ECLI:NL:GHARL:2022:9234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
21-002554-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mestfraude door melkveebedrijf met valsheid in geschrift en gecombineerde opgave

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, als vennoot van een melkveebedrijf, is beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift met betrekking tot grondgebruiksverklaringen en een gecombineerde opgave. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen valse documenten heeft opgemaakt om een onjuiste voorstelling van zaken te creëren over de hoeveelheid landbouwgrond die het melkveebedrijf in gebruik had. Dit was gedaan met het oogmerk om de wettelijke norm voor het gebruik van dierlijke mest te omzeilen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf. Het hof heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002554-19
Uitspraak d.d. 28 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 april 2019 in de strafzaak met parketnummer 08-994531-18 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M.M. Kroon.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen, omdat het hof  anders dan de rechtbank  voor een deel van de tenlastegelegde feiten wel tot een veroordeling komt.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
[melkveebedrijf] op of omstreeks 20 januari 2014 te [plaats 1] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een grondgebruikersverklaring (DOC-10001)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers,
heeft [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat gebruikgever [naam 1] aan gebruiker [melkveebedrijf] , percelen grasland (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare), in gebruik heeft gegeven, gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2014 en eindigende op 31 december 2014,
terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode, die grond bij (een) ander(en) in gebruik was, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 2] en/of ene [naam 3] (4,72 hectare) en/of ene [naam 4] (2,72 hectare) en/of ene [naam 5] (3,60 hectare), (DOC-10149 t/m DOC-10163)
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
2. primair
[melkveebedrijf] op of omstreeks 08 juni 2014 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de gecombineerde opgave 2014 (DOC-10164 tot en met DOC-10171)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers
heeft [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2014 opgegeven dat [melkveebedrijf] op 1 januari 2014 gewasperce(e)l(en), met de volgnummer(s) 29 en/of 30 en/of 31 en/of 32 en/of 33 en/of 34 en/of 35 (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare) in gebruik heeft genomen,
terwijl in werkelijkheid dat/die gewasperce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) op 1 januari 2014, althans in het jaar 2014, bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 2] en/of ene [naam 3] (4,72 hectare) en/of ene [naam 4] (2,72 hectare) en/of ene [naam 5] (3,60 hectare), (DOC-10149 t/m DOC-10163)
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
2. subsidiair
[melkveebedrijf] op of omstreeks 08 juni 2014 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de gecombineerde opgave 2014 (DOC-10164 tot en met DOC-10171)
als ware het echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) die gecombineerde opgave 2014 heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en
bestaande die valsheid hierin dat [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2014 heeft opgegeven dat [melkveebedrijf] op 1 januari 2014 gewasperce(e)l(en), met de volgnummer(s) 29 en/of 30 en/of 31 en/of 32 en/of 33 en/of 34 en/of 35 (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare) in gebruik heeft genomen,
terwijl in werkelijkheid dat/die gewasperce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) op 1 januari 2014, althans in het jaar 2014, bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 2] en/of ene [naam 3] (4,72 hectare) en/of ene [naam 4] (2,72 hectare) en/of ene [naam 5] (3,60 hectare), (DOC-10149 t/m DOC-10163)
zulks terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[melkveebedrijf] op of omstreeks 14 maart 2016 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een grondgebruikersverklaring (DOC-10124)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers,
heeft [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op die grondgebruikersverklaring ingevuld dat partij 1 ( [naam 6] ) de percelen landbouwgrond (exacte ligging op bijlage en/of met een totale oppervlakte van 24,26 hectare) in gebruik heeft gegeven aan partij 2 ( [melkveebedrijf] ),
voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 november 2014,
terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde periode die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 7] ,
(DOC-05001 t/m DOC-05003)
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
[melkveebedrijf] op of omstreeks 08 juni 2015 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
(een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
A) een grondgebruikersverklaring (DOC-10285), en/of
B) een grondgebruikersverklaring (DOC-10286),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers
heeft [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op
A) die grondgebruikersverklaring (DOC-10285)
ingevuld dat gebruikgever [naam 8] aan gebruiker [melkveebedrijf] ,
een perceel grasland/bouwland/natuurterrein,
kadastraal bekend gemeente [plaats 6] , sectie O nummer(s) 240 en/of 244 en/of 676 en/of 679 (met een totale oppervlakte van 16,19.80 hectare) in gebruik heeft gegeven,
gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2010 en eindigende bij wederopzegging,
terwijl in werkelijkheid in het jaar 2015, die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 9] , althans in elk geval niet bij [melkveebedrijf] ,
(relaas pv pag 34 en 35 en DOC-10311)
en/of
de handtekening van [naam 8] onder die grondgebruikersverklaring gezet/gekopieerd,
en/of
B) die grondgebruikersverklaring (DOC-10286)
ingevuld dat gebruikgever [naam 8] aan gebruiker [melkveebedrijf] , (een) perce(e)l(en) grasland, kadastraal bekend gemeente [plaats 7] , sectie H, nummer(s) 316 en/of 317 en/of 318 in gebruik heeft gegeven,
gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2010 en eindigende bij wederopzegging
terwijl in werkelijkheid in het jaar 2015, die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 10] , althans in elk geval niet bij [melkveebedrijf] ,
(relaas pv pag 34 en 35 en DOC-10288 t/m DOC-10311),
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
5. primair
[melkveebedrijf] op of omstreeks 14 juni 2015 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de gecombineerde opgave 2015 (DOC-10208 tot en met DOC-10225)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers
heeft [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2015 ingevuld dat [melkveebedrijf] op peildatum 15 mei 2015 perce(e)l(en) grasland met de volgnummer(s) 14 en/of 15 en/of 16 en/of 17 in gebruik had,
terwijl in werkelijkheid dat/die perce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) in het jaar 2015 bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten perceel 14 bij ene [naam 9] en/of de perce(e)l(en) 15 en/of 16 en/of 17 bij ene [naam 10] , althans in elk geval niet bij [melkveebedrijf] ,
(relaas pv pag 34 en 35, DOC-10288 t/m DOC-10295 en DOC-10311)
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
5. subsidiair
[melkveebedrijf] op of omstreeks 14 juni 2015 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de gecombineerde opgave 2015 (DOC-10208 tot en met DOC-10225)
als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat [melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) die gecombineerde opgave 2015 heeft ingediend bij en/of ingeleverd bij en/of verzonden naar, althans doen toekomen aan, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland,
en bestaande die valsheid hierin dat
[melkveebedrijf] en/of haar mededader(s) op die gecombineerde opgave 2015 heeft ingevuld dat [melkveebedrijf] op peildatum 15 mei 2015 perce(e)l(en) grasland met de volgnummer(s) 14 en/of 15 en/of 16 en/of 17 in gebruik had,
terwijl in werkelijkheid dat/die perce(e)l(en) met voornoemde volgnummer(s) in het jaar 2015 bij (een) ander(en) in gebruik was/waren, te weten perceel 14 bij ene [naam 9] en/of de perce(e)l(en) 15 en/of 16 en/of 17 bij ene [naam 10] , althans in elk geval niet bij [melkveebedrijf] ,
(relaas pv pag 34 en 35, DOC-10288 t/m DOC-10295 en DOC-10311),
terwijl hij, verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van het bewijs [1]
De tenlastelegging houdt in dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan een aantal verboden gedragingen die zijn begaan door melkveehouderij [melkveebedrijf] (hierna: het melkveebedrijf), een vennootschap onder firma waarvan de verdachte een van de vennoten is. De andere vennoten zijn medeverdachte [medeverdachte] en [naam 11] . [2] De verdachte heeft verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte] beiden verantwoordelijk zijn voor het melkveebedrijf. [3] Het hof leidt hieruit af dat zij in het algemeen gezamenlijk feitelijk het melkveebedrijf bestuurden.
De tenlastelegging houdt telkens in dat het melkveebedrijf betrokken is geweest bij valsheid in geschrift dan wel het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, heeft het hof rekening gehouden met de context waarin de geschriften zijn opgemaakt. Deze wordt onder meer bepaald door de toepasselijke regelgeving ten aanzien van het gebruik (oftewel: het op of in de bodem brengen) van dierlijke meststoffen. Deze regelgeving houdt het volgende in.
Artikel 7 van de Meststoffenwet bepaalt dat het verboden is op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen. Artikel 8 van de Meststoffenwet houdt in dat dit verbod niet geldt indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende kalenderjaar geen van de in datzelfde artikel genoemde gebruiksnormen overschrijdt. Artikel 9 van de Meststoffenwet betreft de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen. Deze gebruiksnorm is gekoppeld aan de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. In artikel 1, aanhef en onder m, van de Meststoffenwet is ‘tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond’ gedefinieerd als: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. Hieruit volgt dat grond voor de toepassing van de Meststoffenwet uitsluitend mag worden opgevoerd als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wanneer deze in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is. Uit de wetsgeschiedenis [4] en bestendige rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [5] blijkt dat dit onder meer betekent dat degene die het landbouwbedrijf voert over de grond feitelijke beschikkingsmacht moet kunnen uitoefenen, in die zin dat hij in de praktijk in staat is het teeltplan en het bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren. Een dergelijke beschikkingsmacht impliceert de aanwezigheid van een geldige juridische titel. Deze rechtspraak bestond al ten tijde van het tenlastegelegde. [6]
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Het onder 1 tenlastegelegde heeft betrekking op een grondgebruiksverklaring. [7] Het onder 2 tenlastegelegde betreft de Gecombineerde opgave 2014. Deze geschriften hangen met elkaar samen, waardoor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zich lenen voor een gezamenlijke bespreking.
Het onder 1 tenlastegelegde betreft een grondgebruiksverklaring. Dit geschrift houdt in dat de gebruikgever van de grond, [naam 1] , een aantal percelen grasland (‘aangeleverd op kaart’) met een totale oppervlakte van 17,03 hectare in gebruik geeft aan de gebruiker van de grond, [melkveebedrijf] (het hof begrijpt: het melkveebedrijf). De gebruiksperiode begint op 1 januari 2014 en eindigt op 31 december 2014. De grondgebruiksverklaring is op 20 januari 2014 namens de grondgebruiker (het hof begrijpt: het melkveebedrijf) in [plaats 1] ondertekend door de verdachte. Op de grondgebruiksverklaring is vermeld dat de grondgebruiker de grond kan meetellen conform de Meststoffenwet. [8] Uit dit laatste leidt het hof af dat het begrip ‘gebruik’ is gebezigd in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van de Meststoffenwet.
