ECLI:NL:GHARL:2022:8659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.281.281
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van erfgename door weigering medewerking aan verdeling nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitsluiting van [appellante] als erfgename van haar vader, die op 19 juli 2017 is overleden. De vader had in zijn testament een bepaling opgenomen die inhield dat erfgenamen die niet meewerken aan de verdeling van de nalatenschap, uitgesloten worden van het erfdeel. [appellante] weigerde herhaaldelijk mee te werken aan de afwikkeling van de nalatenschap, ondanks meerdere uitnodigingen van de notaris. Moeder en [geïntimeerde1] hebben daarop de 'cautio Socini' ingeroepen, wat betekent dat [appellante] als erfgename wordt uitgesloten. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van [appellante] niet doel troffen en dat haar weigering om mee te werken aan de afwikkeling van de nalatenschap rechtvaardigde dat zij als erfgename werd uitgesloten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat eerder had geoordeeld dat de vorderingen van moeder en [geïntimeerde1] rechtsgeldig waren en dat [appellante] geen erfgenaam meer was. Tevens werd [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.281.281
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 18.18642
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als verweerster in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat mr. A.R. van Dolder,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats3] ,
die bij de rechtbank optraden als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1] en moeder,
advocaat mr. J.W. Damstra.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 29 juni 2021 heeft op 31 mei 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).

2.De kern van de zaak

2.1
Op 19 juli 2017 is de heer [naam1] , de echtgenoot van moeder en vader van [appellante] en [geïntimeerde1] , overleden (hierna: vader). Hij heeft in zijn testament van 1980 bepaald:
III. Ik bepaaldat, indien mijn echtgenote, voornoemd, mijn nalatenschap aldus wenst te scheiden en delen dat haarzelf alle zaken worden toegesneden tegen overneming van alle schulden en schuldig-erkenning aan haar mede-erfgenamen van hun aandelen onder de bepaling dat over laatstbedoelde schulden een rente vergoed dient te worden berekend naar zeven procent per jaar en dat hoofdsom en rente gedurende haar leven niet opeisbaar zullen zijn, mijn erfgenamen aan een dergelijke scheiding en deling hun medewerking dienen te verlenen.Diegene van mijn erfgenamen die aan een dergelijke door mijn echtgenote verlangde scheiding en deling van mijn nalatenschap zijn medewerking weigert sluit ik voor zoveel mogelijk als erfgenaam van mijn nalatenschap uit[onderstreping hof]. Deze bepaling maak ik mede ter voldoening aan de op mij rustende morele verplichting om ook te zorgen voor het levensonderhoud van mijn echtgenote na mijn overlijden.
2.2
Tussen partijen is in geschil of [appellante] erfgenaam is in de nalatenschap van haar vader. Moeder en [geïntimeerde1] voeren aan dat [appellante] zonder gegronde redenen haar medewerking aan de uitvoering van het testament heeft geweigerd en dat zij daarom de ‘cautio Socini’ hebben ingeroepen. De ‘cautio Socini’ is de (onderstreepte) bepaling in het testament van vader dat hij degene die weigert mee te werken aan verdeling van de nalatenschap zoals die in III van het testament staat, onterft.
2.3
Moeder heeft een notaris opdracht gegeven een akte op te stellen voor de afwikkeling van de nalatenschap volgens het testament van vader. De notaris heeft moeder, [geïntimeerde1] en [appellante] tot drie keer toe uitgenodigd deze akte te tekenen en wel op 23 februari 2018 op 14 maart 2018 en op 4 april 2018. [appellante] is telkens niet verschenen; moeder en [geïntimeerde1] wel. Op 3 mei 2018 schrijft moeder aan [appellante] dat haar weigering mee te werken betekent dat zij onterfd is.
