ECLI:NL:GHARL:2022:8758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
200.302.374/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een tentoonstelling en vorderingen van de curator

In deze zaak vordert de curator van een tentoonstelling, [appellante], van het museum Het Dolhuys een uitbetaling van een bonus en vergoeding van de kosten van haar dissertatie, die als catalogus voor de tentoonstelling zou worden geproduceerd. De curator stelt dat de voorwaarden voor de uitbetaling van de bonus zijn vervuld, maar Het Dolhuys weigert deze te betalen, omdat de financiële targets niet zouden zijn behaald. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

De procedure draait om de financiële afwikkeling van de tentoonstelling van het werk van de kunstenaar [de kunstenaar]. [appellante] heeft op 15 november 2016 een overeenkomst van opdracht gesloten met Het Dolhuys, waarin afspraken zijn gemaakt over de productie van een tentoonstellingscatalogus en de vergoeding van kosten. Het Dolhuys heeft echter besloten om de catalogus en de dissertatie te splitsen, wat niet expliciet in de overeenkomst was geregeld. Het hof oordeelt dat de curator recht heeft op een bijdrage in de kosten van de publicatie van haar dissertatie, maar dat de vordering tot betaling van de bonus ongegrond is.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, behalve de beslissing over de proceskosten, en veroordeelt Het Dolhuys tot betaling van € 10.000,- aan de curator, onder de voorwaarde dat de dissertatie in productie is genomen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 11 oktober 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.302.374/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 513377)
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P.J. de Booij, die kantoor houdt in Almere,
tegen
Stichting Het Dolhuys,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Het Dolhuys,
advocaat: mr. F.W. Huizinga, die kantoor houdt in Haarlem.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 31 mei 2022 heeft op 8 september 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt (het proces-verbaal) dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het draait in deze procedure om de financiële afwikkeling van een tentoonstelling van het werk van de kunstenaar [de kunstenaar] . [appellante] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van haar dissertatie (€ 33.865,-) en een bonus (€ 18.000,-). Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellante] en Het Dolhuys hebben op 15 november 2016 een overeenkomst van opdracht gesloten waarbij [appellante] een tentoonstellingsconcept en een projectplan met een begroting zou maken en uitvoeren voor een in 2019 te houden overzichtstentoonstelling. Zij zou zich samen met Het Dolhuys inspannen de in de begroting opgenomen inkomsten uit subsidies en sponsoren te verwerven. [appellante] zou ook een tentoonstellingscatalogus produceren. Directe kosten voor de productie van de catalogus, zoals drukkosten, vormgever en fotorechten zouden daarbij voor rekening van Het Dolhuys komen.
2.3
De overeenkomst is namens Het Dolhuys getekend door [naam1] . Op dezelfde dag is tussen Het Dolhuys (vertegenwoordigd door [naam1] ) en de Stichting [de kunstenaar] ( [de kunstenaar] ) (vertegenwoordigd door [appellante] en twee andere bestuursleden) een convenant gesloten. Daarin staat dat Het Dolhuys de collectie van [de kunstenaar] in beheer neemt en [appellante] de opdracht geeft als curator op te treden voor de overzichtstentoonstelling. Zij wordt in dit convenant ook aangewezen als auteur van de catalogus, onder toevoeging dat die tevens als dissertatie fungeert. Verder vermeldt het convenant dat de uitvoering van het project door [appellante] voor Het Dolhuys zal plaatsvinden op basis van de hiervoor genoemde en gelijktijdig te tekenen overeenkomst van opdracht.
2.4
Na 15 november 2016 heeft [appellante] een projectplan voor de tentoonstelling opgesteld. Dit door Het Dolhuys geaccepteerde plan bevatte als bijlage een begroting. In het projectplan staat dat de overzichtstentoonstelling zal starten in juni 2019. Daarin staat ook dat het onderzoek voor de publicatie in 2017 start en dat de publicatie in het voorjaar 2019 wordt voltooid. Het gaat daarmee om de door [appellante] te schrijven dissertatie. Die zou dan met de tentoonstellingscatalogus als één werk worden geproduceerd en gepubliceerd. In maart 2019 is door Het Dolhuys besloten dat twee boeken gemaakt zouden worden: een publieksvriendelijke tweetalige catalogus voor de tentoonstelling en een nadien afzonderlijk te publiceren Engelstalig naslagwerk (de zogenaamde [de kunstenaar-bijbel] ). Over de gevolgen van deze opsplitsing zijn geen nadere schriftelijke afspraken gemaakt. Het Dolhuys heeft niet alle door [appellante] gevorderde kosten van haar dissertatie (zoals drukkosten, kosten van de vormgeving en fotorechten) willen voldoen.