De verdachte heeft de grondgebruiksverklaring samen met [naam 1] opgesteld en ondertekend. Medeverdachte [medeverdachte] was op de hoogte van de grondgebruiksverklaring. [9]
Op 8 juni 2014 deed [melkveebedrijf] (het hof begrijpt: het melkveebedrijf) de Gecombineerde opgave 2014. [10] Daarin is onder meer opgegeven welke gewaspercelen het melkveebedrijf op 1 januari 2014 in gebruik heeft genomen. Het hof begrijpt dat het begrip ‘gebruik’ is gebezigd in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van de Meststoffenwet. De Gecombineerde opgave wordt immers onder meer gedaan met het oog op het toezicht op de naleving van de regelgeving ten aanzien van mestgebruik. [11]
In de Gecombineerde opgave 2014 heeft het melkveebedrijf onder de nummers 30 tot en met 32 gewaspercelen opgegeven aan de Westerzeedijk in Harlingen. Deze percelen waren van de gemeente Harlingen. Het betreft percelen die door verontreiniging niet langer landbouwkundig in gebruik kunnen worden genomen. De gemeente Harlingen heeft de percelen niet in gebruik gegeven aan het melkveebedrijf. [12] De totale oppervlakte hiervan is 5,99 hectare. [13]
Onder de nummers 34 en 35 heeft het melkveebedrijf in de Gecombineerde opgave 2014 [14] percelen opgegeven die eigendom waren van [naam 2] en [naam 3] . De grond was ook bij hen in gebruik. [naam 2] en [naam 3] woonden aan de [straat 1] in [plaats 3] . [15] Deze percelen hadden een totale oppervlakte van 4,72 hectare. Pagina 10 van de Gecombineerde opgave 2014 bevat een kaartfragment waarop de onderhavige percelen zijn omkaderd en waarop de [straat 2] en de [straat 3] duidelijk zichtbaar zijn. [16] Op basis van dit kaartfragment, bezien in samenhang met informatie ontleend aan Google Maps, stelt het hof vast dat de onderhavige percelen gelegen waren aan de [straat 1] in [plaats 3] .
Onder nummer 29 heeft het melkveebedrijf een perceel opgegeven dat eigendom is van [naam 12] en [naam 4] , die woonden op het adres [straat 4] 3 in [plaats 1] . Zij hebben deze grond niet verhuurd. [17] Dit perceel had een oppervlakte van 2,72 hectare. [18] Pagina 9 van de Gecombineerde opgave 2014 bevat een kaartfragment waarop het onderhavige perceel is omkaderd en waarop [straat 4] en [straat 5] duidelijk zichtbaar zijn. Op basis van dit kaartfragment, bezien in samenhang met informatie ontleend aan Google Maps, stelt het hof vast dat het onderhavige perceel gelegen was aan de straat [straat 4] in [plaats 1] .
Onder nummer 33 heeft het melkveebedrijf een perceel opgegeven dat vanaf 17 juni 2014 in gebruik was bij [naam 5] en daarvóór in gebruik was bij een mevrouw [naam 13] . [naam 5] woonde aan de straat [straat 6] in [plaats 4] . [19] Dit perceel had een oppervlakte van 3,60 hectare. [20] Pagina 15 van de Gecombineerde opgave 2014 bevat een kaartfragment waarop het onderhavige perceel is omkaderd en waarop [plaats 4] en [straat 7] duidelijk zichtbaar zijn. Op basis van dit kaartfragment, bezien in samenhang met informatie ontleend aan Google Maps, stelt het hof vast dat het onderhavige perceel gelegen was aan de rand van de woonkern van [plaats 4] .
De totale oppervlakte van de onder de nummers 29 tot en met 35 opgegeven percelen, 17,03 hectare, komt overeen met de oppervlakte van de percelen zoals genoemd in de grondgebruiksverklaring. Aan deze overeenkomst, bezien in samenhang met het onderlinge tijdverband tussen de grondgebruiksverklaring en de Gecombineerde opgave 2014, verbindt het hof de conclusie dat de grondgebruiksverklaring betrekking had op die percelen. Dit is ook niet betwist door de verdediging.
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij op die percelen geen werkzaamheden hebben verricht. [21] De verdachte heeft verklaard dat ze de grond feitelijk niet hebben gebruikt. [22]
Op 7 juni 2014 zond [naam 1] ( [e-mailadres 1] ) een e-mail met vijf bijlagen naar het melkveebedrijf ( [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] ). Deze e-mail houdt onder meer het volgende in: [23]
(...)
Bovenstaande de kaartjes van de percelen die je op kunt geven.
Perceel 3 ligt bij [plaats 1] aan de [straat 4] , 2,54 ha
Perceel 39, 40, en 41 liggen bij Harlingen, tussen de snelweg en het strand, samen 5,44 ha
Perceel 47 ligt in [plaats 4] naast het dorp, 2,36 ha
Perceel 50 en 50 liggen in [plaats 3] aan de weg, samen 4,74 ha
(...)
Alle percelen zijn er bij mij nu uit, dus kunnen jullie ze overnemen.
Naar het oordeel van het hof vertonen de in deze e-mail genoemde percelen opvallende overeenkomsten met de percelen die het melkveebedrijf heeft opgegeven in de Gecombineerde opgave 2014 onder de nummers 29 tot en met 35. Deze overeenkomsten betreffen het aantal percelen en de locatie ervan. Weliswaar komen de email en de Gecombineerde opgave niet precies overeen met betrekking tot de oppervlakte van de percelen, maar in het licht van de genoemde overeenkomsten zijn deze discrepanties zodanig beperkt dat het hof daaraan doorslaggevende betekenis toekent. Een en ander brengt mee dat het hof vaststelt dat:
 perceel 3 in de e-mail correspondeert met perceel 29 in de Gecombineerde opgave en
 de percelen 39, 40 en 41 in de e-mail corresponderen met de percelen 30 tot en met 32 in de Gecombineerde opgave en
 perceel 47 correspondeert met perceel 33 in de Gecombineerde opgave en
 de percelen 50 en 51 in de e-mail corresponderen met de percelen 34 en 35 in de Gecombineerde opgave.
