ECLI:NL:GHARL:2022:8969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
200.309.165/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid erfgenamen in hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, die inmiddels was overleden, had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Overijssel. Op de dag dat de memorie van grieven ingediend moest worden, heeft de advocaat van de overleden appellante meegedeeld dat haar erfgenamen het geding zouden overnemen. Echter, de memorie van grieven is niet ingediend, waardoor het recht om dit te doen is vervallen. Het hof heeft vastgesteld dat de erfgenamen geen grieven hebben ingediend tegen de bestreden vonnissen en dat er geen onjuiste gronden zijn voor het niet verlenen van uitstel. Hierdoor zijn de erfgenamen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het hof heeft hen tevens veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de geïntimeerde.

De procedure begon met een hoger beroep ingesteld door de erflaatster op 18 maart 2022, maar na haar overlijden op 27 april 2022 heeft de advocaat de procedure overgedragen aan de erfgenamen. Ondanks het verlenen van uitstel voor het indienen van de memorie van grieven, is deze nooit ingediend. Het hof heeft de erfgenamen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de overname van de procedure, waarop de geïntimeerde geen bezwaar heeft gemaakt. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat het recht om een proceshandeling te verrichten vervalt indien deze niet binnen de gestelde termijn is verricht en er geen uitstel kan worden verkregen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.165/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 266991)
arrest van 18 oktober 2022
in de zaak van

1.[appellante1] ,

2. [appellante2],
als erfgenamen van wijlen [erflaatster],
laatstelijk gewoond hebbende te [plaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
de erfgenamen,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff, die kantoor houdt te Deventer,
tegen
[geïntimeerde1],
wonende te [plaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde1],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, die kantoor houdt te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 18 augustus 2021 en 22 december 2021 (hersteld bij vonnis van
2 februari 2022) die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 18 maart 2022 is door [erflaatster] hoger beroep ingesteld van deze vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde1] tegen de zitting van 24 mei 2022. Op die datum is aan [erflaatster] een uitstel verleend tot 5 juli 2022 voor het nemen van de memorie van grieven.
2.2
Op laatstgenoemde datum heeft [erflaatster] de memorie van grieven niet genomen. Het hof heeft haar conform artikel 2.16 en 2.17 van het Landelijk procesreglement (Lpr) hiervoor een laatste uitstel verleend tot 2 augustus 2022.
2.3
Op de rol van 2 augustus 2022 heeft [erflaatster] evenmin een memorie van grieven genomen. Wel heeft mr. Mühlstaff op deze datum in een H16-formulier het hof bericht dat [erflaatster] is overleden en dat haar erfgenamen de procedure overnemen. Hij heeft daartoe een notariële verklaring van erfrecht overgelegd. Volgens deze verklaring is [erflaatster] op 27 april 2022 overleden.
2.4
De rolraadsheer heeft op 2 augustus 2022 bepaald dat het recht op het nemen van de memorie van grieven is vervallen (waarbij is aangetekend dat Akte niet dienen is verleend).
2.5
Vervolgens heeft het hof [geïntimeerde1] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de overname van de procedure door de erfgenamen. [geïntimeerde1] heeft op de rol van 23 augustus 2022 te kennen gegeven hier geen bezwaar tegen te hebben. Ook heeft zij aangegeven af te zien van het instellen van incidenteel appel.
2.6
[geïntimeerde1] heeft op de rol van 20 september 2022 de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.

3.De beoordeling

3.1
In artikel 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de proceshandeling te verrichten. Op grond van artikel 353 Rv is deze bepaling ook in hoger beroep van toepassing. In artikel 1.8 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden gehandhaafd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit.
3.2
Vast staat dat [erflaatster] noch de erfgenamen een memorie van grieven hebben ingediend tegen de vonnissen waarvan beroep. Evenmin heeft mr. Mühlstaff op grond van artikel 225 Rv de schorsing van het geding ingeroepen of, nu de zaak reeds ambtshalve peremptoir stond, nader (gemotiveerd) uitstel gevraagd voor het indienen van de grieven. Ook is niet gesteld dat er op onjuiste gronden akte niet dienen is verleend. Dit is het hof ook overigens niet gebleken.
3.3
Nu de erfgenamen geen grieven hebben ontwikkeld tegen de bestreden vonnissen en niet is gebleken dat deze vonnissen in strijd zijn met rechtsregels van openbare orde, zullen de erfgenamen niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Het hof zal hen veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] (½ punt, tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart de erfgenamen niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
veroordeelt de erfgenamen in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde1] begroot op € 343,- aan verschotten en € 557,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2022.