2.5
[appellante] had op basis van de overeenkomst met Het Dolhuys recht op een vergoeding van € 6.000,- exclusief btw per maand in de periode van 1 december 2016 tot 1 december 2019. Deze vergoeding heeft [appellante] ontvangen, grotendeels van Het Dolhuys en deels uit een subsidie die aan [appellante] is toegekend. Daarnaast voorzag de overeenkomst in artikel 4 lid 3 in een regeling over een aanvullende vergoeding
(hierna ook ‘bonus’) voor [appellante] ‘als de financiële targets, die binnen het projectplan zijn opgenomen, worden gehaald’. Daar heeft [appellante] op 30 september 2020 aanspraak op gemaakt. Het Dolhuys heeft echter geweigerd de bonus te betalen, omdat de financiële targets niet zouden zijn behaald.
2.6
Overleg over de vorderingen van [appellante] heeft niet tot een oplossing geleid, waarna [appellante] een procedure is gestart. Bij de rechtbank heeft zij gevorderd dat Het Dolhuys wordt veroordeeld tot betaling van de productiekosten van de dissertatie en van de bonus, vermeerderd met rente en andere kosten. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat beide vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellante] hierna per onderwerp bespreken. De conclusie zal zijn dat het bezwaar aangaande de aanvullende vergoeding ongegrond is, maar het bezwaar over de productiekosten van de dissertatie deels gegrond is. Alleen voor die kosten ziet het hof grond voor toewijzing van een gedeelte van de vordering.
De kosten van de dissertatie
3.2
Het Dolhuys heeft aangevoerd dat de catalogus waarvan de kosten voor haar rekening zouden komen, moet worden onderscheiden van de dissertatie waar de vordering op ziet. De rechtbank heeft dat verweer gehonoreerd: toen partijen afspraken de catalogus afzonderlijk van de dissertatie te produceren, verviel daarmee ook het rechtstreeks belang van Het Dolhuys bij de productie en publicatie van dat boek. [appellante] verzet zich in dit hoger beroep tegen deze uitleg van de tussen partijen gemaakte afspraken.
3.3
Uit het projectplan blijkt, in overeenstemming met het convenant, dat oorspronkelijk is afgesproken dat de dissertatie met de tentoonstellingscatalogus als één werk zou worden geproduceerd en gepubliceerd, waarbij de directe kosten voor de productie van dit boek, zoals drukkosten, vormgever en fotorechten, voor rekening van Het Dolhuys zouden komen. Uit het projectplan blijkt echter ook dat de planning was dat het werk - dat is dus de catalogus die ook als dissertatie kan fungeren - in het voorjaar van 2019 gereed moest zijn, dit vanwege de start van de tentoonstelling later in dat jaar. Uit de overgelegde notulen van een ‘extra projectoverleg’ van 18 maart 2019 blijkt dat toen de beslissing is genomen dat er twee uitgaves komen, een catalogus en een exclusief naslagwerk. Over het naslagwerk is vermeld dat het een nieuw standaardwerk zal zijn over [de kunstenaar] , met teksten van gastauteurs en van [appellante] , en dat het niet bij de opening van de tentoonstelling af hoeft te zijn. Over de catalogus is opgenomen dat het vergelijkbaar is met de huidige catalogi van Het Dolhuys, dat het een selectie bevat van teksten uit het naslagwerk en van afbeeldingen en dat dat werk klaar moet zijn ten tijde van de opening.
3.4
Het Dolhuys heeft over de beslissing tot splitsing van de werken aangevoerd dat medio maart 2019 de door [appellante] te schrijven publicatie (een catalogus die tevens fungeert als dissertatie) niet gereed was, dat er daardoor tijdnood was ontstaan en zij daarom niet anders kon dan de catalogus en het naslagwerk te splitsen. [appellante] heeft daartegen niet meer ingebracht dan dat haar publicatie toen wel af was en dat Het Dolhuys haar publicatie te uitgebreid en te ingewikkeld vond voor het gewone publiek. Dat het door [appellante] geschreven werk, dat een catalogus moest zijn dat tevens fungeert als dissertatie, in maart 2019 voor publicatie gereed was, is verder niet door [appellante] toegelicht. Van enig bezwaar van [appellante] , die ook deel uitmaakte van de projectgroep die de tentoonstelling organiseerde, tegen de splitsing van de uitgaves blijkt niet. Evenmin blijkt van enige opmerking, laat staan protest, van [appellante] dat haar werk wel gereed zou zijn en dat daarmee de vastlegging in de notulen dat het ‘exclusief naslagwerk’, zijnde kennelijk haar dissertatie, niet al bij de opening af hoeft te zijn, onjuist was. Het staat verder vast dat [appellante] vervolgens heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de catalogus, zoals bepaald in maart 2019. Tot nu toe is, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, het door [appellante] geschreven werk niet door haar promotor / de promotiecommissie goedgekeurd.
