ECLI:NL:GHARL:2022:8991

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.219
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdiencapaciteit na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na de echtscheiding van de partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 december 2021 de kinderalimentatie had vastgesteld op € 279,- per maand voor beide kinderen. De vrouw verzocht om een herberekening van de kinderalimentatie, waarbij rekening gehouden moest worden met de verdiencapaciteit van de man. De man, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 14 april 2022 is ingeschreven en dat de partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen. Het hof heeft de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie toegepast en vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 548,22 per kind per maand bedraagt. De vrouw stelde dat de man onvoldoende inzicht had gegeven in zijn inkomen en dat hij zijn verdiencapaciteit niet volledig benut. Het hof heeft de grieven van de vrouw gegrond verklaard en de verdiencapaciteit van de man vastgesteld op een jaarinkomen van € 55.000,- bruto, wat resulteert in een draagkracht van € 864,- per maand.

De totale draagkracht van de ouders werd berekend en het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 196,- per kind per maand tot 1 juli 2022 en € 141,- per kind per maand vanaf 1 juli 2022. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.219
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 20-2536)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.G.P. van Marle te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna ook noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 maart 2022;
- het verweerschrift met productie;
- een journaalbericht van mr. Van Weegberg van 22 september 2022 met producties 2 en 3;
- een journaalbericht van mr. Van Marle van 28 september 2022 met producties 1 tot en met 5.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
3. De feiten
3.1
Bij de bestreden beschikking van 28 december 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 14 april 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 te [plaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is onder meer de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: de kinderalimentatie) met ingang van 14 april 2022 (datum inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand) bepaald op € 279,- per maand (voor beide kinderen in totaal).
4.2
De vrouw is het niet eens met deze beslissing over de kinderalimentatie en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt:
primairde kinderalimentatie, met ingang van 14 april 2022, opnieuw te berekenen en vast te stellen, uitgaande van objectief verifieerbare inkomensgegevens en rekening houdend met de verdiencapaciteit van de man;
subsidiairde kinderalimentatie, met ingang van 14 april 2022, opnieuw te berekenen en vast te stellen, uitgaande van een inkomen van € 5.174,- bruto per maand;
met veroordeling van de man in de proceskosten van het hoger beroep.
4.3
De man voert verweer en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen zullen worden toegepast.
5.2
Niet in geschil is dat als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie 14 april 2022 moet worden gehanteerd.
5.3
De beslissing van de rechtbank dat de behoefte van de kinderen € 538,- per kind per maand bedraagt in 2021 is ook niet in geschil tussen partijen. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de kinderen € 548,22 per kind per maand. Beide ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in deze behoefte.
5.4
Het hof zal de hierna te maken draagkrachtberekeningen voor partijen aan deze beschikking hechten.
draagkracht man
5.5
De vrouw is het niet eens met de hoogte van het inkomen waarop de rechtbank de draagkracht van de man heeft gebaseerd. De vrouw stelt dat niet van het door de man opgevoerde inkomen uit zijn onderneming moet worden uitgegaan, maar van zijn verdiencapaciteit. Volgens haar heeft de man onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de cijfers van zijn onderneming en de hoogte van zijn DGA-salaris tot stand zijn gekomen. De man had een baan met een hoger inkomen. Dat de man een betere balans tussen werk en privé wenst en daarom slechts 30 uur per week werkt voor zijn eigen onderneming heeft tot gevolg dat hij zijn kinderen tekort doet. Vroeger droeg de man gedurende de werkweek één dag de zorg voor de kinderen, maar daarvan is nu geen sprake meer. Hij dient zijn werkzaamheden uit te breiden, temeer nu zij ook zelf sinds juli 2022 meer is gaan werken om haar financiële situatie rond te krijgen. Zij heeft de volledige zorg voor de kinderen op weekdagen en werkt nu 32 uur per week.
5.6
De man voert verweer tegen de stellingen van de vrouw en stelt dat hij zijn verdiencapaciteit voldoende benut. Hij heeft vroeger altijd 32 uur per week gewerkt en doet dat nu ook. Hij heeft voldoende bescheiden ingediend om zijn inkomenspositie te kunnen bepalen. Gedurende de coronaperiode zag hij zich genoodzaakt in loondienst te gaan werken. In 2021 is hij weer volledig als zelfstandige aan de slag gegaan, dit geeft een betere balans tussen werk en privé. Hij moet de kinderen voor de uitvoering van de zorgregeling wel halen en brengen op werkdagen.
