ECLI:NL:GHARL:2022:9339

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.306.602
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om alleenstaand gezag over minderjarige afgewezen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige, geboren in 2011. De vader had verzocht om alleen met het gezag over het kind te worden belast, nadat de moeder eerder het recht op omgang was ontzegd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezamenlijk gezag was beëindigd. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2022 is gebleken dat de minderjarige inmiddels niet meer bij de vader woont, maar in een crisispleeggezin. De betrokken hulpverlening en de gecertificeerde instelling (GI) hebben geadviseerd dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders betrokken blijven bij zijn opvoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat was om de moeder voldoende te informeren over de ontwikkelingen rondom de minderjarige, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor het kind.

Gelet op de recente ontwikkelingen en de noodzaak voor samenwerking tussen beide ouders in de hulpverlening, heeft het hof besloten de bestreden beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag te herstellen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.602
(zaaknummer rechtbank Gelderland 383337)
beschikking van 3 november 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.H. Devis te Zoetermeer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. van der Linden te Utrecht.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
regio Noord,
gevestigd te Arnhem, locatie Apeldoorn,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 april 2021 en 3 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 3 november 2021 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 februari 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de GI van 20 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en mr. E. Voorn;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De GI is met voormelde schriftelijke kennisgeving niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld dat zij beiden op 1 mei 2019 hebben ondertekend. Daarin zijn zij onder meer overeengekomen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
3.4
Bij beschikking van 25 juli 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien met een jaar verlengd, tot 25 juli 2021.
3.5
Bij beschikking van 26 mei 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland is de moeder het recht op omgang ontzegd voor de duur van zes maanden.
3.6
In voormelde tussenbeschikking van 12 april 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de vader in eerste aanleg om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, aangehouden en de GI verzocht de rechtbank te informeren over de stand van zaken rondom de ondertoezichtstelling.
3.7
De GI heeft op 22 april 2021 besloten de ondertoezichtstelling niet te verlengen en de raad heeft bij brief van 3 juni 2021 bericht zich tegen dit besluit van de GI niet te verzetten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] door de vader wordt uitgeoefend.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de moeder eveneens (het hof leest wederom) wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – het verzoek van de moeder af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uit de onder 2.1 genoemde brief van de GI van 20 september 2022 en uit de informatie van partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er de afgelopen maanden veel veranderingen zijn geweest in het leven van [de minderjarige] . [de minderjarige] vormde met de vader en diens partner een gezin. De relatie tussen de vader en diens partner is in het voorjaar beëindigd en de partner heeft het gezin verlaten. Medio mei heeft de moeder een email ontvangen van de nieuwe vriendin van de vader. Daarin deelde zij de moeder mee dat de vorige partner van de vader is vertrokken, zij de nieuwe vriendin is van de vader en gaf zij de moeder ook wat informatie over [de minderjarige] . De moeder heeft vervolgens op 31 mei 2022 van de kindbehartiger van [de minderjarige] vernomen dat besloten is dat [de minderjarige] niet meer bij de vader kan blijven wonen en dat er een passend gezin of passende instantie voor [de minderjarige] wordt gezocht.
De GI meldt in voormelde brief dat de GI in juni 2022 in het vrijwillig kader en op verzoek van het Centrum Jeugd en Gezin betrokken is geraakt bij (de situatie van) [de minderjarige] . De kindbehartiger heeft grote zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige] en aangedrongen op de inzet van een preventief traject door de GI. De situatie is dan echter al dermate zorgelijk dat een uithuisplaatsing is geïndiceerd. Omdat de vader niet meer weet hoe hij moet omgaan met het gedrag van [de minderjarige] stemt hij in met een uithuisplaatsing. Met toestemming van de vader heeft [de minderjarige] in de zomervakantie in zijn netwerk verbleven. Inmiddels woont [de minderjarige] , eveneens met toestemming van de vader, voor een periode van maximaal acht weken tot eind september in een gezinshuis. Dit is een crisisplek.
