorraad – gemachtigd om de voormalige gezamenlijke woning van partijen in [woonplaats1] te gelde te maken, onder veroordeling van de vader tot een dwangsom van € 500,- per dag (maximum € 10.000,-) als de vader niet aan deze veroordeling voldoet, waarbij de ouders ieder voor de helft de kosten van de makelaar, notaris, eventuele herstelwerkzaamheden en de levering moeten voldoen. De overige verzoeken van de moeder en de vader zijn afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar ( [plaats2] ) [woonplaats2] of naaste omgeving;
  • bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben, en
  • in het kader van de zorgregeling bepaald dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] om het weekend van vrijdag uit school tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader verblijven en een uitgebreide vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld, waarbij de moeder de kinderen zal halen en brengen.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige verzoeken van de ouders zijn afgewezen.
4.2
De vader komt in hoger beroep van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
A. een onderzoek door de raad te gelasten;
B. te bepalen dat de moeder gehouden is verificatoire bescheiden (uit hoofde van artikel 21 en artikel 843 Rv) in te dienen, te weten:
- haar inkomensgegevens, met jaarrapporten van 2018 tot en met 2020;
- het definitieve jaarrapport 2021;
- de prognose 2022 en 2023;
- een overzicht van de werkzaamheden van de moeder in het binnen- en buitenland inclusief haar complete agenda;
- een contract van de moeder met de [naam2] , en
- een koopcontract van de woning in ( [plaats2] ) [woonplaats2] ;
C.
met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen
primairte bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is;
subsidiairte bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de vader is en het hoofdverblijf van [de minderjarige2] bij de moeder is;
D. hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen op zijn BRP-adres in te schrijven, dan wel aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] op zijn BRP-adres in te schrijven;
E.
met betrekking tot de zorgregeling
primairte bepalen dat tussen de ouders ‘co-ouderschap’ geldt waarbij de kinderen in de even weken bij de vader en in de oneven weken bij de moeder verblijven van maandag uit school tot maandag naar school en met daarnaast een regeling voor de vakanties en feestdagen;
subsidiaireen 40-/60-regeling te bepalen waarbij de kinderen in de even weken van woensdag uit school (dan wel 9.00 uur) tot maandag aan school bij de vader en van de maandag in de oneven week tot woensdag in de even week aan school (dan wel 9.00 uur) bij de moeder verblijven, dan wel een regeling zal vaststellen met gelijkwaardig ouderschap als uitgangspunt;
voorwaardelijk tertiairte bepalen dat de moeder een weekendregeling met gunstige vakantievoorwaarden krijgt indien zij naar Limburg verhuist;
F. te bepalen dat de ouders elkaar één keer per veertien dagen dienen te informeren omtrent de tijd dat de kinderen bij hen zijn;
G.
met betrekking tot de paspoorten:
hem op basis van artikel 34 van de Paspoortwet juncto artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag en afgifte van een paspoort voor [de minderjarige2] voor de aanvraag en afgifte van een Nederlands identiteitsbewijs voor [de minderjarige1] .
4.3
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep en komt op haar beurt in incidenteel hoger beroep. De moeder verzoekt het hof het door de vader ingediende hoger beroep integraal af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze beschikking door haar niet wordt bestreden en, opnieuw beschikkende in het incidenteel hoger beroep:
I. het verblijf van de kinderen tijdens de zomervakanties bij helfte tussen de ouders te verdelen, en (aanvullend opgenomen in de brief van 6 oktober 2023) te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de herfst- en voorjaarsvakantie bij de vader zijn, waarbij de aansluitende weekenden de zorgregeling wordt gevolgd;
II. te bepalen dat de vader aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) dient te voldoen van € 400,- per maand, ofwel € 200,- per kind per maand.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en vraagt het hof om het door de moeder ingediende hoger beroep integraal af te wijzen en de beschikking ten aanzien van de regeling voor de zomervakantie te bekrachtigen, en het aanvullende verzoek van de moeder over de kinderalimentatie af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

kinderalimentatie
5.1
Het hof stelt vast dat de moeder voor het eerst in hoger beroep een verzoek doet tot het vaststellen van kinderalimentatie. Het is dus een nieuw zelfstandig verzoek. In artikel 362 Rv staat dat een aantal artikelen die gaan over de behandeling in de eerste aanleg, van overeenkomstige toepassing zijn in hoger beroep. De wetgever heeft in dat artikel echter ook uitdrukkelijk bepaald dat – anders dan in de eerste aanleg – in hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. Het hof heeft deze beslissing voorafgaand aan de mondelinge behandeling al aan (de advocaten van) de beide ouders laten weten, het verzoek is inhoudelijk niet besproken.
juridisch kader overige verzoeken
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling vaststellen die gaat over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer
een toedeling omvatten aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken (de ‘zorgregeling’), de beslissing bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben of de manier waarop de ouder bij wie de kinderen wonen, de anderen ouder dient te informeren.