5.7
Het hof is van oordeel dat aan de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen een hoge prioriteit moet worden toegekend. Dat de man een betere balans tussen werk en privé wenst, is niet zonder meer een geldige reden om een keuze te maken die tot gevolg heeft dat zijn inkomen, en ten gevolge daarvan zijn draagkracht ook, lager is. De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat niet van hem kan worden gevergd dat hij zijn werk in loondienst blijft voortzetten dan wel dat hij zijn uren in zijn onderneming uitbreidt naar fulltime (36 uur per week), temeer nu de man de uren in zijn onderneming naar eigen inzicht kan indelen en hij op basis van de reguliere zorgregeling doordeweeks niet de zorg voor de kinderen heeft. Verder is het hof van oordeel dat uit de aangifte vennootschapsbelasting 2021 en de prognose 2022 onvoldoende kan worden afgeleid hoe de man tot de hoogte van zijn salaris is gekomen. Het hof beschikt ook niet over alle stukken waaruit blijkt wat het inkomen van de man uit zijn onderneming was gedurende de jaren voorafgaand aan 2021, maar toen droeg de man dus ook nog een deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen en dat doet hij nu niet meer.
Het hof is daarom van oordeel dat de grieven van de vrouw slagen en zal de verdiencapaciteit van de man baseren op zijn jaaropgave 2021 als werknemer bij [naam1] B.V. over periode januari 2021 tot en met augustus 2021. Het loon voor de loonheffing over die periode bedroeg € 36.983,-. Omgerekend naar een jaar acht het hof het redelijk om dan uit te gaan van een jaarinkomen van afgerond € 55.000,- bruto, zoals de vrouw ook heeft voorgesteld.
5.8
Uit de berekening van de draagkracht van de man blijkt dat een jaarinkomen van € 55.000,- bruto in 2022 leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 3.222,- per maand.
5.9
De man voert kosten op voor brandstof in verband met de aanzienlijke vervoerskosten die hij naar zijn zeggen moet maken om de zorgregeling met de kinderen uit te voeren, omdat hij 65 kilometer moet reizen. Dit vormt naar het oordeel van het hof geen zodanige bijzondere omstandigheid dat afgeweken moet worden van het forfaitaire systeem om de draagkracht te bepalen. Het hof zal dan ook geen rekening houden met die kosten.
5.1
De man heeft dan een draagkracht van € 864,- per maand.
draagkracht vrouw
5.11
Gebleken is dat de vrouw per 1 juli 2022 haar werkzaamheden heeft uitgebreid en per juli 2022 een functie vervult gedurende 32 uur per week. Het hof zal de draagkracht van de vrouw daarom over de periode tot 1 juli 2022 bepalen aan de hand van haar salarisspecificatie over juni 2022. Zij verwierf toen een inkomen van € 2.130,- bruto per maand. Vanaf 1 juli 2022 zal het hof haar draagkracht bepalen aan de hand van de salarisstrook over september 2022. Haar inkomen bedraagt nu € 3.100,- bruto per vier weken.
5.11
Het salaris van de vrouw tot 1 juli 2022 leidt tot een netto besteedbaar inkomen in 2022 van € 2.587,- per maand. Haar draagkracht is dan € 554,- per maand.
5.12
Het salaris van de vrouw vanaf 1 juli 2022 leidt tot een netto besteedbaar inkomen vanaf die datum van € 3.164,- per maand. Haar draagkracht is dan € 836,- per maand.
verdeling naar rato tot 1 juli 2022
5.13
De totale draagkracht van de ouders bedraagt tot 1 juli 2022 € 1.418,- per maand. De behoefte is € 548,22 per kind per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
  • het aandeel van de man (864/1.418 x 548,22) € 334,04 per kind per maand;
  • het aandeel van de vrouw (554/1418 x 548,22) € 214,18 per kind per maand.
verdeling naar rato vanaf 1 juli 2022
5.14
De totale draagkracht van de ouders bedraagt vanaf 1 juli 2022 € 1.700,- per maand. Op grond daarvan bedraagt:
  • het aandeel van de man (864/1.700 x 548,22) € 278,62 per kind per maand;
  • het aandeel van de vrouw (836/17000 x 548,22) € 269,59 per kind per maand.
vermindering met de zorgkorting
5.15
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Tussen partijen is niet in geschil dat op het aandeel van de man in de kosten van de kinderen een zorgkorting van 25% (dus € 137,56 per kind per maand) in mindering moet worden gebracht.
conclusie hoogte kinderalimentatie
5.16
Na aftrek van de zorgkorting dient de man tot 1 juli 2022 een bedrag van € 196,- per kind per maand en vanaf 1 juli 2022 een bedrag van € 141,- per kind per maand aan de vrouw te betalen.
5.17
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
proceskosten
5.18
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 december 2021, ten aanzien van de beslissing over de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 14 april 2022 tot 1 juli 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding de kinderen een bedrag van € 196,- per kind per maand en met ingang van 1 juli 2022 een bedrag van € 141,- per kind per maand aan de vrouw zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 20 oktober 2022 door mr. Van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.