In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 421.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, terwijl belanghebbende een waarde van € 365.000 voorstelde. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 30 augustus 2022 is belanghebbende gehoord, maar de heffingsambtenaar was niet aanwezig. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting. Het geschil draait om de vraag of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak te hoog is. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 421.000 niet te hoog is, mede gezien de door belanghebbende ingebrachte argumenten en rapporten.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 410.000. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.