5.3
De ouders hebben een geschil over de (inmiddels uitgevoerde) verhuizing van de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [woonplaats2] medio februari 2023, over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en over het verstrekken van informatie over de kinderen. De ouders leggen hun geschilpunten op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW voor aan dit hof.
De vader wil verder, met een beroep op de Paspoortwet, vervangende toestemming van het hof voor het aanvragen van paspoort en ID-kaart voor de kinderen.
5.4
Het hof dient een zodanige beslissing te nemen als het in het belang van de kinderenwenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen.
5.5
Bij een geschil over een verhuizing dient de rechter een belangenafweging te maken, waarbij relevant zijn: [1] :
het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
de noodzaak om te verhuizen;
de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het kind geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing
5.6
Het hof zal niet alle hierboven genoemde punten bespreken, maar het heeft al deze belangen wel meegewogen. Verder merkt het hof op dat het niet alleen de toestand zoals die was ten tijde van de bestreden beschikking voor de beoordeling in aanmerking neemt, maar ook de toestand zoals die op dit moment is (dat wordt een beoordeling ‘
ex nunc’ genoemd).
overwegingen hof
5.7
Het hof zal de beschikking van de rechtbank bekrachtigen, en daarnaast de zorgregeling voor de vakanties aanvullen.
Dat betekent, concreet, dat de moeder met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in [woonplaats2] mag blijven wonen en dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder houden.
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank en neemt de gronden daarvan over. Het hof vult deze aan en legt zijn beslissing hieronder verder uit.
5.8
De ouders hebben bij de processtukken die zij bij het hof hebben ingediend, veel bijlagen en onderlinge correspondentie tussen hen beiden overgelegd. Daaruit komt een beeld naar voren dat zij elkaar niet vertrouwen en de ander met regelmaat niet goed begrijpen. Beide ouders werken in een creatief beroep met deels onzekere opdrachten en soms wisselende werktijden. De zorg voor de kinderen moet flexibel kunnen worden geregeld bij beide ouders om voldoende inkomsten te kunnen verwerven. Begrip voor de ander en inschikkelijkheid zijn daarvoor noodzakelijk en het hof acht de ouders daartoe - in elke geval op dit moment - niet in staat.
Eerder ingezette hulpverlening en mediation hebben geen positief resultaat opgeleverd. Het hof is van oordeel dat uit de stellingen en stukken van de ouders volgt dat er onvoldoende basis is tussen hen om een co-ouderschapsregeling voor de kinderen te kunnen uitvoeren. Dat zal spanningen bij de kinderen veroorzaken.
Verder is gebleken dat de ouders in het verleden weliswaar kort een dergelijke gedeelde-zorgregeling hebben uitgevoerd, maar dat zij daarbij toen beiden een groot beroep deden op hun netwerk, met name op de opa’s en oma’s van beide zijden.
De kinderen gaan inmiddels allebei naar de basisschool. Naast wat het hof heeft overwogen over het gebrek aan voldoende basis voor een co-ouderschapsregeling, geldt dat indien de moeder zou moeten terugverhuizen om een gedeelde-zorgregeling met de vader te kunnen uitvoeren, structurele ondersteuning in de gezinssituatie van de moeder door haar ouders niet realistisch is, als gevolg van de grote reisafstand.
Daar komt bij dat de voormalig gezamenlijke woning inmiddels verkocht. De kinderen komen ook wanneer de moeder met hen zou terugverhuizen naar het gebied waar zij vroeger als gezin woonden, vermoedelijk niet meer terug in hun vertrouwde omgeving. Het zal lastig zijn voor de moeder om andere geschikte woonruimte met de kinderen te vinden in de buurt van de voormalige woonplaats.
Tot slot stelt het hof vast dat de vader op dit moment ook nog geen geschikt onderkomen heeft om de kinderen voor langere tijd bij zich te kunnen hebben.
