In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2022. De veroordeelde had verzocht om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Het hof oordeelde dat het verzoek te vroeg was ingediend, in strijd met artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De ISD-maatregel was opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag op 1 maart 2021 en de tenuitvoerlegging was ingegaan op 3 mei 2021. De veroordeelde had op 7 juni 2022 een verzoekschrift ingediend, maar dit viel niet binnen de wettelijke termijn voor een tussentijdse beoordeling. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank Rotterdam de veroordeelde ten onrechte ontvankelijk had verklaard. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling.