ECLI:NL:GHARL:2022:9554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
200.304.258
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling in het belang van het kind na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend voor een omgangsregeling met zijn kind, [de minderjarige], die in 2016 is geboren. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 30 september 2021, het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewimpeld, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2022 werd duidelijk dat er langdurig geen contact tussen de vader en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. De vader heeft in de procedure bij de rechtbank niet voldaan aan de afspraken en is niet verschenen op de laatste zitting. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vader onvoorspelbaar is voor het kind, dat kwetsbaar is en speciaal onderwijs volgt. De moeder heeft onbetwist gesteld dat zij altijd bereid is geweest om de omgangsregeling uit te voeren, maar dat de vader zelf de afspraken niet is nagekomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek en dat er te veel onzekerheid is over de kans van slagen van een omgangstraject. Gezien de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en zijn behoefte aan stabiliteit, heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien de partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit hun relatie geboren kind betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.258
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 463831)
beschikking van 8 november 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. E.A. Prins, te Nieuwegein, nu: mr. L.E. Toet te Utrecht
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 september 2021, uitgesproken onder voormeld
zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hier noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 december 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Prins van 7 september 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Prins van 14 september 2022 waarin zij zich onttrekt;
- een journaalbericht van mr. Toet van 14 september 2022 waarin zij zich stelt;
- een journaalbericht met productie van mr. Toet van 21 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [woonplaats2] , (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] . De vader verzoekt het hof een zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] iedere week van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft, of een andere door het hof vast te stellen regeling.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen, of een andere beslissing te nemen. Ook verzoekt zij het hof om de vader in de proceskosten te veroordelen.

5.De motivering van de beslissing

Toepassing twee conclusieregel
5.1
Bij journaalbericht van 7 september 2022 zijn door mr. Prins namens de vader een aantal bijlagen overgelegd. Bijlage 1 is, zoals in het productieoverzicht aangegeven, een ‘reactie op verweerschrift. Zoals op de zitting besproken is naar het oordeel van het hof deze bijlage in strijd met de zogenoemde ‘twee conclusieregel’. In hoger beroep is er voor iedere partij een schriftelijke ronde voor beroep dan wel verweer. Een extra tweede schriftelijke ronde, zoals met de bijlage beoogd, is niet toegestaan. Het hof laat deze bijlage daarom buiten beschouwing.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.2
Gelet op het internationale karakter van dit geschil (de vader heeft de Marokkaanse nationaliteit en de moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit) dient het hof ambtshalve een beslissing te nemen over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
Ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek in eerste aanleg woonde [de minderjarige] bij de moeder in [woonplaats2] en had dus toen zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Gelet op artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis) heeft de Nederlandse rechter in dat geval rechtsmacht en was de rechtbank Midden-Nederland bevoegd tot behandeling van het verzoek. Daarom is dit hof bevoegd om dit hoger beroep te beoordelen.
5.3
Geen van de ouders heeft een grief opgeworpen tegen de toepassing van het Nederlands recht, zodat het hof, net als de rechtbank, Nederlands recht zal toepassen.
De zorgregeling
5.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, en ook met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
5.5
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
5.6
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.7
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en hierna uitleggen waarom het deze beslissing neemt.
5.8
Het hof constateert uit de stukken en wat er is besproken op de zitting, dat er langdurig geen contact en omgang tussen de vader en [de minderjarige] is geweest. In de procedure bij de rechtbank, die lang heeft geduurd en waarin veel tijd aan de ouders is gegeven om met behulp van hulpverlening en begeleide omgang tot een goede zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] te komen, heeft de vader het aan het eind van de procedure af laten weten. Hij kwam de afspraken niet meer na, de begeleide omgang kwam niet van de grond en hij verscheen ook niet op de laatste zitting bij de rechtbank. Dit heeft er mede toe geleid dat er geoordeeld is dat de vader voor [de minderjarige] onvoorspelbaar is. Gebleken is dat [de minderjarige] een kwetsbaar jongetje is. Hij bezoekt het speciaal onderwijs. Er zijn al lange tijd zorgen over zijn (taal)ontwikkeling. [de minderjarige] krijgt een logopedische behandeling vanuit [naam1] . Door [naam1] is geconstateerd dat de taalontwikkeling van [de minderjarige] verbetert wanneer hij in een vertrouwde omgeving is met een voor hem bekend persoon. Zij zien dat zijn gedrag en angst op de voorgrond staan wat hem beperkt in zijn dagelijks functioneren. [de minderjarige] heeft hierdoor extra behoefte aan structuur en stabiliteit. Hij moet op de belangrijke mensen om hem heen kunnen vertrouwen. De vader is geruime tijd voor [de minderjarige] onvoorspelbaar, en daarmee onbetrouwbaar geweest. Door de vader is in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat dit nu anders is. Er is nog steeds geen duidelijkheid over zijn verblijfsstatus en zijn financiële situatie. De vader heeft op de zitting bij het hof daarover geen duidelijke antwoorden kunnen geven en evenmin zijn er door hem stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunten. Door de moeder is onbetwist gesteld dat de onduidelijke woonsituatie van de vader nooit reden is geweest voor haar om geen uitvoering te geven aan de begeleide omgangsregeling. De vader heeft er zelf voor gekozen om afspraken hiervoor niet na te komen.
5.9
Uit het verslag van Spoor 030 blijkt verder dat er tussen [de minderjarige] en de vader geen band is opgebouwd. Gelet op de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de behoefte aan structuur en stabiliteit die dat met zich meebrengt, acht het hof het opstarten van een omgangstraject op dit moment voor [de minderjarige] te belastend. Er is teveel onzekerheid over de kans van slagen hiervan. De schade van (opnieuw) een eventuele mislukking van zo’n traject brengt de ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar en dit is niet in zijn belang.
5.1
Dit alles maakt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 september 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, M.H.F. van Vugt en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 8 november 2022 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.