Uitspraak
[naam1 ]of
[appellante],
Vidiled,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar het in deze zaak om gaat
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
- de overeenkomst ter zake van het evenement 402 International Amsterdam Motorshow 2018 met betrekking tot de vkarts gedeeltelijk ontbindt;
Vidiled veroordeelt tot betaling van € 5.495,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 september 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
€ 26.680,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokos-ten. De rechtbank heeft de reconventionele vordering van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie.
5.De beoordeling van het hoger beroep
e-mail gezonden aan [naam3] (van Vidiled) waarin wordt aangegeven dat de sponsoren van het evenement niet benaderd mogen worden voor het adverteren op de led-schermen tijdens de wielerronde. Een lijst van ongeveer 100 sponsoren is bijgevoegd. Deze e-mail met bijlage heeft [naam3] op 9 maart 2018 doorgezonden aan [naam2] van [appellante] . [appellante] betwist dat zij met deze restricties in de te benaderen adverteerders akkoord is gegaan en stelt dat de overeenkomst daarom is opgezegd, dan wel in onderling overleg is beëindigd.
e-mail van 4 januari 2018 van [naam2] aan Vidiled blijkt dat [appellante] akkoord heeft gegeven op het aanbod het evenement te draaien, maar daarbij heeft aangetekend dat het de bedoeling was om “
zo min mogelijk restricties” te krijgen. Hier komt bij dat door Vidiled niet is gesteld dat [appellante] aan de overeenkomst uitvoering heeft gegeven en reclames bij haar heeft aangeleverd voor dit evenement. Het voorgaande bezien in onderling verband en samenhang maakt voldoende aannemelijk dat de overeenkomst als gevolg van de nadere beperkingen in onderlinge overeenstemming is beëindigd. Vidiled heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om hieraan te twijfelen. Dat brengt mee dat [appellante] deze factuur van € 2.178,- niet is verschuldigd en dat grief I in zoverre terecht is voorgesteld.