Op basis van het voorgaande stelt het hof het volgende vast. Op 20 januari 2014 is de grondgebruiksverklaring opgemaakt die inhoudt dat [naam 1] een aantal percelen grasland in gebruik geeft aan het melkveebedrijf. In de grondgebruiksverklaring is niet gespecificeerd om welke percelen het ging. Pas op 7 juni 2014 heeft [naam 1] het melkveebedrijf laten weten op welke percelen de grondgebruiksverklaring betrekking had. Een dag later, op 8 juni 2014, heeft het melkveebedrijf in de Gecombineerde opgave 2014 die percelen opgevoerd als tot het melkveebedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Aan het voorgaande verbindt het hof de conclusie dat het melkveebedrijf met het opmaken van de grondgebruiksverklaring beoogde een juridische titel te creëren om de desbetreffende percelen in verband met de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen te kunnen opvoeren als tot het melkveebedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, zonder dat het melkveebedrijf de wil had om met de grondgebruiksverklaring te bewerkstelligen dat het de feitelijke beschikkingsmacht over de percelen zou kunnen uitoefenen en om deze percelen voor de normale bedrijfsvoering te gebruiken, wat het melkveebedrijf feitelijk ook niet heeft gedaan.
Door de verdediging is – kort gezegd – aangevoerd dat het melkveebedrijf niet op de hoogte was van de onjuistheden met betrekking tot de grondgebruiksverklaring, omdat het door [naam 1] op het verkeerde been is gezet en aan het lijntje is gehouden. Het hof verwerpt dit verweer, omdat het een en ander niet aannemelijk geworden acht. Het hof verwijst daarvoor, in aanvulling op het voorgaande, naar de verklaring die [naam 1] heeft afgelegd bij de raadsheer-commissaris. Het hof begrijpt deze aldus dat [naam 14] (het hof begrijpt: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ) een financiële vordering had op [naam 1] voor (onbetaalde) loonwerkzaamheden, dat [naam 14] met het idee kwam om die schuld te verrekenen doordat [naam 1] het melkveebedrijf grond zou geven, dat het niet waar is dat [naam 14] er bij [naam 1] op heeft aangedrongen om het melkveebedrijf in de gelegenheid te stellen om de grond feitelijk in gebruik te nemen en dat de grondgebruiksverklaring niet strekte tot feitelijk gebruik, maar puur bedoeld was voor ‘mestplaatsing’ (het hof begrijpt: het op papier uitbreiden van de oppervlakte landbouwgrond die tot het bedrijf behoorde). [24]
Concluderend acht het hof bewezen dat het melkveebedrijf als medepleger heeft deelgenomen aan het valselijk opmaken van de grondgebruiksverklaring. Het melkveebedrijf en wederpartij [naam 1] wisten immers dat de grondgebruiksverklaring er niet toe zou leiden dat de percelen in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het melkveebedrijf in gebruik zouden zijn. Met het opmaken van de grondgebruiksverklaring wilde het melkveebedrijf de schijn wekken dat dit wel het geval was, teneinde de percelen te kunnen opvoeren als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat het valselijk opmaken van het geschrift is gedaan met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, volgt uit het feit dat het melkveebedrijf de desbetreffende percelen heeft opgegeven in de Gecombineerde opgave 2014.
Ook acht het hof bewezen dat het melkveebedrijf de Gecombineerde opgave 2014 valselijk heeft opgemaakt. Immers heeft het melkveebedrijf daarin de onderhavige percelen opgevoerd als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, terwijl het melkveebedrijf wist dat niet werd voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Dat het valselijk opmaken van het geschrift is gedaan met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, volgt uit het feit dat het geschrift daadwerkelijk is ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] feitelijk leidinggegeven aan deze verboden gedragingen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat beiden op de hoogte waren van de gang van zaken en dat de gecombineerde opgave behoorde tot de normale bedrijfsvoering van het melkveebedrijf, dat feitelijk door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gezamenlijk werd bestuurd.
Het onder 3 tenlastegelegde
De verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging van het melkveebedrijf. Het gaat om het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een grondgebruiksverklaring.
Deze grondgebruiksverklaring houdt in dat [naam 7] (partij 1) een aantal percelen landbouwgrond met een totale oppervlakte van 24,26 hectare in gebruik geeft aan het melkveebedrijf (partij 2) voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 november 2014. De verklaring is namens het melkveebedrijf ondertekend door [medeverdachte] en namens [naam 7] door [naam 6] . Dit gebeurde op 14 maart 2016 in [plaats 2] . Op de verklaring staat dat [naam 6] handelde ‘ter bemiddeling voor’ [naam 7] . Het hof begrijpt dat deze vermelding ertoe strekt aan te geven dat [naam 6] optrad als vertegenwoordiger van [naam 7] . Ook houdt de verklaring in dat sprake is van de schriftelijke vastlegging van eerder gemaakte mondelinge afspraken. [25]
[naam 7] heeft op 9 juni 2016 verklaard de grondgebruiksverklaring niet te kennen en [naam 6] niet te hebben gemachtigd om namens hem, [naam 7] , de grondgebruiksverklaring te ondertekenen. Verder heeft [naam 7] verklaard nooit met [naam 14] te zijn overeengekomen dat [naam 14] de grond mag gebruiken om er mest op uit te rijden. [26] [naam 7] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat wat er in het document staat niet klopt. [naam 14] had hem gevraagd of hij mest over het land mocht rijden. [naam 7] heeft daar geen toestemming voor gegeven. [naam 7] gebruikte de grond zelf om gras te telen. Ook gebruikte hij het land voor zijn schapen. [27]
[naam 6] heeft op 9 juni 2016 verklaard nooit door [naam 7] gemachtigd te zijn voor de grondgebruiksverklaring. [naam 6] heeft de grondgebruiksverklaring ondertekend nadat de verdachte dit document bij hem had aangeboden. De verdachte was bij [naam 7] geweest, maar die wilde niet meewerken. [28]
[naam 6] heeft bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris de strekking van zijn eerdere verklaringen herhaald.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 27 juni 2016 verklaard dat [naam 7] de eigenaar is van de grond waarop de grondgebruiksverklaring betrekking heeft. Het document is opgemaakt door onder anderen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [naam 7] wilde de verklaring niet ondertekenen. [29]
Het hof verbindt aan het voorgaande de conclusie dat het melkveebedrijf als medepleger heeft deelgenomen aan het valselijk opmaken van de grondgebruiksverklaring. Het geschrift houdt in dat [naam 7] bepaalde percelen landbouwgrond in gebruik geeft aan het melkveebedrijf. Zowel de betrokken vertegenwoordigers van het melkveebedrijf als medeondertekenaar [naam 6] wist dat [naam 7] dit niet wilde. Het hof acht op grond van het voorgaande niet aannemelijk geworden dat de verdachte meende dat [naam 6] bevoegd was om [naam 7] te vertegenwoordigen met betrekking tot het uit gebruik geven van de percelen. Het hof verwerpt daarom het op dit punt gevoerde verweer.
