ECLI:NL:GHARL:2022:9336

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.295.460
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 januari 2021 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind werd verlengd. Het hof heeft eerder een deskundigenonderzoek bevolen, waaruit bleek dat de moeder niet in staat is om de zorg te bieden die de minderjarige nodig heeft. De deskundigen concludeerden dat de opvoedingsvaardigheden van de moeder tekortschieten, vooral in stressvolle situaties, en dat de minderjarige in het pleeggezin beter af is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing werd bevestigd. Tevens zijn de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 11.661,31, die ten laste van 's Rijks kas komen. De moeder was het niet eens met de conclusies van de deskundigen en heeft aangegeven dat zij openstond voor samenwerking met de GI, maar dat de samenwerking onder druk staat door wisselende gezinsvoogden. Het hof oordeelde dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat terugplaatsing bij de moeder niet in zijn belang is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.460
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 514786)
beschikking van 3 november2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.J. van Rhijn te Doorn,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 24 februari 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In de tussenbeschikking van 24 februari 2022 heeft het hof een deskundigenonderzoek bevolen. Het hof heeft de in die beschikking benoemde deskundigen gevraagd om de onder rechtsoverweging 2.4 van die tussenbeschikking opgenomen vragen te beantwoorden, en in dat kader aan het hof advies uit te brengen. Daarbij zijn gezondheidszorgpsycholoog [naam1] en kinder- en jeugdpsycholoog NIP [naam2] , benoemd tot deskundigen, voor wie het NIFP Midden-Nederland (verder: NIFP) als contactpersoon optreedt. Iedere verdere beslissing heeft het hof aangehouden.
1.3
Op 21 juni 2022 heeft het hof het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek betreffende [de minderjarige] en zijn moeder, opgesteld door [naam1] , gezondheidszorgpsycholoog, en [naam2] , kinder- en jeugdpsycholoog, gedateerd 20 juni 2022, ontvangen.
1.4
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 22 september 2022.
Daar waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de gezinsvoogd namens de GI.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen het heeft overwogen en beslist in de tussenbeschikkingen van 27 juli 2021, 14 september 2021, 25 november 2021, en 24 februari 2022 voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
[de minderjarige] is met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijft sinds 20 april 2020 in een neutraal pleeggezin.
Ter beoordeling ligt het verzoek van de moeder voor om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 januari 2021 ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 juli 2021 te vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat [de minderjarige] binnen een maand na deze beschikking wordt teruggeplaatst bij haar. Zoals het hof al heeft overwogen in de beschikking van 27 juli 2021 is de periode waarvoor de machtiging was verleend op de datum van die beschikking verstreken. De moeder heeft, gelet op het recht op eerbiediging van haar gezinsleven, echter een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 27 januari 2021 tot 27 juli 2021 te laten toetsen.
korte achtergrond
2.3
Sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in december 2019 is veel onderzoek door professionals verricht. Er is video-interactiebegeleiding ingezet. Daaruit kwam een positieve ontwikkeling naar voren in de interactie tussen de moeder en [de minderjarige] . Daarom heeft de GI een traject ingezet dat gericht was op terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder, met intensieve thuisbegeleiding. [naam3] , die dit 2thePoint-traject uitvoerde, heeft begin 2021 negatief geadviseerd over thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. De GI nam dat advies over en concludeerde dat het perspectief voor [de minderjarige] in het pleeggezin ligt. De GI verzocht vervolgens verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die nu ter beoordeling aan het hof voorligt. De moeder was het met die verlenging niet eens. Omdat de consequenties van de door het hof te nemen beslissing groot zijn en de uitkomsten van eerder onderzoek niet altijd dezelfde richting uitwezen, achtte het hof in juli 2021 nader onderzoek noodzakelijk. De moeder wilde dat door middel van een opname samen met [de minderjarige] in een moeder-kind huis. Een dergelijke opname werd door de GI, na overleg met zorgaanbieders, op dat moment niet in het belang van [de minderjarige] geacht. De raad kwam na kort onderzoek tot dezelfde conclusie. Vervolgens gaf het hof opdracht aan het NIFP voor het hiervoor onder 1.2 vermelde onderzoek. Dat heeft geleid tot het onder 1.3 genoemde deskundigenrapport van
20 juni 2022.
de rapportage door de deskundige
2.4
In hun rapport komen de deskundigen tot de conclusie dat een thuisplaatsing bij de moeder niet meer in het belang van [de minderjarige] is. Zij komen tot deze conclusie na een weging van de (contra)indicaties voor een thuisplaatsing, op basis van de uitkomsten van hun onderzoek. De beantwoording van de onderzoeksvragen 7 en 8 geeft inzicht in die weging:
7. Wat zijn de (contra-)indicaties voor verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in de thuissituatie en kunnen eventuele contra-indicaties worden weggenomen, bijvoorbeeld door de inzet van hulpverlening?
