ECLI:NL:GHARL:2022:9047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
21-003214-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor hennepteelt en voorhanden hebben van drugsgerelateerde voorwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 15 juni 2016, waarbij een hennepkwekerij werd aangetroffen in een bedrijfspand dat door de verdachte werd gehuurd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk hennep had geteeld en dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor hennepteelt. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij verantwoordelijk was voor de hennepteelt. De overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak werd meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003214-19
Uitspraak d.d.: 21 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juni 2019 met parketnummer 16-652792-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zwiers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 4 juni 2019 de verdachte veroordeeld ter zake van hetgeen hem onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 15 april 2016 tot en met 14 juni 2016 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1834 planten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks de periode van 15 juni 2016 te [plaats] stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
een of meer 20 liter jerrycans met groeimiddelen en/of
een of meer pallets met elk 60 zakken hydro coco 60/40 en/of
een of meer zwarte ventilatoren en/of
1. doos met zwarte filters en/of
een of meer dozen met koolstoffilters en/of
een of meer dozen met zakken met tuinaarde en/of
een of meer kachels en/of
een of meer waterpompen en/of
een of meer gasflessen en/of
2 klimaatkasten en/of
een of meer rollen met waterslang en/of
een of meer verwarmingselementen en/of
2 UVONAIR luchtzuiveringssystemen en/of
een of meer slakkenhuizen en/of
een of meer armaturen en/of
2 hygro-schakelaars en/of
2 kweektenten en/of
2 CO2 boxen (zogenaamde hotbox) en/of
1. doos met kabels en/of
2 schakelborden voorzien van tijdschakelaars en/of
een of meer assimilatielampen en/of
een of meer transformatoren en/of
een of meer koolstoffilters en/of
6 opticlinates
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 820 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte weliswaar huurder is geweest van het pand aan [adres] te [plaats] , waarin op 15 juni 2016 een hennepkwekerij is aangetroffen, maar dat hij niet bij de hennepteelt betrokken is geweest, noch 1834 hennepplanten en 820 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Naar het standpunt van de verdediging is de hennepkwekerij door een ander dan verdachte geëxploiteerd. Verdachte heeft het pand onderverhuurd. Verdachte wist niet dat er een hennepkwekerij in het bedrijfspand was gevestigd noch dat hij stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1, 2 en 3 worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt. [1]
Feiten
Het hof stelt op basis van het dossier de volgende feiten vast. Op 15 juni 2016 is na een melding van mogelijke hennepteelt in een bedrijfspand aan [adres] te [plaats] een onderzoek ingesteld. Aldaar bleek een hennepkwekerij aanwezig te zijn, waarvan de planten kennelijk waren geoogst. Op het adres stond ingeschreven: [verdachte] . [2]
Aldaar zag verbalisant [verbalisant 1] in een soort voorraadkamer diverse pallets met goederen en zakken potgrond, alsmede een aantal lichtgewicht groen/grijze gasflessen staan. Rechts van haar stonden ook diverse pallets met goederen. In een grote kweektent trof zij diverse pallets met zwarte jerrycans met daarop de letters A en B aan. Zij weet dat de groeimiddelen Cocos A en Cocos B gebruikt worden om hennepplanten optimaal te laten groeien.
Verbalisant heeft de 319 volle ongebruikte 20 liter jerrycans geteld. Zij telde zeven pallets met elk zestig zakken hydro coco 60/40, vijf zwarte ventilatoren, één doos met zwarte filters, elf dozen met koolstoffilters, drie zakken met tuinaarde, drie grote kachels, zes waterpompen, vijf groen/grijze gasflessen, elf rollen met waterslang, twee Stahlmann kachels (het hof begrijpt: verwarmingselementen), twee Uvonair luchtzuiveringssystemen en twee slakkenhuizen. Op het dak van de kweekruimte stonden ook een aantal dozen. De verbalisant zag dat in deze dozen diverse goederen zaten, namelijk twaalf armaturen, twee hygro-schakelaars, twee kweektenten, twee CO2-boxen (zogenaamde hotbox), één doos met kabels en twee schakelborden voorzien van tijdschakelaars. [3]
Onder de portocabin trof de verbalisant 28 assimilatielampen aan. De vier kweekbakken in kweekruimte 1 waren leeg. Zij telde 918 gebruikte lege potten. In de hoek tegen de achterwand trof zij een tafel met hierin twee geïntegreerde cannacutters, waarvan in één henneptoppen lagen. Toen zij het rooster uit de cannacutter haalde, trof zij een hoeveelheid geknipte natte hennepresten aan. In kweekruimte 2 stonden 916 gebruikte lege potten.