Verder acht het hof bewezen dat de verdachte (namens het melkveebedrijf) het geschrift heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Dit baseert het hof op het volgende. Bij bericht van 16 februari 2016 is namens de staatssecretaris van Economische Zaken het voornemen kenbaar gemaakt om het melkveebedrijf een boete op te leggen, onder meer voor het overschrijden van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen. [30] Namens het melkveebedrijf is op dit voornemen gereageerd met een schriftelijke zienswijze, gedagtekend op 14 maart 2016. Hieruit blijkt dat de grondgebruiksverklaring is gebruikt ter onderbouwing van de stelling dat het melkveebedrijf de desbetreffende percelen in de periode van 1 februari 2014 tot 1 november 2014 in gebruik heeft gehad. De grondgebruiksverklaring is ook als bijlage bij de zienswijze gevoegd. [31]
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] feitelijk leidinggegeven aan deze verboden gedraging. Beide zijn betrokken geweest bij het opmaken van de verklaring en wisten waarvoor deze bedoeld was.
Dat één of meer vennoten van het melkveebedrijf (omdat [naam 7] daartoe zelf niet in staat was) een deel van de grond – die bij [naam 7] in bezit en in gebruik was – heeft gemaaid, is niet van belang voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Dit laat immers onverlet dat het melkveebedrijf opzettelijk een geschrift heeft opgemaakt waarin in strijd met de waarheid staat dat [naam 7] zijn grond in gebruik geeft aan het melkveebedrijf.
Het onder 4 en 5 tenlastegelegde
Het onder 4 tenlastegelegde heeft betrekking op twee grondgebruiksverklaringen. Het onder 5 tenlastegelegde betreft de Gecombineerde opgave 2014. Deze geschriften hangen met elkaar samen, waardoor het onder 4 en 5 tenlastegelegde zich lenen voor een gezamenlijke bespreking.
Op 14 juni 2015 deed het melkveebedrijf de Gecombineerde opgave 2015. [32] Daarin is onder meer opgegeven welke graslandpercelen het melkveebedrijf op 15 mei 2015 in gebruik had.
Onder de nummers 15 tot en met 17 heeft het melkveebedrijf percelen opgegeven die gelegen waren bij het bedrijf van [naam 8] in [plaats 5] (in het Fries: [plaats 5] ). [33]
Onder nummer 14 heeft het melkveebedrijf een perceel opgegeven in [plaats 6] . [34]
Percelen in [plaats 6]
In verband met die percelen in [plaats 6] is een grondgebruiksverklaring opgemaakt. [35] Deze grondgebruiksverklaring is opgemaakt op 8 juni 2015 en houdt in dat de gebruikgever, [naam 8] , een perceel in gebruik geeft aan [melkveebedrijf] (het hof begrijpt: het melkveebedrijf), voor een gebruiksperiode die begint op 1 januari 2010 en eindigt bij wederopzegging. Het gaat om een perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 6] , sectie C, nummers 240, 244, 676 en 679, met een totale oppervlakte van 6.19.80 hectare. Het geschrift is voorzien van de handtekening van [naam 8] . [36] Medeverdachte [medeverdachte] heeft hierover verklaard het document te hebben opgemaakt zonder dat [naam 8] het wist en de handtekeningen eronder te hebben gekopieerd. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte] over de desbetreffende percelen verklaard de grond niet te hebben gebruikt en dat de grond in 2015 feitelijk in gebruik was bij [naam 9] . [37]
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat melkveebedrijf de grondgebruiksverklaring valselijk heeft opgemaakt. De valsheid betreft in de eerste plaats dat opzettelijk zonder medeweten van [naam 8] in zijn naam een geschrift is opgemaakt dat inhoudt dat hij grond uit gebruik geeft. Bovendien is het geschrift voorzien van een valse handtekening van [naam 8] . In de tweede plaats betreft het een valselijk opgemaakt geschrift omdat het melkveebedrijf wist dat de grondgebruiksverklaring er niet toe zou leiden dat het perceel in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het melkveebedrijf in gebruik zou zijn. Met het opmaken van de grondgebruiksverklaring wilde het melkveebedrijf de schijn wekken dat dit wel het geval was, teneinde de percelen te kunnen opvoeren als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat het valselijk opmaken van het geschrift is gedaan met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, volgt uit het feit dat het melkveebedrijf de desbetreffende percelen heeft opgegeven in de Gecombineerde opgave 2015.