3.5
Dat er in maart 2019 sprake was van een voltooide publicatie, in de zin van een te drukken catalogus (van Het Dolhuys) die tevens fungeert als dissertatie (van [appellante] ), is dan ook onaannemelijk. In zoverre is daarmee niet voldaan aan wat partijen eerder voor ogen stond. Dat door enig (toe te rekenen) toedoen of nalaten van Het Dolhuys de door [appellante] te schrijven publicatie in het voorjaar van 2019 niet gereed was, is niet gesteld. Het Dolhuys heeft vervolgens gedaan wat in artikel 1 van de overeenkomst van opdracht is bepaald, te weten het voor haar rekening laten komen van de directe kosten voor de productie van een voor de start van de tentoonstelling beschikbare catalogus.
3.6
Een situatie dat de dissertatie niet als catalogus, maar pas later (als [de kunstenaar-bijbel] ) zou worden gepresenteerd, is niet expliciet in de overeenkomst van opdracht geregeld. Deze situatie kan naar het oordeel van het hof ook niet onder genoemde vergoedingsplicht worden begrepen omdat die plicht uitgaat van de uitgave van één werk (een catalogus die tevens fungeert als dissertatie). Partijen hebben nadien over volledige vergoeding van de door [appellante] te maken kosten van publicatie van haar dissertatie en over wie dan de rechthebbende is op de te produceren publicatie en de opbrengsten daarvan, ook geen nadere afspraken gemaakt, laat staan dat dat schriftelijk is gebeurd, zoals in artikel 12 van de overeenkomst van opdracht is voorgeschreven. Er is daarmee ten aanzien van de nog te publiceren dissertatie geen volledige vergoedingsplicht van Het Dolhuys aan te nemen.
3.7
Op 9 juli 2020 heeft Het Dolhuys echter (in een intentieverklaring) wel een bijdrage van € 10.000,- toegezegd in de productiekosten van de publicatie van het boek van [appellante] alsook de afname van 25 exemplaren daarvan. Deze toezegging is zonder enig voorbehoud gedaan en kent als enige voorwaarde dat ‘dit bedrag kan opgevraagd zodra is vastgelegd dat het boek in productie gaat.’ In zoverre wordt, naar het hof begrijpt, de hiervoor bedoelde niet geregelde situatie door Het Dolhuys nader ingevuld. Een invulling die inhoudt dat [appellante] vanwege de splitsing van de werken een bijdrage in de kosten van afzonderlijke productie van haar dissertatie ontvangt van € 10.000,-, is een redelijke aanvulling van wat partijen (al) in (de laatste zin van de derde bullet van artikel 1 van) de overeenkomst van opdracht hebben geregeld en in het convenant tussen Het Dolhuys en [de kunstenaar] is opgenomen (artikel 6:248 lid 1 BW) en vloeit voort uit de redelijkheid en billijkheid waartoe partijen tegenover elkaar zijn gehouden (artikel 6:2 lid 1 BW). Omdat de dissertatie / het werk van [appellante] nog niet is geproduceerd en evenmin een concrete productiedatum is genoemd, zal het hof de vordering [appellante] tot dit bedrag onder genoemde voorwaarde toewijzen. Voor de toewijzing van wettelijke rente - en niet handelsrente zoals [appellante] vordert - is pas plaats vanaf de datum van het in productie nemen (drukken) van de dissertatie.
De bonus
3.8
Partijen spraken af dat Het Dolhuys aan [appellante] een aanvullende vergoeding van € 500,- per maand over de hele periode verschuldigd zou zijn als ‘de financiële targets uit het projectplan’ zouden worden gehaald. Onomstreden is dat met die ‘targets’ wordt bedoeld de uit subsidies te behalen inkomsten voor de tentoonstelling. De ‘targets’ staan in de in dat projectplan als bijlage opgenomen begroting. Volgens Het Dolhuys is deze begroting gelijk aan een bijlage bij de subsidietoekenning van Gieskes Strijbis Fonds. [appellante] bestrijdt dat. Zij betoogt dat van de oorspronkelijke begroting ‘van alle kanten’ is afgeweken. Er is volgens haar ook op de kosten bespaard.
