2.4In hun rapport komen de deskundigen tot de conclusie dat een thuisplaatsing bij de moeder niet meer in het belang van [de minderjarige] is. Zij komen tot deze conclusie na een weging van de (contra)indicaties voor een thuisplaatsing, op basis van de uitkomsten van hun onderzoek. De beantwoording van de onderzoeksvragen 7 en 8 geeft inzicht in die weging:
7. Wat zijn de (contra-)indicaties voor verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in de thuissituatie en kunnen eventuele contra-indicaties worden weggenomen, bijvoorbeeld door de inzet van hulpverlening?
Indicaties voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de moeder:
- Een kind groeit bij voorkeur op bij zijn of haar biologische ouders.
- Het onderlinge contact tussen de moeder en [de minderjarige] doet vertrouwd aan.
- De moeder wil graag voor [de minderjarige] zorgen en lijkt in de basis bij machte hem de nodige dagelijkse verzorging te kunnen bieden.
- De moeder heeft het afgelopen jaar open gestaan voor de geboden hulpverlening vanuit [naam4] .
Contra-indicaties voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij moeder:
- [de minderjarige] behoeft gezien zijn (ontwikkelings)problematiek een opvoeder met meer dan gemiddelde pedagogische, sensitieve en responsieve vaardigheden en moeder is hier onvoldoende voor toegerust. Vooral voor wat betreft haar affectieve vaardigheden worden in dit verband tekorten gesignaleerd, die hoogstwaarschijnlijk voortkomen uit haar persoonlijke problematiek. Vaardigheden op het gebied van mentaliseren en emotieregulatie zijn bij haar beperkt ontwikkeld, evenals responsieve en sensitieve vaardigheden.
- De relatie tussen de moeder en [de minderjarige] maakt een gecompliceerde indruk. Hieraan liggen naast de combinatie aan factoren, zoals die in het diagnostisch beeld zijn beschreven, ook de verstreken tijd sinds de uithuisplaatsing aan ten grondslag.
- Moeders problematiek (beperkte mogelijkheden tot emotieregulatie, coping, sociale problematiek) werkt belemmerend op oudergedrag in de zin dat het lastig is om te voldoen aan de emotionele behoeften van een kind als je als ouder in meer of mindere mate in beslag wordt genomen door de eigen (emotionele) problematiek of wanneer je als ouder moeite hebt om een reële inschatting te maken van de belevingswereld van je kind.
- Ingeschat wordt dat een eventuele terugplaatsing de ontwikkeling van [de minderjarige] zal schaden: een terugplaatsing betekent voor hem dat hij opnieuw een gehechtheidsbreuk zal moeten doormaken. De gehechtheidsrelatie met moeder maakt een gecompliceerde indruk en het verstevigen van deze relatie zal, gezien de beperkingen van moeder op affectief gebied, aandacht en hulpverlening behoeven.
- [de minderjarige] heeft zelf geen herinneringen meer aan de vroegere thuissituatie en ervaart het pleeggezin als zijn thuis. Hij beleeft wederzijdse betrokkenheid in de relatie met zijn pleegouders en pleegzus.
- Ingeschat wordt dat met inzet van hulpverlening aan moeder en [de minderjarige] de genoemde contra-indicaties onvoldoende kunnen kunnen worden weggenomen. Dit gezien de bevindingen dat de bij de moeder gesignaleerde tekorten op affectief gebied (op het gebied van mentaliseren en emotieregulatie en met betrekking tot responsieve en sensitieve vaardigheden) hoogstwaarschijnlijk voortkomen uit haar persoonlijke problematiek (scheefgroei in de persoonlijkheid, beperking op cognitief gebied).
8. In hoeverre is (terug)plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder in het belang van [de minderjarige] ?
Op basis van een weging van de beschreven (contra)indicaties zijn ondergetekenden van mening dat een plaatsing van [de minderjarige] bij moeder op dit moment niet meer in zijn belang is. Hierbij wegen vooral de beperkte pedagogisch-affectieve vaardigheden van moeder in combinatie met de specifieke opvoedbehoefte van [de minderjarige] mee. Daarnaast weegt ook het belang voor continuïteit voor [de minderjarige] mee (de termijn van uithuisplaatsing, zijn positieve ontwikkeling in het pleeggezin en het gegeven dat hij zich thuis voelt in het pleeggezin). Een plaatsing naar moeder zal voor [de minderjarige] een belastende en ontwikkeling interfererende gebeurtenis zijn.
het standpunt van de moeder