ECLI:NL:GHARL:2022:8724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.298.653
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van ouderschap na DNA-onderzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap na DNA-onderzoek. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om het deskundigenonderzoek onbruikbaar te verklaren en om een nieuw onderzoek naar de levensduur van spermacellen buiten het lichaam. Het hof heeft het verzoek van de man afgewezen en vastgesteld dat hij de biologische vader is van de minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en betwist dat het DNA-onderzoek onjuist is uitgevoerd. De bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij zij de uitkomst van het DNA-onderzoek steunden. Het hof heeft geoordeeld dat het deskundigenonderzoek correct is uitgevoerd en dat de man niet heeft aangetoond dat de uitkomst anders had kunnen zijn. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn voor rekening van de man, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.653
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 513346)
beschikking van 11 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Yücel te Amersfoort,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.K. Kemper te Amersfoort.
en
[de bijzondere curator],
te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 22 februari 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een deskundigenrapportage van [naam1] van 21 april 2022;
- twee journaalberichten van mr. Kemper van 19 mei 2022;
- twee journaalberichten van mr. Yücel van 20 mei 2022;
- een journaalbericht van mr. Kemper van 23 mei 2022;
- een journaalbericht van mr. Yücel van 6 juni 2022 met een akte.
1.3
Op 6 september 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de man, met zijn advocaat;
- de moeder, met haar advocaat;
- de bijzondere curator; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 22 februari 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de tussenbeschikking van 22 februari 2022 heeft het hof bevolen dat door [naam1] een DNA-onderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de vraag met welke mate van waarschijnlijkheid de man de biologische vader is van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018 te [woonplaats1] . Uit de deskundigenrapportage zoals door [naam1] aan het hof toegezonden, blijkt dat praktisch bewezen is dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] .
2.3
De man verzoekt het hof in zijn akte van 6 juni 2022 het rapport te vernietigen en/of onbruikbaar te verklaren en opnieuw een geregistreerde deskundige uit het register van Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen te benoemen en op te dragen:
a. a) zowel een DNA-onderzoek te verrichten of de man biologische vader is van het kind; en
b) onderzoek te doen naar de levensduur van spermacellen buiten het lichaam van de man met behulp van een in die wereld beschikbaar computermodel.
Subsidiair verzoekt de man, als het hof het rapport niet vernietigt en/of onbruikbaar verklaart, de deskundige [naam2] als getuige te laten komen naar een nog te houden zitting om toelichting te geven.
2.4
Volgens de man is het rapport onbruikbaar om de volgende redenen:
- de man is niet in de gelegenheid gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
- de DNA-deskundige is niet geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen en is geen arts;
- het wangslijm kan zijn verwisseld met dat van de moeder;
- alle onderliggende gegevens van de uitkomst van de berekening die als uitgangspunt dienen voor de waardering van het statistisch bewijs ontbreken.
De man concludeert daarom dat het onderzoek van [naam1] onvoldoende is om vast te stellen of hij de biologische vader is. Als al zou worden aangenomen dat hij de biologische vader is, rechtvaardigt dat niet de conclusie dat hij ook de verwekker is. Hij heeft nooit de intentie gehad om op een natuurlijke wijze een kind te verwekken. Daarom moet onderzoek worden gedaan naar de levensduur van spermacellen buiten het lichaam van de man in verband met de mogelijkheid dat de vrouw op kunstmatige wijze zijn sperma heeft geïnsemineerd. De man stelt dat geen sprake is geweest van een op vrijwillige wijze zwanger worden, zodat zijn positie gelijk is te stellen aan die van een zaaddonor.
2.5
De man meent dat het niet redelijk is om de kosten van het onderzoek geheel op hem af te wentelen. Hij procedeert op toevoeging en is bezig met schuldhulpverlening. Hij verzoekt het hof de kosten voor rekening van het Rijk te brengen. Daarnaast zijn er extra kosten gemaakt voor het verplaatsen van een afspraak door de moeder. Deze extra kosten moeten voor rekening van de moeder komen.
2.6
De moeder voert verweer. Zij voert aan dat de uitkomst van het DNA-onderzoek helder is. Zij ziet niet in waarom het rapport onjuist is uitgevoerd. De uitkomst was niet anders geweest als de man had mogen reageren op het concept rapport. Ook is voor de uitkomst niet relevant of de DNA-deskundige wel of niet is geregistreerd is in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen en wel of geen arts is. De moeder betwist dat het wangslijmvlies is verwisseld. De man heeft zijn stellingen ook niet onderbouwd.
2.7
De stelling van de man dat hij slechts zaaddonor is, is volgens de vrouw een nieuwe stelling (grief). De man moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn nieuwe verzoeken. Voor zover de man wel ontvankelijk is in zijn verzoeken, betwist de moeder dat de man een zaaddonor is geweest. Er is geen donorovereenkomst. Bij de man ligt de bewijslast dat sprake zou zijn van zaaddonorschap. Partijen hebben samengewoond. De relatie is verbroken vanwege de zwangerschap. De intentie waarmee de zwangerschap is ontstaan, doet er niet toe.
2.8
De moeder voert aan dat de extra kosten in rekening zijn gebracht, omdat partijen niet op een gezamenlijke afspraak DNA-materiaal hebben laten afnemen. De moeder heeft haar afspraakdatum met de man gecommuniceerd. De man heeft vervolgens een eigen afspraak met [naam1] gemaakt.