3.9
[appellante] meent dat voor het bepalen van het recht op een bonus moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke begroting. Die heeft zij via het voor haar inmiddels ontoegankelijke account van Het Dolhuys ingediend. Zelf beschikt zij er niet over. Daarom had Het Dolhuys volgens haar deze begroting moeten overleggen. Nu dat niet is gebeurd, schiet Het Dolhuys in haar verweer tekort en moet de bonus worden toegewezen. De rechtbank heeft echter ten onrechte overwogen dat het voor haar risico komt dat deze begroting niet in geding is gebracht, aldus [appellante] .
3.1
De overgelegde begroting is, als het gaat om het aantal subsidieverstrekkers, beperkt. Daar staan vier fondsen op, met voor ieder fonds een aan te vragen bedrag, samen € 581.000,-. [appellante] ontkent dat dit bedrag het oorspronkelijke begrote bedrag is, maar wat dit dan wel is geweest stelt zij niet, ook niet wat dit bij benadering moet zijn geweest. Aan de andere kant voert [appellante] wel aan dat zij in mogelijke subsidies voor tentoonstellingen goed is ingevoerd en dat de door haar opgestelde begroting voor deze tentoonstelling direct door Het Dolhuys is geaccepteerd. In de overeenkomst van opdracht is verder vastgelegd dat [appellante] zich maximaal zal inspannen om de targets te realiseren. Van [appellante] had dan ook mogen worden verwacht, ook al stelt zij een oorspronkelijke begroting niet meer te hebben, dat zij meer concrete feiten en omstandigheden had aangevoerd waaruit kan volgen dat en waarom de overgelegde begroting niet juist en niet de geldende/oorspronkelijke was. De betwisting door [appellante] van de juistheid/volledigheid van die begroting, waaruit een voor een bonus geldende target van € 581.000,- volgt, is dan ook te mager. Aan die betwisting gaat het hof dan ook voorbij. Er is daarmee ook geen reden - zo al mogelijk - Het Dolhuys te verplichten ‘de oorspronkelijke begroting’ over te leggen.
3.11
Het hof zal de toezeggingen van de diverse fondsen die in de beschikbare begroting zijn vermeld en de daarin opgesomde bedragen hierna bespreken. Er zijn, zoals overwogen, geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat andere fondsen in enige begroting zijn opgenomen of dat door die fondsen toezeggingen zijn gedaan, en evenmin dat de
begrotebedragen onjuist of onvolledig zouden zijn. Als later al sprake is geweest van besparingen, zoals [appellante] beweert, dan heeft dat geen invloed op de beoordeling van haar vordering. Zij gaat er immers vanuit dat de oorspronkelijke begroting voor de berekening van de bonus bepalend is. Hetzelfde geldt als in de loop van het project allerlei (extra) kosten op de begroting zijn terechtgekomen, zoals zij ook beweert, nu niet de omvang van de kosten maar de inkomsten uit subsidies hier relevant zijn.
3.12
De totale begroting beliep volgens Het Dolhuys € 737.500,- waarvan naar haar zeggen in totaal € 581.000,- moest worden gesubsidieerd (zie hierna). Het restant van € 156.000,- kon uit het eigen (tentoonstellings)budget van Het Dolhuys worden betaald. Dat laatste heeft [appellante] niet bestreden. De bij het Gieskes Strijbis Fonds ingediende begroting als het gaat om dekking (inkomsten) vermeldt de volgende subsidieaanvragen:
  • Gieskes Strijbis Fonds € 322.000,-
  • Mondriaan Fonds (onderzoek en publicatie) € 56.000,-
  • Blockbuster Fonds € 175.000,-
  • Ammodo € 28.000,-.
In een ander stuk, kennelijk een tussentijds stuk met een opstelling van geschatte kosten en aangevraagde en gerealiseerde bijdragen, worden niet alleen de kosten tot een beloop van € 737.500,- gespecificeerd, maar is ook de bijdrage van € 56.000,- van het Mondriaan Fonds uitgesplitst in drie bedragen, te weten € 23.000,- als onderzoeksbijdrage, € 13.000,- voor projectsubsidie en € 20.000,- als publicatiebijdrage. Verder is voor de € 28.000,- niet alleen ‘Ammodo’ als mogelijke subsidieverstrekker vermeld maar ook ‘Zawabas’. Voor de rest is de begroting gelijk als het gaat om het bedrag van de dekking van € 581.000,-.