Verbalisant constateerde op grond van haar kennis en ervaring dat het hennepplanten waren. Zij stelde voor een representatieve bemonstering een aantal hennepplanten veilig. Deze monsters zijn getest en de test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC. [4]
Uit de ruimlijst hennep volgt dat in het pand verder is aangetroffen:
28 transformatoren in kweekruimte A en 28 in kweekruimte B,
4 verwarmingselementen en
6 opticlimates. [5]
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] bevatte één inbeslaggenomen en gewogen sealbag 60 gram hennep (registratienummer 2016183861-23 en goednummer 2016183861-1729615) en één sealbag 760 gram hennep (registratienummer 2016183861-24 en goednummer 2016183861-1729616). [6]
In een proces-verbaal van bevindingen is door verbalisant [verbalisant 2] geverbaliseerd dat op 15 juni 2016 in het pand één manspersoon nabij de overheaddeur werd aangetroffen en dat zich achterin het pand, in een afgesloten ruimte, nog acht personen bevonden. [7] Onder deze personen bevond zich verdachte. [8]
Getuige [getuige] heeft in hoedanigheid van eigenaar van het bedrijfspand aan [adres] te [plaats] verklaard dat het pand door [verdachte] is gehuurd. De ingangsdatum van het contract is 1 december 2013. [9]
Uit de bij het verhoor gevoegde huurovereenkomst volgt dat de overeenkomst is aangegaan met [bedrijf] , een bedrijf dat door verdachte wordt vertegenwoordigd. [10] Ook de huurbetalingen werden gedaan vanaf een betaalrekening op naam van [bedrijf] . [11]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot het onderzoek naar het energieverbruik voor het bedrijfspand aan [adres] staat het volgende, zakelijk weergegeven: Het verbruik in de periode van 25 maart 2013 tot 11 december 2013, de periode voordat verdachte het pand huurde, was 99,94 kilowatt per dag. Het verbruik tijdens de huur van het pand door verdachte was 818,19 kilowatt per dag. [12]
Conclusie
Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of verdachte in het bedrijfspand aan [adres] te [plaats] opzettelijk heeft geteeld, althans aanwezig heeft gehad ongeveer 1834 hennepplanten en/of ongeveer 820 gram hennep, of dat een ander zich daar mee bezig hield.
Het hof stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte het bedrijfspand aan [adres] in [plaats] heeft gehuurd vanaf 1 december 2013. Op het moment dat de politie in het bedrijfspand binnentrad, op 15 juni 2016, was verdachte ook daar aanwezig, samen met acht anderen, om de kwekerij te ontmantelen.
Evenals de rechtbank, acht het hof de verklaring van verdachte dat hij het gedeelte van het bedrijfspand alwaar de hennepkwekerij is aangetroffen had onderverhuurd aan een zekere [naam] , niet aannemelijk geworden. Weliswaar heeft de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg een huurovereenkomst overgelegd met aangehecht kopie van het identiteitsbewijs van [naam] , maar verdachte heeft bij zijn eerste politieverhoor op 16 juni 2016 daarover niet direct willen verklaren en ook niet expliciet de naam van de vermeende onderhuurder genoemd.
Uit het dossier blijkt voorts dat voornoemde [naam] , die verder in het dossier niet voorkomt, op 9 februari 2016 is overleden. Het hof stelt vast dat dit vier maanden vóór ontdekking van de hennepkwekerij op 15 juni 2016 is gebeurd. De verklaring van verdachte kan zodoende niet meer bij [naam] worden geverifieerd.
Naar het oordeel van het hof is de vermeende huurovereenkomst als schijnconstructie opgemaakt. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Verdachte heeft in eerste aanleg op vragen van de rechtbank geen duidelijk antwoord kunnen geven omtrent de wijze waarop hij de huurbetalingen van [naam] ontving. Ook heeft verdachte verklaard dat op een gegeven moment ene [getuige] het geld kwam brengen en dat de huurprijs ook nog een aantal maanden na het overlijden van [naam] werd doorbetaald. [naam] zou volgens de verklaring van verdachte ook de energiekosten contant aan hem hebben betaald. De rechtbank heeft verdachte hier op de terechtzitting over bevraagd, maar verdachte wist zelf niet wat de hoogte van de energiekosten waren en kon niet uitleggen hoe dit dan aan [naam] werd doorberekend. Bij het hof verklaarde verdachte dat hij voor de energiekosten € 2.000,- betaald kreeg. Al met al moet worden vastgesteld dat het ‘ [naam] -verhaal’ van verdachte als buitengewoon wazig, ongrijpbaar en onverifieerbaar geen stand houdt c.q. terzijde moet worden geschoven.
Ook de verklaring van verdachte dat hij geen toegang had tot het gedeelte van het bedrijfspand alwaar de kwekerij zich bevond, omdat het gedeelte was afgesloten, vindt op geen enkele wijze enige steun in het dossier.