5.9
Het hof neemt verder in aanmerking dat de moeder vanwege haar werk als docent kostuumontwerpen in [plaats3] (dat zeer specifiek is en niet in andere plaatsen kan worden verricht, ook al gaat het om een relatief beperkt aantal uren) én haar losse werkopdrachten als kostuumontwerpster (waarbij zij -onder meer in verband met verblijf in het buitenland- ook een groot beroep moet doen op de flexibele opvang door haar ouders) plausibele redenen had om met haar kinderen naar Zuid-Limburg te willen verhuizen. De rechtbank heeft de moeder na een afweging van de gronden en belangen vervangende toestemming verleend om te mogen verhuizen. Het hof is van oordeel dat de rechtbank die gronden en belangen juist heeft afgewogen. Het hof heeft het verzoek van de vader om de directe uitvoerbaarheid van die beslissing te schorsen op 2 maart 2023 afgewezen en de moeder heeft dus met gerechtelijke toestemming een woning in [woonplaats2] betrokken.
De moeder heeft toegelicht dat zij in de woning in [woonplaats2] , die zij inmiddels heeft gekocht en die aan haar is geleverd, ook werkruimte heeft. Zij kan in die woning de zorg voor de kinderen en het kostuumontwerpen makkelijk combineren.
De kinderen wonen nu ruim negen maanden in [woonplaats2] . De vader heeft niet betwist dat de kinderen na een periode van gewenning hun draai in [woonplaats2] hebben gevonden en zich goed ontwikkelen.
advies raad
5.1
Het is volgens de raadsvertegenwoordiger in het belang van de kinderen om de huidige situatie, inhoudende dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, te handhaven. Vanwege de manier waarop de ouders nu tegenover elkaar staan, vindt de raad dat een zogenoemde ‘co-ouderschapsregeling’ zoals de vader wil, geen goede optie is. Het is echter wel wenselijk dat de kinderen ook zoveel mogelijk contact kunnen hebben met de vader. Als de vader zijn contact met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zou kunnen uitbreiden met contact in de nabije omgeving van de kinderen, zou dat in het belang van de kinderen zijn.
Een verblijf in de zomervakantie van drie weken aaneengesloten bij één ouder is volgens de raad een erg lange periode. Wel vindt de raad dat de vader tijdens de vakanties zoveel mogelijk gecompenseerd moet worden. Daarom adviseert de raad voor de zomervakantie een verblijf van de kinderen gedurende twee weken bij de vader, dan twee weken bij de moeder en dan weer twee weken bij de vader.
De raad geeft de ouders verder het dringende advies een communicatietraject te gaan volgen, omdat er na de beslissing in deze procedure meer duidelijkheid is voor iedereen. Er blijft veel overleg over de kinderen tussen de ouders nodig in de toekomst. Omdat de financiering van een dergelijk traject moet komen vanuit de gemeente waar de kinderen wonen, dient de moeder hiervoor de gemeentelijke instanties in haar woonplaats te benaderen.
oordeel over onderzoek raad en overleggen bescheiden door moeder
5.11
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te kunnen beslissen en overweegt dat de ouders en de kinderen gebaat zijn bij duidelijkheid op de kortst mogelijke termijn. Het verzoek van de vader om een onderzoek door de raad en tot het overleggen door de moeder van extra (verificatoire) bescheiden zal het hof daarom afwijzen.
oordeel over hoofdverblijfplaats en reguliere zorgregeling
5.12
Op grond van het hiervoor overwogene onder 5.7 en 5.8 en het advies van de raad is het hof van oordeel dat de verzoeken van de vader over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en over het BRP-adres (onder C. en D.) moeten worden afgewezen. Het is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat zijn hun hoofdverblijfplaats bij de moeder houden en met de moeder in [woonplaats2] blijven wonen en dat de zorgregeling met de vader, waarbij ze een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagmiddag bij hem verblijven, wordt voortgezet. Het hof begrijpt dat dit voor de vader zwaar is omdat hij door de verhuizing van de kinderen met de moeder naar [woonplaats2] een beperktere rol in het leven van de kinderen heeft gekregen, maar dit weegt niet op tegen de belangen van de kinderen.