2.4
Moeder en [geïntimeerde1] zijn een procedure gestart bij de rechtbank. Zij hebben gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat het beroep op de cautio Socini rechtsgeldig is gedaan en dat [appellante] geen erfgenaam meer is. Bij verstekvonnis van 16 november 2018 heeft de kantonrechter deze vordering toegewezen. Daartegen is [appellante] in verzet gekomen. Zij heeft aangevoerd dat de vorderingen van haar moeder en [geïntimeerde1] moeten worden afgewezen en heeft op haar beurt gevorderd dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld de akte over de boedelbeschrijving en de afgifte legaat van 31 januari 2018 alsnog te tekenen onder straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft in het vonnis van 21 april 2020 het verstekvonnis bekrachtigd en de vorderingen van [appellante] afgewezen (hierna: het bestreden vonnis).
2.5 De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat de vorderingen van moeder en [geïntimeerde1] alsnog worden afgewezen. [appellante] vraagt het hof daarnaast voor recht te verklaren dat de sanctie/straf van de cautio Socini niet is ingetreden en dat zij niet is onterfd. [appellante] heeft zes grieven (bezwaren) tegen het bestreden vonnis.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal beslissen dat geen van de grieven van [appellante] tegen het bestreden vonnis doel treft en zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
grief 1
3.2
Moeder heeft op 21 november 2017 een levenstestament gemaakt. Zij heeft daarin aan [geïntimeerde1] een algemene volmacht gegeven, die zich ook uitstrekt tot daden van beschikking (artikel 3:62 lid 1 BW). Moeder heeft in dat levenstestament de bevoegdheden van de gevolmachtigde verder uitgewerkt. Zij heeft bepaald dat de gevolmachtigde niet verplicht is rekening en verantwoording af te leggen aan haar erfgenamen.
3.3
[appellante] stelt dat de cautio Socini haar in combinatie met de inhoud van het levenstestament van moeder beperkt in haar rechten als erfgenaam. Zij zou bij toedeling van het vermogen van de nalatenschap aan moeder door het levenstestament elk zicht op de nalatenschap definitief verliezen.
3.4
Het hof volgt haar daarin niet. Moeder heeft met tussenkomst van de notaris aan [geïntimeerde1] in het levenstestament een algemene volmacht gegeven om haar zakelijke en persoonlijke (medische) belangen te behartigen. Dit levenstestament en de algemene volmacht staan los van de afwikkeling van de nalatenschap van vader. Niet valt in te zien wat het levenstestament van moeder te maken heeft met de nalatenschap van vader. [appellante] licht dat ook niet verder toe. Zij laat niet weten welke rechten die zij als erfgename heeft, beperkt worden. De afwikkeling van de nalatenschap volgens het testament van vader zou ertoe leiden dat alle goederen en schulden naar moeder gaan en dat [appellante] een vordering op moeder krijgt ter grootte van haar erfdeel. Dat zij door die toedeling van het vermogen aan moeder elk zicht op de nalatenschap zou verliezen is zonder nadere toelichting of onderbouwing niet te begrijpen. Die nalatenschap is dan juist door die toedeling geheel afgewikkeld en [appellante] weet precies hoe groot haar vordering op moeder is. Grief 1 faalt.
grief 2
3.5
Deze grief komt erop neer dat [appellante] drie keer is uitgenodigd bij de notaris om de akte voor de afwikkeling van de nalatenschap van de vader te tekenen, maar dat zij telkens gegronde redenen had om daaraan niet mee te werken.
3.6
Zij stelt allereerst dat zij door het levenstestament van moeder het zicht op de nalatenschap van haar vader en op het overige vermogen van moeder geheel is kwijtgeraakt en daardoor rechteloos is. Het hof heeft deze stelling al hiervoor beoordeeld bij grief 1. Niet valt in te zien dat dit zou kunnen rechtvaardigen dat zij niet hoeft mee te werken aan het passeren van de notariële akte voor de afwikkeling van de nalatenschap. Dat zij geen zicht zou hebben op het vermogen van haar moeder is geen grond haar medewerking aan de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader te weigeren.
3.7
Zij stelt vervolgens dat de rechtbank zich geen beeld heeft kunnen vormen van wat moeder te zeggen heeft en dat [geïntimeerde1] het woord voert voor moeder. De behandeling van deze zaak bij de rechtbank kan volgens het hof geen grond zijn geweest voor haar drievoudige weigering de akte te tekenen.
