ECLI:NL:GHARL:2022:9723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
P22-236
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2022. De veroordeelde had verzocht om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Het hof oordeelde dat het verzoek te vroeg was ingediend, in strijd met artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De ISD-maatregel was opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag op 1 maart 2021 en de tenuitvoerlegging was ingegaan op 3 mei 2021. De veroordeelde had op 7 juni 2022 een verzoekschrift ingediend, maar dit viel niet binnen de wettelijke termijn voor een tussentijdse beoordeling. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank Rotterdam de veroordeelde ten onrechte ontvankelijk had verklaard. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling.

Uitspraak

ISD P22/236

Beslissing d.d. 3 november 2022

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
verblijvende in [verblijfplaats] ,
verder te noemen de veroordeelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2022, op het verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
(hierna: ISD-maatregel). De beslissing houdt in dat voortzetting van die maatregel is vereist.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de veroordeelde van 6 juli 2022;
- een mail namens mr. Breetveld van 7 oktober 2022, met als bijlage een brief aan het hof.
Het hof heeft ter zitting van 20 oktober 2022 gehoord de de advocaat-generaal
mr. W.C.J. Stienen, de veroordeelde en diens raadsman mr. E.A. Breetveld, advocaat te ’sGravenhage.

De ontvankelijkheid van het verzoek tot tussentijdse toetsing

Ingevolge artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een veroordeelde, indien de rechter bij het opleggen van de ISD-maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel verzoeken om een tussentijdse beoordeling. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist.
Aan veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 maart 2021 de
ISD-maatregel opgelegd. Deze beslissing is op 16 maart 2021 onherroepelijk geworden. De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is ingegaan op 3 mei 2021. Mr. Lodder, de voormalig raadsman van veroordeelde, heeft op 12 november 2021 een verzoekschrift ingediend waarin is verzocht tot tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel. Op 14 december 2021 heeft de rechtbank Rotterdam beslist tot voorzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Het is niet bekend wanneer deze beslissing is betekend aan de veroordeelde. Uitgaande van een onmiddellijke betekening, is de beslissing niet eerder dan 28 december 2021 onherroepelijk geworden, na afloop van de beroepstermijn.
Mr. A. Breetveld heeft op 7 juni 2022 wederom een verzoekschrift ingediend waarin is verzocht tot tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft dit verzoekschrift inhoudelijk behandeld ter zitting van 1 juli 2022 en beslist tot voorzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Tegen deze beslissing heeft veroordeelde op 6 juli 2022 hoger beroep ingesteld.
Ter zitting van 20 oktober 2022 heeft het hof de ontvankelijkheid van het tweede verzoek tot tussentijdse beoordeling aan de orde gesteld, in het bijzonder gelet op de datum van de hiervoor genoemde beslissing van de rechtbank van 14 december 2022.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het verzoekschrift weliswaar kennelijk te vroeg is ingediend, maar dat de officier van jusitie en de rechtbank daar niet over zijn gevallen. Hij heeft verzocht het hoger beroep inhoudelijk te behandelen. Het verzoek kan worden geacht ter zitting van de rechtbank opnieuw te zijn ingediend. De veroordeelde zelf heeft gesteld dat het mogelijk moet zijn om binnen de ISD-maatregel van twee jaren drie toetsingen door de rechter te vragen. Daarvoor moeten de verzoeken steeds tijdig worden ingediend.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift te vroeg is ingediend en dat de beslissing van de rechtbank moet worden vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
Het thans voorliggende verzoek tot tussentijdse toetsing dateert van 7 juni 2021 en is derhalve gedaan binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vorige beslissing op 28 december 2021. Hetgeen de raadsman en de veroordeelde hebben aangevoerd, vindt geen steun in het recht. Daarmee is het verzoek te vroeg ingediend. De rechtbank had derhalve de veroordelde niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn verzoek. Het hof zal daarom de beslissing waarvan beroep vernietigen en de veroordeelde alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2021 met betrekking tot betrokkene
[veroordeelde].
Verklaart de veroordeelde
niet-ontvankelijkin zijn verzoek van 7 juni 2022 tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en dr. W.J. Canton en drs. I. Breukel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman als griffier,
en op in het openbaar uitgesproken.
De raden en mr. E.A.K.G. Ruys zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.