ECLI:NL:GHARL:2022:8844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
200.304.466/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgangsregeling tussen vader en kind wegens detentie en onzekere verblijfstatus

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn jonge kind. De vader, die gedetineerd is, verzocht om een omgangsregeling, maar het hof heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 15 oktober 2021, het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de detentie van de vader en de slechte verstandhouding tussen de ouders, een veilige en voorspelbare omgangsregeling in de weg staan. De vader had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. Het hof benadrukte dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind, en dat de vader geen stappen heeft ondernomen om zijn situatie te verbeteren. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en gaf aan dat de vader in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen wanneer zijn situatie verbetert. Het hof stelde ook voor dat videobellen een optie kan zijn voor contact, mits er samenwerking tussen de ouders is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.466/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 175795)
beschikking van 11 oktober 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
ingeschreven in [woonplaats1] , thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 november 2020 en
15 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift namens de vader met bijlage(n), ingekomen op 20 december 2021;
- een brief van de raad van 31 december 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht met bijlage(n) namens de vader van 4 juli 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 18 juli 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 19 juli 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2022 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en de heer [naam1] , tolk in de Russische taal (met tolknummer [nummer1] ). Namens de raad is [naam2] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over hem uit. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 30 november 2020 mondeling uitspraak gedaan, en - kort gezegd en voor zover hier van belang - een voorlopige regeling voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] bepaald onder begeleiding van [naam3] van in ieder geval één maal per week één uur en bij voorkeur twee maal per week één uur en in de bodemprocedure een raadsonderzoek gelast naar welke omgangsregeling het meest in het belang is van [de minderjarige] , en de overige beslissingen aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 15 oktober 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen.
4.2
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de omgangsregeling. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen op een wijze zoals de raad dit heeft aangegeven in zijn advies, althans op een wijze zoals het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen heeft afgewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over, maakt die na eigen onderzoek tot de zijne en voegt hieraan het volgende toe.
5.3
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof van oordeel dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
De vader heeft in dit hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Integendeel, gebleken is dat de vader nog steeds gedetineerd zit en dat de (overige) contra-indicaties voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] , die door de raad in zijn rapport van 26 mei 2021 en de rechtbank zijn vastgesteld, nog onverkort aanwezig zijn. Ter zitting heeft de vader aangegeven binnenkort (in oktober 2022) vrij te komen, maar hiervan heeft hij geen stukken overgelegd, terwijl eerdere verklaringen van de vader over de datum van zijn vrijlating (per januari jl.) niet bleken te kloppen. De vader heeft geen legale verblijfstatus in Nederland en zijn verzoek bij de IND om hem een verblijfsdocument te verlenen is op 12 februari 2021 afgewezen. Zowel in eerste aanleg als in onderhavige procedure heeft de vader aangevoerd dat hij in afwachting is van het door hem ingestelde beroep tegen die afwijzing en dat de uitkomst van onderhavige procedure over de omgang relevant is voor de uitkomst van zijn asielprocedure. De vader heeft echter ook deze stelling niet onderbouwd met stukken (over de inhoud/voortgang/kans van slagen van die procedure), terwijl uit het dossier en de verklaringen van de moeder veel onduidelijkheid blijkt over de verblijfsstatus van de vader, zijn intenties in dit verband, zijn identiteit/nationaliteit, BRP-registraties, gepleegde misdrijven en veroordelingen (in meerdere landen) en een mogelijk inreisverbod voor Nederland. Naast alle onzekerheid over het (woon)perspectief van de vader is een belemmerende factor dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is, er geen communicatie tussen hen is en er gelet op alle gebeurtenissen in het verleden sprake is van een groot wantrouwen van met name de moeder naar de vader. Verder is gebleken dat de vader geen stappen heeft gezet ten aanzien van de (door de rechtbank) geadviseerde hulpverlening bij het reguleren van zijn emoties. Uit de stukken en zijn houding ter zitting leidt het hof af dat hij dit ook niet van plan is.
5.4
Het hof vindt het niet verantwoord om [de minderjarige] aan bovengenoemde omstandigheden en onzekerheden bloot te stellen. Hoewel contact met beide ouders belangrijk is voor de (identiteits)ontwikkeling van een kind, dient een eventuele omgangsregeling voorspelbaar en veilig te zijn. Zolang de vader in de gevangenis verblijft, zijn verblijfsstatus onzeker is en de verstandhouding tussen de ouders niet is verbeterd, zal hier niet aan kunnen worden voldaan en bestaat het risico dat [de minderjarige] , mede gelet op zijn jonge leeftijd, onnodig gekwetst en teleurgesteld zal worden.
5.5
Tot slot overweegt het hof als volgt. Omdat iedere afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tijdelijk van aard is, kan de vader, wanneer hij in rustiger vaarwater komt en er meer zekerheid is over zijn perspectief, opnieuw een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling indienen. Voor het geval dat de vader geen verblijfsvergunning krijgt en Nederland moet verlaten, is het hof het met de raad eens dat videobellen een goede optie kan zijn voor het onderhouden van contact. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] is echter ook hiervoor enige vorm van samenwerking tussen de ouders nodig en zicht op nakoming van dergelijke afspraken. Wil een traject tot contactherstel, - op welke manier dan ook - kans van slagen hebben, dan zullen de ouders eerst, bijvoorbeeld via het BOCS-traject, moeten werken aan een gezamenlijke basis om contact op een veilige en verantwoorde manier te laten verlopen, waarbij de continuïteit kan worden gewaarborgd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijt het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.A. Vermeulen en L. van Dijk, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 11 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.