Het hof vindt het ten slotte, evenals de rechtbank, ongeloofwaardig dat verdachte, nadat hij de hennepkwekerij in een door hem onderverhuurd deel van het pand zou hebben ontdekt, zelf met behulp van vrienden en kennissen, van wie een aantal bovendien antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet en eerder is aangehouden in een hennepkwekerij, ter voorkoming van ontdekking de kwekerij is gaan opruimen, in plaats van dat hij de politie heeft ingelicht over deze hennepkwekerij. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen voorwerpen is het daarbij overigens ook nog de vraag wát er precies is opgeruimd. Ook daar heeft verdachte geen antwoord op kunnen of willen geven.
Op grond van het vorenstaande hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte en aan de door hem overgelegde huurovereenkomst met [naam] en houdt het hof het ervoor dat verdachte 1834 hennepplanten heeft geteeld en 820 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Nu uit het dossier volgt dat op 15 juni 2016 lege potten in de kwekerij zijn aangetroffen, komt het hof tot het oordeel dat hennep is geteeld in de periode voorafgaande aan 15 juni 2016. Uit de Update 1 juni 2016 Overzicht standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht volgt dat een kweekcylcus tien weken bedraagt. Aldus acht het hof bewezen dat in de periode van 15 april 2016 tot en met 14 juni 2016 hennep is geteeld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat verdachte bij de politie-inval op 15 juni 2016 in het bedrijfspand tevens de tenlastegelegde stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad. In aanmerking genomen de aard, hoeveelheid en combinatie van de betreffende stoffen en voorwerpen, alsmede de omstandigheden waaronder zij werden aangetroffen, houdt het hof het ervoor dat verdachte wist dan wel ernstige reden had te vermoeden dat deze stoffen en voorwerpen waren bestemd voor bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt.
Gezien het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 15 april 2016 tot en met 14 juni 2016 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal 1834 planten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 15 juni 2016 te [plaats] stoffen en voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten
20 liter jerrycans met groeimiddelen en
pallets met elk 60 zakken hydro coco 60/40 en
zwarte ventilatoren en
1. doos met zwarte filters en
dozen met koolstoffilters en
zakken met tuinaarde en
kachels en
waterpompen en
gasflessen en
rollen met waterslang en
verwarmingselementen en
2 UVONAIR luchtzuiveringssystemen en
slakkenhuizen en
armaturen en
2 hygro-schakelaars en
2 kweektenten en
2 CO2 boxen (zogenaamde hotbox) en
1. doos met kabels en
2 schakelborden voorzien van tijdschakelaars en
assimilatielampen en
transformatoren en
6 opticlimates
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van één van de in artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op 15 juni 2016 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 820 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de gezondheidstoestand van verdachte.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van 1834 hennepplanten en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 820 gram hennep. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat de handel in hennep ook overigens de samenleving bezwaart door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd of bestendigd. Het hof rekent het verdachte aan dat hij daaraan heeft bijgedragen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van goederen waarvan hij wist of ernstig reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende teelt en handel in (soft)drugs, met alle daarbij komende (maatschappelijke) problemen.
Het hof heeft ook gelet op de straffen die ter zake van het telen en aanwezig hebben van softdrugs plegen te worden opgelegd. Deze oriëntatiepunten zien alleen op het aanwezig hebben van softdrugs, niet tevens op de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor gelijksoortige delicten.
Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd rechtvaardigen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 12 juni 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 21 oktober 2022, arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 16 maanden. Die overschrijding is deels te wijten aan het verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak, die op 16 juni 2021 gepland stond. Voorts stelt het hof vast dat ook in eerste aanleg de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn aan verdachte geen deels onvoorwaardelijke, maar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opleggen.
Alles in overweging nemende, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof ziet geen aanleiding te volstaan met enkel een geheel voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de raadsman, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.H. Toe Laer, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 21 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, registratienummer PL0900-2016183861, bevinden, gesloten en gedagtekend op 28 november 2017, door [verbalisant 1] , hoofdagent bij de Politie Eenheid Midden-Nederland, volgens de in dat dossier toegepaste nummering 1 tot en met 300. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, d.d. 6 juli 2016, opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] .
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, d.d. 6 juli 2016, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] .
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, d.d. 6 juli 2016, opgenomen op pagina 33 en 34 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] .
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, zijnde een ruimlijst hennep, d.d. 15 juni 2016, opgenomen op pagina 44 van voornoemd dossier.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 augustus 2016, opgenomen op pagina 77 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [verbalisant 1] .
7.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 juni 2016, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] .
8.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, d.d. 6 juli 2016, opgenomen op pagina 35 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] .
9.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 16 juni 2016, opgenomen op pagina 79 en 80 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van getuige [getuige] .
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, zijnde een huurovereenkomst kantoorruimte, d.d. 30 oktober 2013, opgenomen op pagina 83 en verder van voornoemd dossier.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, zijnde een overzicht van bijschrijvingen door [bedrijf] , opgenomen op pagina 94 van voornoemd dossier.
12.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 maart 2018, genummerd PL0900-2016183861-83, los opgenomen in het voornoemde dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 1] .