ECLI:NL:GHARL:2022:9759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
200.300.499
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden en gevolgen voor bad leaver en good leaver bepalingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een aandeelhoudersovereenkomst tussen Velthuijzen Beheer B.V. en Crayé B.V. en Ithec ICT B.V. De zaak betreft een geschil over de vraag of de aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd en de gevolgen daarvan voor de bepalingen omtrent bad leaver en good leaver. Velthuijzen Beheer B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van de vordering in conventie kennis te nemen vanwege een arbitragebeding. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in juli 2016 bindende afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de samenwerking, waarbij Velthuijzen haar aandelen aan Ithec zou overdragen voor een bedrag van € 300.000,-. Het hof oordeelt dat de aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, waardoor de bepalingen over bad leaver en good leaver niet meer van toepassing zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Crayé c.s. af, waarbij Crayé c.s. wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Velthuijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.300.499
zaaknummer rechtbank 424850
arrest van 15 november 2022
in de zaak van
Velthuijzen Beheer B.V.
die is gevestigd in Hellevoetsluis
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verweerster in reconventie
hierna: Velthuijzen
advocaat: mr. M.L.F.J. Schyns
tegen

1.Crayé B.V.

die is gevestigd in Vleuten
2. Ithec ICT B.V.
die is gevestigd in Utrecht
en bij de rechtbank optraden als eiseressen in reconventie
hierna: samen Crayé c.s. en ieder afzonderlijk Crayé en Ithec
advocaat: mr. R.W. de Pater

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 24 mei 2022 heeft op 7 november 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Velthuijzen en Crayé zijn gezamenlijk aandeelhouders van Ithec. Tussen onder meer partijen is op 28 december 2012 een aandeelhoudersovereenkomst en een managementovereenkomst gesloten. In juli 2016 hebben partijen gesproken over beëindiging van de samenwerking. Velthuijzen stelt dat zij daarbij bindende afspraken hebben gemaakt, door Velthuijzen de juli-afspraak genoemd, Crayé c.s. betwist dat. Vanaf 1 september 2016 heeft Velthuijzen geen werkzaamheden meer verricht voor Ithec.
2.2.
Velthuijzen heeft in de procedure in conventie nakoming van de juli-afspraak gevorderd. Omdat het geschil in conventie gaat over de wijze waarop de aandeelhouders in Ithec uit elkaar gaan en in de aandeelhoudersovereenkomst een arbitragebeding is opgenomen heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering in conventie kennis te nemen. Het hof heeft die beslissing in hoger beroep bekrachtigd (arrest van 12 maart 2019/200.214.157).
2.3.
In reconventie heeft Crayé c.s. opheffing van de door Velthuijzen gelegde beslagen gevorderd, een verklaring voor recht dat Velthuijzen is aan te merken als bad leaver in de zin van artikel 3 van de aandeelhoudersovereenkomst en artikel 7.5 van de managementovereenkomst en dat het relatiebeding, het non-concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding zoals opgenomen in de managementovereenkomst op Velthuijzen van toepassing zijn. Velthuijzen heeft in reconventie een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de rechtbank vanwege het arbitragebeding.
2.4.
De rechtbank heeft Velthuijzen niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot onbevoegdverklaring (tussenvonnis 11 september 2019) en de vorderingen van Crayé c.s. (grotendeels) toegewezen (eindvonnis 16 juni 2021). De bedoeling van het hoger beroep van Velthuijzen is dat het hof het eindvonnis (en voor zover nodig ook het tussenvonnis) vernietigt en de toegewezen vorderingen van Crayé c.s. alsnog afwijst.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof is van oordeel dat partijen de aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd en dat op grond van de daarover gemaakte afspraken (de ‘juli-afspraak’) Velthuijzen de aandelen aan Ithec moet overdragen tegen betaling door Ithec van € 300.000,-.
De e-mails van juli 2016
3.2.