Indicaties voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de moeder:
- Een kind groeit bij voorkeur op bij zijn of haar biologische ouders.
- Het onderlinge contact tussen de moeder en [de minderjarige] doet vertrouwd aan.
- De moeder wil graag voor [de minderjarige] zorgen en lijkt in de basis bij machte hem de nodige dagelijkse verzorging te kunnen bieden.
- De moeder heeft het afgelopen jaar open gestaan voor de geboden hulpverlening vanuit [naam4] .
Contra-indicaties voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij moeder:
- [de minderjarige] behoeft gezien zijn (ontwikkelings)problematiek een opvoeder met meer dan gemiddelde pedagogische, sensitieve en responsieve vaardigheden en moeder is hier onvoldoende voor toegerust. Vooral voor wat betreft haar affectieve vaardigheden worden in dit verband tekorten gesignaleerd, die hoogstwaarschijnlijk voortkomen uit haar persoonlijke problematiek. Vaardigheden op het gebied van mentaliseren en emotieregulatie zijn bij haar beperkt ontwikkeld, evenals responsieve en sensitieve vaardigheden.
- De relatie tussen de moeder en [de minderjarige] maakt een gecompliceerde indruk. Hieraan liggen naast de combinatie aan factoren, zoals die in het diagnostisch beeld zijn beschreven, ook de verstreken tijd sinds de uithuisplaatsing aan ten grondslag.
- Moeders problematiek (beperkte mogelijkheden tot emotieregulatie, coping, sociale problematiek) werkt belemmerend op oudergedrag in de zin dat het lastig is om te voldoen aan de emotionele behoeften van een kind als je als ouder in meer of mindere mate in beslag wordt genomen door de eigen (emotionele) problematiek of wanneer je als ouder moeite hebt om een reële inschatting te maken van de belevingswereld van je kind.
- Ingeschat wordt dat een eventuele terugplaatsing de ontwikkeling van [de minderjarige] zal schaden: een terugplaatsing betekent voor hem dat hij opnieuw een gehechtheidsbreuk zal moeten doormaken. De gehechtheidsrelatie met moeder maakt een gecompliceerde indruk en het verstevigen van deze relatie zal, gezien de beperkingen van moeder op affectief gebied, aandacht en hulpverlening behoeven.
- [de minderjarige] heeft zelf geen herinneringen meer aan de vroegere thuissituatie en ervaart het pleeggezin als zijn thuis. Hij beleeft wederzijdse betrokkenheid in de relatie met zijn pleegouders en pleegzus.
- Ingeschat wordt dat met inzet van hulpverlening aan moeder en [de minderjarige] de genoemde contra-indicaties onvoldoende kunnen kunnen worden weggenomen. Dit gezien de bevindingen dat de bij de moeder gesignaleerde tekorten op affectief gebied (op het gebied van mentaliseren en emotieregulatie en met betrekking tot responsieve en sensitieve vaardigheden) hoogstwaarschijnlijk voortkomen uit haar persoonlijke problematiek (scheefgroei in de persoonlijkheid, beperking op cognitief gebied).
8. In hoeverre is (terug)plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder in het belang van [de minderjarige] ?
Op basis van een weging van de beschreven (contra)indicaties zijn ondergetekenden van mening dat een plaatsing van [de minderjarige] bij moeder op dit moment niet meer in zijn belang is. Hierbij wegen vooral de beperkte pedagogisch-affectieve vaardigheden van moeder in combinatie met de specifieke opvoedbehoefte van [de minderjarige] mee. Daarnaast weegt ook het belang voor continuïteit voor [de minderjarige] mee (de termijn van uithuisplaatsing, zijn positieve ontwikkeling in het pleeggezin en het gegeven dat hij zich thuis voelt in het pleeggezin). Een plaatsing naar moeder zal voor [de minderjarige] een belastende en ontwikkeling interfererende gebeurtenis zijn.