Ook acht het hof bewezen dat het melkveebedrijf de Gecombineerde opgave 2015 valselijk heeft opgemaakt met betrekking tot perceel 14. Immers heeft het melkveebedrijf daarin het perceel opgevoerd als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, terwijl het melkveebedrijf wist dat niet werd voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Dat het valselijk opmaken van het geschrift is gedaan met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, volgt uit het feit dat het geschrift daadwerkelijk is ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte (al dan niet als medepleger) feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen en spreekt de verdachte vrij van de onderhavige onderdelen van de tenlastelegging. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte zelf heeft deelgenomen aan het opstellen van de grondgebruiksverklaring of dat hij ervan op de hoogte was dat medeverdachte [medeverdachte] dat geschrift valselijk zou opmaken. Het hof begrijpt dat de officier van justitie het medeplegen van het feitelijk leiding geven door de verdachte afleidde uit diens bevestiging dat de grond in 2015 niet is beweid, bemest of gemaaid. Het hof acht dit echter niet zonder meer voldoende.
In zijn arrest van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, overweegt de Hoge Raad als volgt: [38]
3.5.2. Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
3.5.3. In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.
Weliswaar kan worden gezegd dat in dit geval het valselijk opmaken een gevolg is van het algemene door het melkveebedrijf gevoerde beleid en dat de verdachte wist van soortgelijke strafbare feiten die verband hielden met het beleid van het melkveebedrijf. Maar het hof kan op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat het onderhavige feit het onvermijdelijke gevolg is van het algemene gevoerde beleid en dat het in zodanige mate meer structureel begane feiten betrof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de onderhavige grondgebruiksverklaring valselijk zou worden opgemaakt. Ook het medeplegen van feitelijk leiding geven acht het hof niet buiten redelijke twijfel bewezen, nu niet blijkt van een aandeel in of bijdrage van de verdachte aan de verboden gedraging.
Percelen in [plaats 5]
Ook in verband met de (onder de nummers 15, 16 en 17 opgegeven) percelen in [plaats 5] is een grondgebruiksverklaring opgemaakt. [39] Deze grondgebruiksverklaring, die is opgemaakt op 8 juni 2015, houdt in dat de gebruikgever, [naam 8] , een perceel in gebruik geeft aan [melkveebedrijf] (het hof begrijpt: het melkveebedrijf) voor een gebruiksperiode die begint op 1 januari 2010 en eindigt bij wederopzegging. Het gaat om percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 7] , sectie H, nummers 316, 317 en 318, met een totale oppervlakte van 6.19.80 hectare. [40] Namens het melkveebedrijf is het geschrift ondertekend door medeverdachte [medeverdachte] , die heeft verklaard dat ook de verdachte betrokken is geweest bij het opstellen van het document. [41]
Met betrekking tot dezelfde percelen is [naam 8] , eigenaar van die percelen, een pachtovereenkomst aangegaan met [maatschap] (hierna: Maatschap [naam 10] ). Deze pachtovereenkomst betreft de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. De pachtovereenkomst vermeldt dat deze tot stand is gekomen en ondertekend in 2015, maar niet de precieze datum waarop dit is gebeurd. [42]
[naam 10] , naar het hof begrijpt een van de maten van Maatschap [naam 10] , heeft verklaard dat hij en zijn vader de percelen vanaf 1 januari 2015 in gebruik hebben genomen. [naam 10] is in loondienst geweest van het melkveebedrijf ( [melkveebedrijf] ) en heeft in die hoedanigheid op de onderhavige percelen van [naam 8] gewerkt. Vanaf 2015 werkte hij op die percelen niet meer als werknemer van het melkveebedrijf, maar namens Maatschap [naam 10] . [43]
[naam 8] heeft over de grondgebruiksverklaring verklaard dat hij dit document nooit heeft gezien. Het klopt wel dat zijn handtekening op het geschrift staat. Dit ging als volgt. Medeverdachte [medeverdachte] kwam aan met het document voor een handtekening van [naam 8] , die op dat moment snel ergens anders heen moest. [naam 8] heeft het document gauw ondertekend. De verdachte hield zijn hand over de titel van het geschrift waardoor [naam 8] niet zag dat het een grondgebruiksverklaring betrof. Verder heeft [naam 8] verklaard dat [naam 10] de grond gebruikte vanaf 2015. [44]
Het hof spreekt de verdachte met betrekking tot de onderhavige geschriften en percelen vrij van het onder 4 en 5 tenlastegelegde. Het hof acht namelijk aannemelijk geworden dat het melkveebedrijf bij het opmaken van de grondgebruiksverklaring en de Gecombineerde opgave op verdedigbare gronden heeft aangenomen dat de onderhavige percelen in [plaats 5] feitelijk in gebruik waren bij het melkveebedrijf. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
In 2009 is een samenwerking tot stand gekomen tussen het melkveebedrijf en het melkveebedrijf van [naam 8] , dit naar aanleiding van (financiële) problemen bij [naam 8] . In het kader van deze samenwerking heeft het melkveebedrijf gebruik gemaakt van de onderhavige percelen van [naam 8] in [plaats 5] . In de jaren 2012 tot en met 2014 heeft het melkveebedrijf deze gronden telkens ook opgenomen in zijn gecombineerde opgave.
Op enig moment in 2015 heeft [naam 8] de onderhavige percelen verpacht aan [naam 10] en is [naam 10] de percelen in gebruik gaan nemen. Volgens [naam 8] en [naam 10] waren de percelen al vanaf het begin van het jaar 2015 verpacht aan en in gebruik bij [naam 10] . Namens het melkveebedrijf ( [melkveebedrijf] ) is verklaard dat het melkveebedrijf de grond in het voorjaar van 2015 nog had bemest, dat men pas na het opmaken en indienen van de Gecombineerde opgave 2015 (op 14 juni 2015) te weten is gekomen dat [naam 8] de percelen had verpacht aan [naam 10] en dat men tot dat moment meende gebruiker te zijn van de percelen.