3.13
In een opstelling van 12 november 2020 aangaande de begrote dekking zijn de opgevoerde, mogelijke subsidieverstrekkers gelijk, behalve dan dat het als publicatiebijdrage van het Mondriaan Fonds toegezegde bedrag van € 20.000,- is gewijzigd in een zelfde van het Prins Bernhard Cultuur Fonds gevraagd bedrag. In deze opstelling is vermeld:
Mondriaan Projectstudie: de begrote € 13.000,- is toegezegd
Mondriaan onderzoeksbijdrage: de begrote € 23.000,- is toegezegd
Gieskes Strijbis Fonds de begrote € 322.000,- is toegezegd.
Over deze subsidies bestaat geen discussie.
3.14
Dat is anders bij de volgende posten.
- Prins Bernard Cultuur Fonds (PBCF)
Volgens Het Dolhuys is van de begrote € 20.000,- maar € 10.000,- toegezegd. Dit ontkent [appellante] niet maar volgens haar kan Het Dolhuys niet op haar afwentelen dat er geen subsidie is aangevraagd voor het boek, zoals aanvankelijk de bedoeling was, maar een lager bedrag voor een audiotour. [appellante] heeft daarmee niet weersproken wat Het Dolhuys daarover heeft aangevoerd, te weten dat dit fonds niet langer catalogi wilde subsidiëren. Dat zo’n reden niet van betekenis kan zijn voor wat partijen over de bonus hebben afgesproken, is gesteld noch gebleken.
-Blockbuster Fonds
De begrote € 175.000,- zou niet zijn toegezegd. Volgen Het Dolhuys is slechts een garantie van € 89.875,- verleend voor als het project een flop zou worden, maar dat is niet gebeurd. [appellante] bevestigt dit bedrag in een mail van 18 juni 2021, maar voert aan dat dit bedrag wel als subsidie is ontvangen. Als dat al zo is, dan nog is minder uitgekeerd dan begroot.
- Zawabas Fonds
Het begrote bedrag van € 28.000,- zou niet zijn toegezegd. [appellante] zegt deze subsidieaanvraag niet te kennen. Maar als zij die niet in de oorspronkelijk begroting heeft opgenomen, dan valt niet in te zien hoe dat bij kan bijdragen aan haar stelling dat de toen gestelde targets zijn gehaald. Er is immers geen verschil in uitkomst tussen een niet in de begroting opgenomen subsidie en een niet verleende subsidie.
3.15
Al met al heeft [appellante] onvoldoende onderbouwing gegeven aan haar stelling dat de gestelde financiële targets voor een aanvullende vergoeding zijn behaald. Er is daarom geen reden voor toewijzing van een aanvullende vergoeding, zoals [appellante] vordert.
De conclusie
3.16
Van het gevorderde bedrag van € 51.865,- is € 10.000,- toewijsbaar. Het meer gevorderde bedrag is niet toewijsbaar. [appellante] blijft daarmee als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Er is daarom geen reden om anders te oordelen over haar veroordeling in de kosten van de procedure bij de rechtbank. Het bezwaar van [appellante] tegen die veroordeling is daarom ongegrond.
3.17
Omdat het hoger beroep wel deels succes heeft, ziet het hof voldoende reden om tussen [appellante] en Het Dolhuys de kosten van de procedure in hoger beroep te compenseren, op die wijze dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure voor eigen rekening moet nemen.
3.18
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 augustus 2021, behalve de beslissing onder 4.2 (proceskosten) die hierbij wordt bekrachtigd, en beslist, opnieuw rechtdoende, als volgt:
2. veroordeelt Het Dolhuys onder de voorwaarde dat de dissertatie van [appellante] door een drukker in productie is genomen tot betaling aan [appellante] van € 10.000,-. Dit bedrag moet worden betaald binnen 14 dagen nadat aan Het Dolhuys is medegedeeld (betekend) dat de dissertatie in productie is genomen. Als niet op tijd wordt betaald, dan wordt dit bedrag verhoogd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW;
3. compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep voor eigen rekening moet nemen;
4. verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, J. Smit, M. Willemse, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
11 oktober 2022.