In het voorjaar van 2016 wilde Velthuijzen de samenwerking met Ithec beëindigen. Partijen hebben daarover overleg gevoerd, daarin bijgestaan door advocaten. Daarbij zijn de volgende e-mailberichten gewisseld tussen de toenmalige advocaat van Velthuijzen, mr. Den Engelsman en de advocaat van Ithec, mr. De Pater:
- e-mailbericht van mr. De Pater van 27 juli 2016 aan mr. Den Engelsman:
“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud d.d. 21 juli jl. waarin u namens uw cliënte een voorstel tot overname van de aandelen hebt gedaan tegen een betaling van € 200.000 onder de voorwaarde dat cliënte en uw beide cliënten elkaar finale kwijting over en weer zullen verlenen, kan ik u berichten dat cliënte hier niet mee akkoord kan gaan. Dit afwijzen is niet gelegen in de hoogte van het bedrag, maar in de voorwaarden die uw cliënt(e) stelt. De reden is namelijk, dat uw cliënt thans een relatie en concurrentiebeding heeft waar cliënte uw cliënt aan wil houden. (…)
kan ik u een tegenvoorstel doen, welke alleen maar gunstiger voor uw cliënte zal zijn op het moment dat uw cliënt geen intentie heeft een vergelijkbare onderneming te starten met klanten van Ithec ICT. In hoofdlijnen kunnen de twee opties als volgt uiteengezet worden.
Optie 1
Uw cliënte zal een bedrag van € 300.000,-- ontvangen in ruil voor alle aandelen B. Tevens zal de managementovereenkomst met uw cliënt met wederzijds goedvinden worden beëindigd, met dien verstande dat alle bedingen in deze overeenkomst van kracht zullen blijven. Het zal uw cliënt(e) aldus niet vrijstaan relaties en/of werknemers te doen bewegen naar een concurrerende onderneming te gaan. Tevens zal uw cliënt(e) zich inzetten dat dit ook niet zal gebeuren, oftewel er zal een gedegen overdracht plaats moeten vinden. Klanten en/of personeel die toch overgaan kosten €100.000,-- per eenheid, dit naast de bedingen en enkel in overleg.
Optie 2
Partijen komen algehele finale kwijting over en weer met elkaar overeen, waarbij uw cliënte een bedrag van 600.000 euro aan cliënte zal betalen. Het concurrentiebeding zal komen te vervallen. Voor wat betreft het relatiebeding zal deze gedeeltelijk komen te vervallen. Uw cliënt(e) zal een x aantal klanten mee kunnen nemen alsmede personeel. Een en ander in overleg en per klant af te rekenen. Cliënte komt tot voornoemd bedrag, daar zij het vermoeden heeft dat uw cliënt(e) de eerder verstrekte "groene lijst" wil meenemen.
Graag verneem ik het standpunt van uw cliënt(e) in deze.”
- e-mailbericht van mr. Den Engelsman van 28 juli 2016 aan mr. De Pater:
“Het is goed te zien dat we nu wel ergens lijken te (kunnen) komen.
Cliënt wordt niet vrolijk van de hoogte van het bod voor zijn aandelen B en is van mening dat deze een waarde van minimaal het dubbele kennen. Niettemin begint dit een slepende affaire te worden en cliënt is het zat. In die zin wint uw cliënt. Cliënt accepteert uwOptie 1,met dien verstande dat:
(a.) per uiterlijk 1 september alles is geëffectueerd,
(b.) er dan een streep door de lening + rente gaat aan de zijde van uw cliënt (is geen enorm bedrag, maar toch),
(c.) cliënt nog wel zijn winstuitkering voor 2015 (=restant) en 2016 (zijnde tot ultimo augustus) ontvangt.”
3.3.