Naar het oordeel van het hof kan de stelling van het melkveebedrijf niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat:
 de lezing van het melkveebedrijf vindt steun in de verklaring die getuige [getuige] heeft afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris;
 op de pachtovereenkomst tussen [naam 8] en [naam 10] geen exacte datum is vermeld;
 [naam 8] op 8 juni 2015 zijn handtekening heeft gezet op een grondgebruiksverklaring die inhoudt dat [naam 8] de onderhavige percelen in gebruik geeft aan het melkveebedrijf;
 de lezing van [naam 8] met betrekking tot de wijze waarop die ondertekening plaatsvond niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, terwijl het hof niet zonder meer kan uitgaan van de juistheid van deze lezing;
 het hof niet beschikt over stukken waaruit met zoveel woorden blijkt dat het grondgebruik door het melkveebedrijf eind 2014 is geëindigd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel  ook in zijn onderdelen  slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[melkveebedrijf] op
of omstreeks20 januari 2014 te [plaats 1] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met
anderen ofeen ander
danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruiksverklaring, valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalst,
immers hebben [melkveebedrijf] en
/ofhaar mededader
(s)op die grondgebruiksverklaring ingevuld dat gebruikgever [naam 1] aan gebruiker [melkveebedrijf]
,percelen grasland (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare)
,in gebruik heeft gegeven
,gedurende een gebruiksperiode beginnende op 1 januari 2014 en eindigende op 31 december 2014,
terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde gebruiksperiode
,die grond bij
(een)anderen in gebruik was, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 2] en/of ene [naam 3] (4,72 hectare) en/of ene [naam 4] (2,72 hectare) en/of ene [naam 5] (3,60 hectare),
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen
en in verenigingmet
anderen ofeen ander
danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[melkveebedrijf] op
of omstreeks08 juni 2014 te [plaats 2] , althans in Nederland,
samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de Gecombineerde opgave 2014, valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalst,
immers heeft [melkveebedrijf]
en/of haar mededader(s)op die Gecombineerde opgave 2014 opgegeven dat [melkveebedrijf] op 1 januari 2014 gewaspercelen met de volgnummers 29 en
/of30 en
/of31 en
/of32 en
/of33 en
/of34 en
/of35 (met een totale oppervlakte van 17,03 hectare) in gebruik heeft genomen,
terwijl in werkelijkheid
dat/die gewaspercelen met voornoemde volgnummers op 1 januari 2014, althans in het jaar 2014, bij
(een)anderen in gebruik
was/waren, te weten de gemeente Harlingen (5,99 hectare) en/of ene [naam 2] en/of ene [naam 3] (4,72 hectare) en/of ene [naam 4] (2,72 hectare) en/of ene [naam 5] (3,60 hectare),
(DOC-10149 t/m DOC-10163)
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen
en in verenigingmet
anderen ofeen ander
danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[melkveebedrijf] op
of omstreeks14 maart 2016 te [plaats 2] ,
althans in Nederland,
samen en in vereniging met
anderen ofeen ander
danwel alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een grondgebruiksverklaring, valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalst,
immers hebben [melkveebedrijf] en
/ofhaar mededader op die grondgebruiksverklaring ingevuld dat partij 1
( [naam 6] )de percelen landbouwgrond (exacte ligging op bijlage en
/ofmet een totale oppervlakte van 24,26 hectare) in gebruik heeft gegeven aan partij 2 ( [melkveebedrijf] ) voor de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 november 2014,
terwijl in werkelijkheid gedurende voornoemde periode die grond bij een ander in gebruik was, te weten ene [naam 7] ,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, samen
en in verenigingmet
anderen ofeen ander
danwel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/ofaan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het hof in het voorkomende geval bij de straftoemeting zal betrekken dat het melkveebedrijf ook los van de op te leggen straf al negatieve gevolgen heeft ondervonden van de strafzaak, onder meer doordat de bank naar aanleiding van de strafzaak minder gunstige betaalvoorwaarden is gaan toepassen op de uitstaande lening. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sinds het bewezenverklaarde sprake is geweest van een tijdverloop van zeven jaren en sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft, als leidinggever van melkveebedrijf [melkveebedrijf] , zich meermalen schuldig gemaakt aan mestfraude. Met het oog op gesjoemel met de mestregelgeving heeft de verdachte valsheid in geschrift gepleegd met betrekking tot grondgebruiksverklaringen en de Gecombineerde opgave in 2014. Dit deed de verdachte om een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen met betrekking tot de hoeveelheid landbouwgrond die het melkveebedrijf in gebruik had. Hiermee beoogde de verdachte te bewerkstelligen dat het melkveebedrijf de wettelijke norm voor het gebruik van dierlijke mest kon omzeilen. De wettelijke gebruiksnorm voor dierlijke mest is in het leven geroepen om te voorkomen dat overvloedig mestgebruik leidt tot belasting van het milieu, in het bijzonder het grond- en oppervlaktewater. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij dit algemene belang heeft veronachtzaamd, kennelijk omdat dit het melkveebedrijf een financieel voordeel kon opleveren.
Door zich herhaaldelijk schuldig te maken aan valsheid in geschrift, heeft de verdachte miskend dat het economisch en maatschappelijk verkeer gebaat is bij vertrouwen in de juistheid van geschriften met een bewijsbestemming.
Op basis van de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn. Het hof houdt er echter in strafmatigende zin rekening mee dat in de aanverwante strafzaak tegen het melkveebedrijf een (gedeeltelijk voorwaardelijke) geldboete wordt opgelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat sprake is van een zodanige financiële verwevenheid tussen het melkveebedrijf en de verdachte, dat de verdachte door deze boete direct in zijn vermogen wordt getroffen. In deze geldboete, in combinatie met het aanzienlijke tijdverloop sinds het bewezenverklaarde, ziet het hof aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zal het hof de verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Overschrijding van de redelijke termijn
Aan artikel 6 van het EVRM ontleent de verdachte het recht op een behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. Voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg is de redelijke termijn is aangevangen op 23 november 2015, toen de verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord over het bewezenverklaarde. Vervolgens heeft de rechtbank op 25 april 2019 uitspraak gedaan. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en ruim vijf maanden. De officier van justitie heeft op 8 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak op 28 oktober 2022. Naar het oordeel van het hof is ook in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en vijf maanden. Het hof compenseert de overschrijding van de redelijke termijn door de omvang van de op te leggen taakstraf te verminderen van honderd naar tachtig uren.