3.8
[appellante] stelt nog dat zij [geïntimeerde1] herhaaldelijk, maar vergeefs heeft gevraagd om
‘bankverklaringen omtrent het vermogen van de erflater per de datum van zijn overlijden’over te leggen of haar daarin inzage te geven. [geïntimeerde1] betwist dat [appellante] dat aan haar heeft gevraagd; dat zou pas tijdens deze procedure voor het eerst zijn gebeurd. Het hof ziet ook hier geen grond voor weigering. Niet staat vast dat [appellante] dat aan [geïntimeerde1] heeft gevraagd. Bovendien heeft de notaris op3 februari 2018 een ontwerp van de akte gestuurd mét een bijlage met een overzicht van de nalatenschap en de banktegoeden. Niet gesteld of gebleken is dat [appellante] toen contact heeft gezocht met de notaris voor vragen of opmerkingen (terwijl de notaris haar daarop uitdrukkelijk heeft gewezen). [appellante] is toen ook niet verschenen op de (eerste) afspraak voor het passeren van de akte op 23 februari 2018, waarbij zij ook niet heeft aangegeven dat zij verhinderd zou zijn (ook daarop heeft de notaris haar uitdrukkelijk gewezen).
3.9
Ten slotte stelt [appellante] dat de akte slechts een formaliteit was, omdat moeder toch al de beschikking over het gehele vermogen (de nalatenschap van vader) had. Zij bedoelt daarmee kennelijk dat het wel of niet tekenen van de akte er niet toe deed en dat het weigeren dat te doen dus zonder gevolg kan blijven. Het hof gaat ook aan die stelling voorbij. Voor de afwikkeling volgens het testament van vader was het nodig dat de goederen van de nalatenschap aan moeder zouden worden toegedeeld, dat moeder de schulden zou overnemen en dat de overbedelingsvorderingen van [appellante] en [geïntimeerde1] zouden worden vastgesteld. Ook al zouden die handelingen formaliteiten zijn, dan nog zijn ze nodig en is ook de medewerking van [appellante] daaraan nodig. Het bestempelen van die handelingen als een formaliteit is dan ook geen grond voor weigering daaraan mee te werken. Ook grief 2 faalt.
grief 3
3.1
Kern van deze grief is dat [appellante] van mening was dat haar moeder haar (liquide) vermogen van ongeveer € 1.000.000 niet goed zelf zou kunnen beheren en dat zij wilde dat een neutrale derde dat zou doen om te voorkomen dat [geïntimeerde1] in haar eentje het beheer zou voeren. [appellante] bestrijdt niet dat haar moeder nog wel zelf de nalatenschap kon afwikkelen. Het hof heeft deze stelling in feite al beoordeeld bij grief 1 en grief 2. Als [appellante] vindt dat haar moeder nog wel zelf de nalatenschap kon afwikkelen, kan zij niet als voorwaarde voor haar medewerking eisen dat eerst voor moeder een bewind moet worden ingesteld. Zij had trouwens een verzoek aan de kantonrechter kunnen doen om de goederen van moeder onder bewind te stellen, maar heeft dat niet gedaan. Grief 3 faalt.
grief 4
3.11
Het is niet heel duidelijk wat [appellante] met deze grief bedoelt. Zij voert in de toelichting aan dat zij haar voorwaarde (bewind voor moeder) heeft laten vallen toen de cautio Socini werd ingeroepen. Zij vindt kennelijk dat daarmee de onterving weer van de baan is. Het hof volgt haar daarin niet. Haar vader heeft bepaald dat zij geen erfgenaam is als zij niet meewerkt aan de verdeling, zo eenvoudig is dat. Vast staat dat zij niet heeft meegewerkt. Daarmee is de onterving een feit. Het erfgenaamschap herleeft niet als zij daarna toch nog wil meewerken. Grief 4 faalt.
grief 5
3.12
Met deze grief voert [appellante] aan dat er wel aanwijzingen zijn dat moeder de gelden/het vermogen niet op een juiste manier zou (kunnen) beheren of dat [geïntimeerde1] hier misbruik van zou maken. Zij vindt kennelijk dat dit kan rechtvaardigen dat zij niet heeft meegewerkt aan de afwikkeling van de nalatenschap. Zij wijst erop dat moeder een levenstestament heeft gemaakt wat volgens haar betekent dat moeder wel eens grote moeite zou kunnen hebben met het beheer.