2.9
De bijzondere curator voert het volgende aan. Partijen hebben samen gekozen voor [naam1] . De wijze waarop het onderzoek is ondertekend en of de onderzoeker een arts is, is niet relevant; dat valt allemaal onder de verantwoordelijkheid van [naam1] . Het onderzoek is goed uitgevoerd en moet in stand blijven. Een onderzoek naar de levensduur van sperma levert niets op en is niet relevant. De man moet als verwekker aangemerkt worden. Het is voor [de minderjarige] van belang om bekend te kunnen en mogen zijn met de identiteit van haar vader. Wenselijk is om hem ook als persoon te leren kennen.
2.1
Volgens de raad is [naam1] een professional op het gebied van verwantschapsonderzoek. Het is niet zinvol om de kwaliteit van het onderzoek en de onderzoeker ter discussie te stellen. Uit het rapport van [naam1] is gebleken dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is. Een nieuw onderzoek zal niets veranderen aan de uitslag van het onderzoek. De raad betreurt dat de man alles aangrijpt om te voorkomen dat hij als de biologische vader wordt aangemerkt. [de minderjarige] heeft het recht om te weten van wie zij afstamt.
2.11
Op grond van vaste rechtspraak [1] heeft de rechter een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle terzake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken.
2.12
Het hof oordeelt als volgt. [naam1] is door partijen gezamenlijk aangewezen. Het hof heeft partijen hierin gevolgd en [naam1] in de tussenbeschikking benoemd tot deskundige. [naam1] heeft het onderzoek uitgevoerd. Dat [naam1] niet, zoals in de tussenbeschikking is opgenomen, het deskundigenbericht eerst in concept aan partijen heeft gestuurd, doet niets af aan de uitkomst van het onderzoek. De man heeft ook niet toegelicht dat - als hij wel eerst het concept had gehad - de uitkomst anders had kunnen zijn geweest. Ook heeft de man niet uitgelegd waarom inzage in alle onderliggende gegevens noodzakelijk is - en welke onderliggende gegevens dat zouden moeten zijn - en dat inzage hierin tot een andere uitkomst zou kunnen leiden. Ditzelfde geldt voor de overige bezwaren die de man aanvoert tegen het onderzoek, nu de man niet heeft onderbouwd noch aannemelijk heeft gemaakt dat tegemoetkoming aan die bezwaren tot een andere uitkomst kan leiden.
Het hof concludeert dat het deskundigenonderzoek door [naam1] correct is uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof bestaat er dan ook geen aanleiding de door de man voorgestelde medewerker van [naam1] als getuige te horen. Het verzoek van de man om het rapport te vernietigen en/of onbruikbaar te verklaren, wordt afgewezen net als het verzoek van de man om een nieuw DNA-onderzoek te verrichten.
Op basis van het deskundigenonderzoek is vast komen te staan dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is.
2.13
De man verzoekt verder om een onderzoek te doen naar de levensduur van spermacellen buiten het lichaam van de man in verband met zijn stelling dat hij wel de biologische vader zou kunnen zijn, maar niet de verwekker in de zin van de wet. De man heeft dit verzoek voor het eerst gedaan bij akte van 6 juni 2022. De moeder heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Daarom is eerst de vraag aan de orde of dit nieuwe verzoek is toegelaten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt de twee-conclusie-regel met zich dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan - in dit geval - het beroepschrift worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, bijvoorbeeld als de wijziging is ingegeven door de inhoud van een deskundigenbericht. [2] Voor de man was de uitkomst van het onderzoek van [naam1] aanleiding om zijn stellingen/ verzoeken aan te passen. Nu de moeder hierop heeft kunnen reageren, en dus aan de eisen van hoor en wederhoor is voldaan, is het hof van oordeel dat wijziging van de verzoeken is toegelaten.
2.14
Op basis van het deskundigenonderzoek staat vast dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Aangenomen moet worden dat hij ook de verwekker is. De man biedt geen tegenbewijs aan en maakt op geen enkele manier aannemelijk dat de moeder - nadat partijen gemeenschap hebben gehad - zijn sperma heeft bewaard en in haar eigen lichaam heeft ingebracht. Het hof zal daarom het verzoek afwijzen.
2.15
Subsidiair heeft de man verzocht om deskundige [naam2] als getuige te laten komen. Op grond van artikelen 284 en 166 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is getuigenbewijs toegelaten als de partij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. De man heeft niet voldoende concreet gesteld op welke van zijn stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft, anders dan dat [naam2] een toelichting zou kunnen geven op het deskundigenbericht. Het hof ziet ook niet dat als [naam2] een toelichting zou geven, dit tot een andere uitkomst van het onderzoek zou leiden. Het hof wijst dit verzoek van de man dan ook af.
2.16
Nu op basis van het deskundigenonderzoek is vastgesteld dat de man de biologische vader is, komt het hof niet toe aan het verzoek van de man te bepalen dat er geen kinderalimentatie is verschuldigd.
Kosten van [naam1]
2.17
Zoals in de tussenbeschikking is overwogen, oordeelt het hof dat de kosten voor het deskundigenonderzoek volledig ten laste van de man komen, omdat is vast komen te staan dat de man de vader van [de minderjarige] is. Dat de kosten voor de extra afspraak door toedoen van de moeder zijn gemaakt, heeft de man niet bewezen.
Proceskosten
2.18
De man verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure. Het hof zal de proceskosten compenseren, omdat deze procedure gaat over de vaststelling van het ouderschap van de man van de dochter van partijen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 mei 2021;
bepaalt de kosten van het deskundigenonderzoek op een bedrag van € 685,- (inclusief btw);
veroordeelt de man in de kosten van het deskundigenonderzoek ten bedrage van € 685,- en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan aan de griffier van het hof. De man zal een factuur ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak met betaalinstructies;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.H. Lieber en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 11 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921
2.Hoge Raad 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771