Uit deze e-mailwisseling komt naar voren dat Velthuijzen akkoord is gegaan met het voorstel van Ithec zoals verwoord in het e-mailbericht van 27 juli 2016 onder optie 1. Daarin heeft Ithec Velthuijzen een aanbod gedaan om haar aandelen tegen een bedrag van
€ 300.000,- over te nemen waarbij Velthuijzen zich verbond om - kort gezegd - af te zien van het over- of meenemen van relaties en personeel naar een concurrerende onderneming. Op die manier en onder die voorwaarden wilde Ithec de samenwerking met Velthuijzen beëindigen. In het e-mailbericht van 28 juli 2016 heeft Velthuijzen dat aanbod van Ithec aanvaard. Velthuijzen ging ermee akkoord dat de samenwerking zou worden beëindigd en dat zij haar aandelen zou overdragen aan Ithec tegen de afgesproken prijs, € 300.000,-, en Velthuijzen zou zich houden aan het voor hem geldende relatie- en non-concurrentiebeding. Daarmee is op 28 juli 2016 tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. In zijn mail van 29 juli 2016 heeft mr. De Pater als reactie op voormelde mail van 28 juli 2016 bovendien bevestigd dat zijn cliënte akkoord is en dat een concept-overeenkomst tegemoet kan worden gezien. Dat partijen hierna over de (tekst van de) schriftelijke vastlegging daarvan alsnog onenigheid hebben gekregen en het om die reden nooit tot een schriftelijke vaststellingsovereenkomst is gekomen, brengt daarin geen verandering. Immers niet is gesteld of gebleken dat in de gewisselde correspondentie en concepten met wederzijdse instemming is afgeweken van hetgeen op 28 juli 2016 is overeengekomen.
Gevolg van de juli-afspraak: Velthuijzen geen bad-leaver
3.4.
Met de juli-afspraak hebben partijen de aandeelhoudersovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. Dat betekent - ook in de visie van Crayé c.s., zoals zij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aan het hof heeft verklaard, daarmee terugkomend op wat zij daarover in de memorie van antwoord stelt (onder nummer 9) - dat daarom de bepalingen van artikel 3 uit de aandeelhoudersovereenkomst (bad leaver) en artikel 4 (good leaver) niet meer van toepassing zijn. Die artikelen gaan immers uit van andere manieren van beëindiging van de aandeelhoudersovereenkomst die hier niet aan de orde zijn. In dit geval is sprake van een beëindiging met wederzijds goedvinden, waarbij partijen een prijs voor de aandelen van Velthuijzen hebben afgesproken en daarmee zijn afgeweken van hetgeen daarover in de aandeelhoudersovereenkomst in de artikelen 3 tot en met 6 is opgenomen.
De grieven I en II, waarmee Velthuijzen de vraag of zij aangemerkt dient te worden als bad leaver aan de orde stelt, slagen daarom.
Geen belang bij verklaring voor recht dat non-concurrentiebeding van toepassing is
3.5.
Uit de juli-afspraak volgt al dat Velthuijzen akkoord is gegaan met het van toepassing zijn (blijven) van het relatie- en het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in de managementovereenkomst. Velthuijzen heeft ook al in eerste aanleg erkend dat dat beding van toepassing is (gebleven). Crayé c.s. heeft daarom onvoldoende belang bij haar vordering tot een verklaring voor recht dat het desbetreffende beding van toepassing is. Grief III, waarin Velthuijzen het belang van Crayé bij de door haar gevorderde verklaring voor recht ter zake het non-concurrentiebeding aan de orde stelt, slaagt.
Beslagen van rechtswege vervallen
3.6.
Dat geldt ook voor grief IV, die ziet op de vordering tot opheffing van de beslagen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen (in 2.4 van het bestreden eindvonnis) zijn de gelegde beslagen van rechtswege komen te vervallen, zodat de vordering tot opheffing van de beslagen niet toewijsbaar is.
De conclusie
3.7.
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal daarom het bestreden eindvonnis vernietigen en de vorderingen van Crayé c.s. alsnog afwijzen. Omdat Crayé c.s. in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Dat betekent dat ook grief V, gericht tegen de proceskostenveroordeling, slaagt. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.8.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juni 2021 en wijst de vorderingen van Crayé c.s. af,
4.2.
veroordeelt Crayé c.s. tot terugbetaling aan Velthuijzen van alles wat Velthuijzen op grond van het vonnis van 16 juni 2021 aan Crayé c.s. heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Crayé c.s. tot aan de dag van terugbetaling,
4.3.
veroordeelt Crayé c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van Velthuijzen tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.126,- aan salaris van de advocaat van Velthuijzen (4 procespunten x 0,5 x tarief
€ 563)
en tot betaling van de volgende proceskosten van Velthuijzen in hoger beroep:
€ 772,- aan griffierecht
€ 98,52 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Crayé c.s.
€ 2.228,- aan salaris van de advocaat van Velthuijzen (2 procespunten x appeltarief
€ 1.114),
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.