Conclusie
Alles overziende zal het hof de verdachte veroordelen tot:
 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en
 een taakstraf van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis.
Met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof zowel de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen als de verdachte een extra prikkel te geven om niet opnieuw in de fout gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 28 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Den Hartog en mr. Laurens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Met ‘het NVWA-dossier’ wordt bedoeld: het proces-verbaal (inclusief bijlagen) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met referentie 122888/92839/3005189/3, welk proces-verbaal betrekking heeft op het onderzoek met de naam Eider. Het proces-verbaal is gesloten op 15 juni 2017 en opgemaakt door [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . De bijlagen bij het proces-verbaal zijn voorzien van een kenmerk dat begint met ‘DOC’.
2.Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel van 20 november 2015, DOC-02000-02001.
3.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 5 april 2019 in de zaken met de parketnummers 08-994531-18, 08-994532-18 en 08-994530-18.
4.
5.Bijvoorbeeld CBb 1 februari 2022, ECLI:NL:CBB:2022:59, 6.2.
6.Bijvoorbeeld CBb 12 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ1613, 6.3 en 6.4.
7.In het dossier wordt ditzelfde woord ook wel geschreven als ‘grondgebruikersverklaring’.
8.Grondgebruiksverklaring, DOC-10001.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , DOC-02005 tot en met 02007.
10.DOC-10164 tot en met 10171.
11.NVWA-dossier, p. 8.
12.NVWA-dossier, p. 13. Rapport fysieke controles van 20 januari 2015, opgemaakt door [verbalisant 1] , DOC 10159 en 10160.
13.Gecombineerde opgave 2014, DOC-10164 tot en met 10171.
14.In het rapport staat dat de verklaring van getuigen [naam 2] en [naam 3] betrekking heeft op de Gecombineerde opgave 2015. Het hof begrijpt dat dit een verschrijving is en dat de verklaring betrekking heeft op de Gecombineerde opgave 2014. Uit de verdere inhoud van het rapport blijkt namelijk dat de getuigen zijn ondervraagd in verband met vermeende overtredingen in verband met de Gecombineerde opgave 2014.
15.NVWA-rapport van bevindingen van 15 december 2015, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , DOC-10149 tot en met 10158.
16.Gecombineerde opgave 2014, DOC-10164 tot en met 10171.
17.NVWA-rapport van bevindingen van 15 december 2015, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , DOC-10149 tot en met 10158.
18.Gecombineerde opgave 2014, DOC-10164 tot en met 10171.
19.NVWA-rapport van bevindingen van 15 december 2015, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , DOC-10149 tot en met 10158.
20.Gecombineerde opgave 2014, DOC-10164 tot en met 10171.
21.Proces-verbaal verhoor verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , DOC-02005 tot en met 02007.
22.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 5 april 2019 in de zaken met de parketnummers 08-994531-18, 08-994532-18 en 08-994530-18.
23.De e-mail maakt deel uit van bijlage 10 bij de brief van de raadsvrouw van 4 februari 2019.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige ( [naam 1] ) in het kabinet van de raadsheer-commissaris in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 maart 2021 in de strafzaken met de parketnummers 21-002555-19, 21-002554-19 en 21-002553-19.
25.DOC-10124.
26.Proces-verbaal van verhoor, DOC-05001 tot en met 05003.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige ( [naam 7] ) in het kabinet van de raadsheer-commissaris in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 januari 2021 in de strafzaken met de parketnummers 21-002555-19, 21-002554-19 en 21-002553-19.
28.Proces-verbaal van verhoor, DOC-06001 tot en met 06004.
29.Proces-verbaal van verhoor, DOC-02010 tot en met 02023.
30.DOC-10136 tot en met 10139.
31.DOC-10120 tot en met 10131.
32.DOC-10208 tot en met 10234.
33.Pagina 30 van het NVWA-dossier. Pagina 8 van het proces-verbaal van het verhoor verdachte, DOC-02010 tot en met 02023.
34.Pagina 31 van het NVWA-dossier. Pagina 8 van het proces-verbaal van het verhoor verdachte, DOC-02010 tot en met 02023.
35.Pagina’s 9 en 10 van het proces-verbaal van het verhoor verdachte, DOC-02010 tot en met 02023.
36.DOC-10285.
37.Pagina 9 van het proces-verbaal van het verhoor verdachte, DOC-02010 tot en met 02023.
38.Voetnoten zijn weggelaten.
39.Pagina 8 van het proces-verbaal van het verhoor verdachte, DOC-02010 tot en met 02023. Het hof begrijpt dat op die pagina ‘D49’ een verschrijving is en moet worden gelezen als: D58.
40.DOC-10286.
41.Pagina 8 van het proces-verbaal van het verhoor verdachte, DOC-02010 tot en met 02023.
42.DOC-10287 tot en met 10296.
43.Proces-verbaal van verhoor getuige ( [naam 10] ) in het kabinet van de raadsheer-commissaris in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 januari 2021 in de strafzaken met de parketnummers 21-002555-19, 21-002554-19 en 21-002553-19.
44.Proces-verbaal van verhoor getuige in het kabinet van de raadsheer-commissaris in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 januari 2021 in de strafzaken met de parketnummers 21-002555-19, 21-002554-19 en 21-002553-19.