ECLI:NL:GHARL:2023:1002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
200.318.795/01 en 200.318.795/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen met betrekking tot emotieregulatieproblematiek van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van een vader en moeder over hun twee minderjarige kinderen. De vader had verzocht om samen met de moeder belast te worden met het gezag over hun jongste kind, [de minderjarige2], terwijl de moeder dit verzocht had te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en moeder gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige2] belast zouden zijn, maar het hof oordeelde anders. Het hof concludeerde dat de emotieregulatieproblematiek van de vader en zijn onwil om hulp te zoeken, een belemmering vormen voor een goede samenwerking tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord, en er was geen rechtstreekse communicatie over de kinderen. De GI fungeerde als buffer, maar ook deze communicatie verliep moeizaam. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om samen met de moeder belangrijke beslissingen over [de minderjarige2] te nemen, en dat er een reëel risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Daarom werd het verzoek van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof benadrukte dat de beslissing om de moeder alleen met het gezag te belasten, niet betekende dat de vader geen rol meer kon spelen in het leven van [de minderjarige2].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.318.795/01 en 200.318.795/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 184620)
beschikking van 31 januari 2023
inzake
[verzoekster](de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerder](de man),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. D. van der Wal te Drachten.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.
In het kader van zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met bijlage(n), ingekomen op 16 november 2022;
- een brief van de raad van 18 november 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 12 december 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een brief namens de GI van 28 december 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Eén van de raadsheren van het hof, mr. L. van Dijk, heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling via een digitale videoverbinding.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.
De man heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De man en de vrouw zijn samen met het gezag over [de minderjarige1] belast. Tot de bestreden beschikking oefende de vrouw alleen het gezag over [de minderjarige2] uit.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 15 mei 2019 is [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 2 mei 2022 tot 15 mei 2023.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 10 juli 2019 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] verleend in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 3 november 2022 tot 15 mei 2023. Sinds 31 augustus 2022 verblijft [de minderjarige2] in een nieuw pleeggezin.
3.4
De man heeft de rechtbank op 24 juni 2022 verzocht om hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige2] . De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige2] zullen zijn belast, voor zover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van de man alsnog af te wijzen. In het incident verzoekt de vrouw het hof om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de bestreden beschikking wordt geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep, met dien verstande dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst waar deze ziet op de uitoefening van het gezamenlijk gezag door de vrouw en de man over [de minderjarige2] .
4.2
De man heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het hoger beroep zowel ten principale als in incident af te wijzen en de beslissing van de rechtbank in stand te laten.

5.De motivering van de beslissingIn de zaak met zaaknummer 200.318.795/02Het schorsingsverzoek

5.1
Omdat het hof in deze beschikking uitspraak doet in de hoofdzaak heeft de vrouw geen belang meer bij de behandeling van haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.318.795/01Het ouderlijk gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de man om tezamen met de vrouw met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] te worden belast, afgewezen dient te worden. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.4