De betrokken hulpverlening en de GI zijn van mening dat [de minderjarige] voor langere tijd, mogelijk jaren, elders moet opgroeien, waar tegemoet kan worden gekomen aan zijn behoeften en waar de opvoeders fysiek en emotioneel voor [de minderjarige] beschikbaar zijn. [de minderjarige] is het beste op zijn plek in een gezinshuis, aldus de GI. Verder is het van groot belang dat [de minderjarige] een prettig en onbelast contact kan hebben met zijn vader en zijn moeder. Er is (aanvankelijk begeleid) contact tussen de vader en [de minderjarige] . Gezien de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ontstaat er mogelijk bij de moeder ruimte om weer na te denken over contact met [de minderjarige] . Het is volgens de GI duidelijk dat de moeder belangrijk is voor [de minderjarige] . De neutrale plaats waar [de minderjarige] nu woont, biedt hem meer ruimte om het over zijn moeder te mogen hebben. De GI merkt dat de vader het lastig vindt om de moeder een positie in het leven van [de minderjarige] te geven. Dit maakt het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] groter.
Volgens de GI is het voor [de minderjarige] goed dat beide ouders achter de uithuisplaatsing gaan staan en dit naar [de minderjarige] benoemen. [de minderjarige] heeft het nodig dat hij contact heeft met zijn vader en dat er openlijk over zijn moeder mag worden gesproken. Onderzocht moet worden wat in de toekomst in het contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder mogelijk is. Afspraken moeten worden nagekomen door de ouders, zodat zij betrouwbaar voor [de minderjarige] zijn.
5.3
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het advies dat de raad aan de rechtbank heeft gegeven om de vader alleen met het gezag te belasten, herzien. Het is volgens de raad niet goed dat de moeder niet volledig op de hoogte is gebracht van de recente ontwikkelingen rondom [de minderjarige] en dat de kindbehartiger haar niet volledig over [de minderjarige] mocht informeren. Gelet op de inhoud van de adviezen die de GI geeft, waarbij ook veel aandacht aan de positie van de moeder voor [de minderjarige] wordt gegeven, is het van groot belang dat de moeder volledig ‘meegenomen’ wordt in de ontwikkelingen en beslissingen rondom [de minderjarige] . Daarvoor is nodig dat ook zij het gezag heeft over [de minderjarige] . Dat de moeder de afgelopen jaren geen contact heeft gehad met [de minderjarige] en daarom moeilijk kan beoordelen wat in het belang is van [de minderjarige] staat daaraan niet in de weg. De raad adviseert het hof daarom de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder naast de vader weer te belasten met het gezag over [de minderjarige] .
5.4
Het hof is van oordeel dat er mede gelet op de meest recente ontwikkelingen rondom [de minderjarige] aanleiding bestaat om de bestreden beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag dat partijen over [de minderjarige] hadden, te laten herleven. Hoewel de vader in eerste aanleg steeds heeft gezegd dat hij de moeder voldoende zal informeren wanneer hij het gezag over [de minderjarige] alleen uitoefent, is de laatste maanden gebleken dat de vader onvoldoende in staat was om (via zijn partner/vriendin) daaraan te geven. Daar komt bij dat [de minderjarige] nu niet meer bij de vader woont en hulpverlening voor [de minderjarige] in relatie tot beide ouders noodzakelijk is volgens de GI. Het is belangrijk voor het traject dat de komende tijd voor [de minderjarige] moet worden ingezet dat hulpverleners met beide ouders over [de minderjarige] kunnen communiceren, beide ouders kunnen aanspreken en beide ouders aanwijzingen kunnen geven. Dat de ouders op dit moment op geen enkele manier met elkaar kunnen communiceren, is in de huidige situatie niet meer zwaarwegend.
5.5
Het hof zal, gelet op het voorgaande de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de vader alsnog afwijzen, waardoor de ouders (weer) gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige] .
5.6
Het hof ziet aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren. Het gaat om een familierechtelijke zaak. Compensatie betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 november 2021, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om te bepalen dat hij het gezag over [de minderjarige] alleen uitoefent alsnog af, waardoor beide ouders (weer) gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats1] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.