het standpunt van de moeder
2.5
De moeder is het niet eens met de conclusies die in het rapport worden getrokken. Ze stelt dat ten tijde van de uithuisplaatsing vooral de aanwezigheid van de vader als probleem werd gezien door de GI. Haar opvoedingsvaardigheden waren goed. Ook ten tijde van het deskundigenonderzoek wekten de onderzoekers de indruk dat haar opvoedingsvaardigheden voldoende waren. De negatieve conclusies verrasten haar. Zij vermoedt dat de onderzoekers door de informatie die zij hebben ontvangen over de situatie voorafgaand aan het onderzoek, negatief zijn beïnvloed. Het was destijds heel moeilijk voor haar om de vader buiten de deur te houden, maar uiteindelijk is het contact met de vader wel volledig verbroken. Het verblijf van [de minderjarige] bij zijn oma van moederszijde verliep goed. [de minderjarige] moest in een pleeggezin worden geplaatst omdat oma kanker kreeg en daarvoor behandeld moest worden. De moeder heeft steeds open gestaan voor samenwerking met de GI, maar de samenwerking staat onder druk door steeds wisselende gezinsvoogden (inmiddels zeven of meer). De GI stelt aan een terugplaatsing steeds veranderende eisen en dat ervaart de moeder als oneerlijk. Zij heeft aan alle hulpverlening en voorstellen meegewerkt en dan is de huidige conclusie dat [de minderjarige] in het pleeggezin moet blijven wonen een hard gelag voor haar. De moeder vindt dat gewerkt kan worden naar een terugplaatsing in kleine stapjes, zodat [de minderjarige] rond de jaarwisseling weer bij haar woont.
het standpunt van de GI
2.6
De jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zelf ziet en van andere professionals hoort dat begeleiding van de omgang van de moeder met [de minderjarige] nog wel noodzakelijk is. Het is voorgekomen dat [de minderjarige] door uitlatingen van de moeder dat hij niet langer bij haar mag blijven van slag is geraakt en correcties door de moeder zijn voor [de minderjarige] niet altijd duidelijk en voorspelbaar.
[de minderjarige] is na de zomervakantie van school gewisseld. Vorig jaar had hij een-op-een-begeleiding nodig op school en ging hij halve dagen naar school. Hij gaat nu hele dagen naar het speciaal onderwijs en dat lijkt goed uit te pakken. Het opvoedperspectief ligt wat de GI betreft in het pleeggezin. Daar ervaart [de minderjarige] stabiliteit en ondersteuning.
het oordeel van het hof
2.7
Het hof is van oordeel dat het onderzoek door de deskundigen zorgvuldig is verricht. De deskundigen hebben in brede zin informatie ingewonnen. Dat betekent dat zij - naast dat zij uitgebreid dossieronderzoek hebben gedaan - meerdere keren hebben gesproken met de moeder, dat zij een aantal informanten hebben geraadpleegd, dat onderzoek is gedaan bij de moeder en bij [de minderjarige] en dat interactie-observatie heeft plaatsgehad. Uit de rapportage blijkt dat de deskundigen niet voornamelijk zijn uitgegaan van de uitkomsten van oude onderzoeken, zoals de moeder meent, maar dat zij zich vooral hebben gebaseerd op hun eigen bevindingen en onderzoeken.
2.8
Op basis van de bevindingen en conclusies van de deskundigen is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om te werken naar een terugplaatsing bij de moeder, zoals de moeder verzoekt.
Uit het onderzoek blijkt dat [de minderjarige] als gevolg van zijn daar omschreven problematiek een opvoeder nodig met meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden. De moeder kan hem de opvoeding die hij nodig heeft niet bieden. Haar opvoedingsvaardigheden schieten volgens de deskundigen tekort, in het bijzonder bij oplopende spanningen en stress. Dat komt in de eerste plaats door de bijzondere opvoedingsbehoefte van [de minderjarige] maar ook door de eigen problematiek van de moeder en haar beperkte cognitieve mogelijkheden. Hulpverlening zal niet genoeg verbetering kunnen brengen.
Een terugplaatsing is daarnaast niet in het belang van [de minderjarige] omdat hij in het pleeggezin is gehecht en zich daar ook thuis voelt. Het hof heeft wel gezien en gehoord dat de moeder heel liefdevol en zorgzaam is voor [de minderjarige] is en ook dat zij er alles aan heeft gedaan om [de minderjarige] weer zelf thuis te kunnen opvoeden, maar dit maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de situatie die door de deskundigen wordt beschreven anders was toen de rechtbank in 2021 de bestreden beschikking gaf. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op 20 januari 2021 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin terecht heeft verlengd.
kosten deskundigenonderzoek
2.9
Het hof heeft een nota van 14 juni 2022 ontvangen van de deskundigen ter hoogte van in totaal € 11.661,31 (inclusief btw) met een urenspecificatie en een reiskostenopgave. Het hof zal de kosten definitief op dit bedrag vaststellen en bepalen dat de kosten ten laste van 's Rijks kas zullen komen.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 januari 2021 voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 juli 2021;
stelt de kosten van het deskundigenonderzoek vast op € 11.661,31 (inclusief btw) en bepaalt dat deze kosten ten laste van 's Rijks kas komen;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.