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders samen in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich in het leven van het kind kunnen voordoen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de relatie tussen de ouders ernstig is verstoord en dat er op dit moment geen enkele rechtstreekse communicatie tussen hen over [de minderjarige2] plaatsvindt. De GI fungeert als buffer tussen de ouders, waarbij ook de GI niet rechtstreeks met de man communiceert, maar via zijn begeleidster van [naam3] . De jeugdbeschermer heeft ter zitting naar voren gebracht dat de begeleidster van [naam3] vanwege de emotieregulatieproblematiek van de man moet doseren wat zij wel en niet over [de minderjarige2] aan hem vertelt, om te voorkomen dat hij gefrustreerd of boos wordt. In december 2022 heeft de kinderrechter de omgang tussen de man en [de minderjarige2] (en [de minderjarige1] ) beperkt en aan de omgang voorwaarden gesteld. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat het belangrijk is dat de man zo snel mogelijk hulp zoekt om zijn emoties/boosheid beter onder controle te houden, in ieder geval tijdens de omgang. Op vragen van het hof heeft de man geantwoord dat hij geen hulpverlening heeft ingeschakeld en dat ook niet nodig vindt. De man loopt daarmee het risico dat de omgang met de kinderen door de kinderrechter helemaal zal worden stopgezet. Het is volgens de kinderrechter vijf voor twaalf en de man is aan zet om een verdere beperking, dan wel het helemaal stopzetten van de omgang tussen hem en de kinderen, te voorkomen. Dat de man geen hulpverlening heeft ingeschakeld om zijn emoties/boosheid onder controle te houden en evenmin van plan is daarvoor hulp te gaan zoeken, maakt ook dat het hof inschat dat de communicatie tussen partijen over [de minderjarige2] niet binnen afzienbare tijd zodanig zal verbeteren dat partijen in staat zullen zijn om samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige2] te nemen.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat in februari 2023 over het opvoedperspectief van [de minderjarige2] zal worden beslist. [de minderjarige2] verblijft op dit moment elke week van maandag tot en met woensdag bij de vrouw en niet uitgesloten is dat haar perspectief (deels) bij de vrouw zal worden bepaald. In dat geval zullen partijen meer nog dan nu met elkaar moeten communiceren over [de minderjarige2] , bijvoorbeeld in het kader van de omgang. Het hof acht hen daartoe, mede gelet op de emotieregulatieproblematiek van de man, zonder begeleiding van de GI niet in staat.
Op grond van het vorenstaande en in aanmerking nemend dat de ondertoezichtstelling naar haar aard een tijdelijke maatregel is en de GI dus op enig moment als buffer tussen de ouders zal wegvallen, is het hof van oordeel dat [de minderjarige2] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
5.5
De man heeft nog aangevoerd dat hij ook samen met de vrouw het ouderlijk gezag heeft over [de minderjarige1] en dat [de minderjarige1] , ondanks het ontbreken van communicatie tussen de ouders, niet klem en verloren tussen hen dreigt te raken. Dit maakt naar het oordeel van het hof echter niet dat de man ook samen met de vrouw belast kan zijn met het gezag over [de minderjarige2] . De situatie van [de minderjarige1] is anders omdat de man de plaatsing van [de minderjarige1] in het gezinshuis accepteert. Hoewel de man ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij inmiddels ook een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de vrouw accepteert, is het hof daar onvoldoende van overtuigd geraakt, gelet op de van de stelling van de man afwijkende inschatting van de GI op dit punt en gelet op het feit dat de man ter zitting toch zorgen over de thuissituatie van de vrouw (en haar partner) heeft geuit.
Dat het gezamenlijk ouderlijk gezag sinds de bestreden beschikking niet tot grote problemen heeft geleid, maakt het oordeel van het hof evenmin anders. Sinds de bestreden beschikking hebben de ouders nog niet veel belangrijke gezagsbeslissingen hoeven te nemen en namens de man is ter zitting verklaard dat hij, omdat hij het gezag nog maar kort had, nog niet al te moeilijk wilde doen, hetgeen niet uitsluit dat zijn opstelling anders zal zijn indien hij langere tijd met het gezag zou zijn belast.
5.6
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de man alsnog afwijzen. Voor het gelasten van een raadsonderzoek ziet het hof geen aanleiding omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht om een eindbeslissing te kunnen nemen.
5.7
Ten overvloede overweegt het hof nog dat de beslissing om alleen de vrouw met het gezag over [de minderjarige2] te belasten, niet wegneemt dat ook de man een belangrijke rol kan spelen in het leven van [de minderjarige2] . Het hof begrijpt dat hij het belangrijk vindt om betrokken bij haar te blijven. Ook zonder gezag heeft de man het recht om door de vrouw over [de minderjarige2] geïnformeerd en geraadpleegd te worden (artikel 1:377b BW) en om bij derden informatie over [de minderjarige2] op te vragen (artikel 1:377c BW). De jeugdbeschermer heeft ter zitting toegezegd te zullen bekijken of de daarover met alle betrokkenen gemaakte afspraken duidelijk zijn en worden nagekomen.
5.8
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.318.795/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
19 september 2022, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de man af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter aantekening van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
in de zaak met zaaknummer 200.318.795/02:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Knot en L. van Dijk, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 31 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.