ECLI:NL:GHARL:2022:9447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
20/210265
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beklaagde voor mishandeling van een hulpverlener met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2022 een beschikking gegeven in het kader van een klacht van een klager tegen het uitblijven van een strafvervolging tegen de beklaagde, die beschuldigd wordt van mishandeling van een hulpverlener. De klacht is op 1 april 2020 ingediend en het hof heeft in eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking op 30 april 2021, verzocht om nader onderzoek door de officier van justitie. De advocaat-generaal heeft op 25 augustus 2022 in raadkamer gepleit voor het horen van de broer van de beklaagde als getuige, maar de officier van justitie weigerde dit verhoor te laten plaatsvinden.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klacht gegrond is en heeft de officier van justitie bevolen om de beklaagde alsnog te vervolgen ter zake van de mishandeling, gepleegd op 8 februari 2020. Het hof heeft ook gelast dat het getuigenverhoor van de broer van de beklaagde alsnog moet plaatsvinden, en dit in de vorm van een vordering aan de rechter-commissaris, zoals bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft benadrukt dat de aanzienlijke vertraging in de behandeling van de zaak onacceptabel is en dat het openbaar ministerie zich moet inspannen om dergelijke vertragingen in de toekomst te voorkomen. De beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen werd als niet te billijken beschouwd, gezien de impact van het voorval op de klager en de prioriteit die aan geweld tegen hulpverleners moet worden gegeven.

Uitspraak

Klachtnummer 20/210265
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Beschikkingd.d. 24 oktober 2022 inzake de klacht van:

[klager] ,

woonplaats kiezend ten kantore van [instantie] ,
hierna te noemen
klager,
ter zake van het uitblijven van een strafvervolging tegen

[beklaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen
beklaagde.
Het procesverloop
De klacht is bij het hof binnengekomen op 1 april 2020.
Ingevolge de beschikking van dit hof d.d. 10 april 2020 heeft de advocaat-generaal, onder overlegging van de processtukken, schriftelijk verslag gedaan.
Klager is op 18 maart 2021 door één van de leden van het hof in raadkamer gehoord.
Het hof heeft het openbaar ministerie bij tussenbeschikking van 30 april 2021 verzocht nader onderzoek te doen. De officier van justitie heeft dat geweigerd.
Beklaagde is opgeroepen teneinde hem in de gelegenheid te stellen om op 25 augustus 2022 in raadkamer opmerkingen te maken over het in de klacht gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Namens het openbaar ministerie zijn in raadkamer verschenen de advocaten-generaal, respectievelijk mr. J. van Spanje en mr. J. van Zeijts.
De motivering
De inhoud van de klacht
De klacht richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie beklaagde niet te vervolgen ter zake van mishandeling.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op 25 augustus 2022 in raadkamer op het standpunt gesteld dat de klacht gegrond moet worden verklaard en de broer van beklaagde moet worden gehoord.
Beoordeling
1. Tijdens de behandeling in raadkamer op 18 maart 2021 heeft de advocaat-generaal bepleit de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de broer van beklaagde als getuige te horen. Het hof kon zich met dat advies verenigen en heeft in de tussenbeschikking van 30 april 2021 dit getuigenverhoor gelast en de behandeling van de zaak aangehouden. Bij brief van 10 juni 2022 heeft de advocaat-generaal laten weten dat de officier van justitie weigert het getuigenverhoor te laten plaatsvinden, met als reden dat het doen verrichten van onderzoek een exclusieve bevoegdheid is van de officier van justitie, die slechts kan worden doorbroken door middel van een bevel vervolging. De advocaat-generaal verklaart slechts bereid te zijn opdrachten van het hof door te geleiden wanneer het relatief eenvoudige opsporingshandelingen betreft.
2. Zoals het hof reeds eerder heeft geoordeeld [1] , betekent het ontbreken van een expliciete wettelijke basis voor het gelasten of verzoeken van nader onderzoek niet dat een verzoek daartoe niet kan worden gedaan of dat de officier van justitie daaraan geen gevolg mag geven. In talrijke vergelijkbare zaken heeft de officier van justitie wél nader onderzoek laten plaatsvinden. In het onderhavige geval valt buitengewoon te betreuren dat het openbaar ministerie, pas ruim een jaar nadat een eenvoudig en beknopt verzoek tot het horen van één getuige is gedaan, laat weten daaraan niet te willen meewerken. Dit terwijl het aanhouden van de behandeling van deze zaak ten behoeve van het horen van de getuige juist op instigatie van het openbaar ministerie heeft plaatsgevonden. De aanzienlijke vertraging die nu is opgetreden is niet alleen frustrerend voor klager, maar brengt ook mee dat eventuele herinneringen aan het voorval bij de beoogde getuige verder kunnen zijn vervaagd. Het hof verzoekt mede ten behoeve van rechtzoekenden het openbaar ministerie om zich in te spannen dit soort onnodige vertragingen in het vervolg te voorkomen.
3. In de beschikking van 30 april 2021, hier als herhaald en ingelast te beschouwen, heeft het hof de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden samengevat. Het hof is van oordeel dat deze, in samenhang bezien, een redelijk vermoeden van schuld opleveren dat beklaagde zich aan mishandeling van klager heeft schuldig gemaakt. Gezien de impact die het voorval op klager heeft gehad en de prioriteit die justitie terecht pleegt te geven aan geweld jegens hulpverleners, valt de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen niet te billijken en vergt het algemeen belang dat die vervolging alsnog wordt bevolen. Nu het eerder gelaste getuigenverhoor van de broer van beklaagde niet heeft plaatsgevonden, zal het hof bepalen dat dit alsnog plaatsvindt in de vorm van een vordering aan de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing
Het gerechtshof:
beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van mishandeling, gepleegd op 8 februari 2020 te [woonplaats] ;
gelast de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland een vordering als bedoeld in artikel 181 Sv te doen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. Hielkema, A.J. Rietveld en E. de Witt, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga als griffier.

Voetnoten

1.Vgl. o.a. de beschikking van 9 juni 2022, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder vindplaats ECLI:NL:GHARL:2022:4801.