oordeel over zomervakantie en voorjaars-en herfstvakantie
5.13
Met betrekking tot de diverse verzoeken van de beide ouders over de verdeling van de zorg tijdens de vakanties overweegt het hof als volgt. Het is als gevolg van de nieuwe situatie voor de vader en de kinderen belangrijk dat de vader zoveel mogelijk ‘gecompenseerd’ wordt in tijd gedurende de vakanties. Ten aanzien van de zomervakantie is het hof daarom, net als de rechtbank, van oordeel dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in de zomer vier weken bij de vader en twee bij de moeder moeten zijn. Het hof volgt het advies van de raad dat daarbij als uitgangspunt dient te gelden ‘twee-om-twee-om-twee’ weken. Het hof kan zich ook voorstellen dat dat niet altijd uitvoerbaar is met de flexibele werkzaamheden van de ouders. In dat geval zullen de ouders alsnog onderling in overleg moeten treden. De stelling van de moeder dat zij met een verblijf van twee weken nauwelijks tijd heeft om zelf met de kinderen op reis te gaan, passeert het hof dus. Van de moeder wordt in de nieuwe situatie verwacht dat zij zich inspant om de vader zoveel mogelijk te compenseren en tegemoet te komen, en dan is een zomervakantie met de kinderen van twee weken in plaats van drie weken naar het oordeel van het hof geen offer dat niet van haar kan worden verlangd.
Ten aanzien van de herfst- en de voorjaarsvakantie is het hof van oordeel dat de vader in deze vakanties ook zoveel mogelijk gecompenseerd moet worden, maar dat het wel in het belang van de kinderen is dat zij aan het eind de vakantie kunnen acclimatiseren bij de moeder. Daarom zal worden bepaald dat de kinderen in de herfst- en de voorjaarsvakantie vanaf vrijdagmiddag uit school (dus met inbegrip van het hele weekend aan het begin van de vakantie) tot zaterdag 12.00 in het weekend aan het eind van de vakantie bij de vader verblijven.
oordeel over informatieregeling
5.14
Het hof ziet net als de rechtbank geen aanleiding om een informatieregeling op te leggen, zoals de vader verzoekt. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen en het hoort bij hun ouderlijke verantwoordelijkheid dat zij elkaar over en weer op een behoorlijke manier inlichten over wat zich voordoet met de kinderen. Het is belangrijk dat de ouders het advies van de raad om een communicatietraject te volgen, gaan oppakken en dat zij hun vertrouwen in elkaar proberen te herstellen, want zij zullen de komende jaren moeten blijven afstemmen met elkaar over de uitvoering van de zorgregeling en alle belangrijke maar liefst ook minder belangrijke aangelegenheden over de kinderen.
oordeel over extra identiteitsbewijzen
5.15
Tot slot zal het hof net als de rechtbank het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag en afgifte van een paspoort voor [de minderjarige2] en een identiteitsbewijs voor [de minderjarige1] afwijzen. Zoals hiervoor onder 5.13 is overwogen, dienen de ouders met elkaar in overleg te treden over de kinderen en dat geldt ook voor een verblijf met de kinderen in het buitenland. Hierover moet vooraf worden afgestemd met de andere ouder en het hof gaat ervan dat de andere ouder dan zal instemmen en zo nodig ook de identiteitsbewijzen zal overhandigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2022 ten aanzien van alle beslissingen, met dien verstande dat het hof de regeling voor de vakanties zal aanvullen:
bepaalt als vakantieregeling:
  • kerstvakantie: in de even jaren de eerste helft van de vakantie bij de moeder en de tweede helft van de vakantie bij de vader, in de oneven jaren andersom, waarbij de wissel plaatsvindt op zaterdag 31 december 2022 om 12:00 uur;
  • voorjaarsvakantie: vanaf vrijdagmiddag voorafgaand aan de voorjaarsvakantie uit school tot zaterdag 12.00 uur in het weekend aan het eind van de voorjaarsvakantie bij de vader;
  • meivakantie: van vrijdag na school tot en met zondag 16:00 uur de week erop bij de vader en de rest van de vakantie bij de moeder;
  • zomervakantie: vier weken (week 1, 2, 5 en 6) bij de vader en twee weken bij de moeder (week 3 en 4), dan wel in onderlinge overeenstemming anders te verdelen;
  • herfstvakantie: vanaf vrijdagmiddag voorafgaand aan de herfstvakantie uit school tot zaterdag 12.00 uur in het weekend aan het eind van de herfstvakantie bij de vader;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 28 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Parket bij de Hoge Raad 8 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:936