3.13
Het hof ziet dat anders. [appellante] miskent daarmee dat het maken van een levenstestament niet betekent dat moeder haar vermogen niet meer kan beheren, maar alleen dat zij voor het geval zij dat in de toekomst niet meer zou kunnen een algemene volmacht geeft aan [geïntimeerde1] .
3.14
[appellante] stelt verder dat zij pas vier maanden na het overlijden van haar vader op de hoogte is gebracht van het levenstestament. Het hof kan niet inzien dit een aanwijzing is dat moeder grote moeite had met het beheer van haar vermogen of dat [geïntimeerde1] misbruik maakte van de situatie waarin moeder verkeerde.
3.15
Moeder heeft in haar levenstestament een algemene volmacht gegeven aan [geïntimeerde1] . Het levenstestament is met tussenkomst van de notaris opgesteld. [appellante] komt in het levenstestament niet voor. Moeder heeft niet geregeld dat [appellante] de uitvoering van de volmacht controleert of daarop toezicht houdt. Anders dan [appellante] meent is dit volgens het hof geen aanwijzing dat moeder haar vermogen niet zelf zou kunnen beheren of dat [geïntimeerde1] haar positie misbruikt. Bovendien is moeder vrij het beheer van haar vermogen zo te regelen als zij zelf wil. Als moeder [appellante] daarbij niet wil betrekken is dat haar goed recht.
3.16
Ook bij de toelichting op deze grief voert [appellante] aan dat zij ondanks haar herhaalde vragen geen overzicht heeft gekregen van de banksaldi en het vermogen van de nalatenschap. Het hof verwijst voor zijn oordeel daarover naar rechtsoverweging 3.8.
3.17
Ten slotte stelt [appellante] dat [geïntimeerde1] grote invloed heeft op haar moeder en dat zij wel wat extra geld kan gebruiken, omdat zij een kostbare woning heeft, geen werk meer heeft en van een bijstandsuitkering moet rondkomen. [appellante] ziet daarin een aanwijzing voor misbruik door [geïntimeerde1] van haar positie. [appellante] werkt niet concreet uit wat hiervan dan het gevolg moet zijn. Het hof gaat alleen daarom al aan die stelling voorbij. Grief 5 faalt.
grief 6
3.18
Deze grief komt erop neer dat nergens uit blijkt dat moeder de cautio Socini heeft ingeroepen. [appellante] vindt ook dat het inroepen daarvan in dit geval misbruik van bevoegdheid is (artikel 3:13 BW). [appellante] ziet hierbij niet onder ogen dat het niet moeder en/of [geïntimeerde1] zijn die haar als erfgenaam uitsluiten, maar dat het haar vader is die haar onterft als zij niet meewerkt aan de afwikkeling van zijn nalatenschap volgens zijn testament. Van misbruik van bevoegdheid door moeder of [geïntimeerde1] is dan ook geen sprake. Zij zijn niet bevoegd haar te onterven; dat kan alleen haar vader.
3.19
Als toch sprake zou zijn van een bevoegdheid van moeder en [geïntimeerde1] om de cautio Socini in te roepen, dan ziet het hof geen misbruik van die bevoegdheid. Vader heeft in zijn testament verwoord dat hij met de cautio Socini wil voldoen aan een morele verplichting tegenover zijn vrouw (moeder) om ook te zorgen voor het levensonderhoud van zijn vrouw na zijn overlijden. De cautio Socini heeft een duidelijk doel (een goede verzorging van moeder na zijn overlijden) dat heel anders is dan alleen het schaden van [appellante] . De cautio Socini is ook niet met een ander doel ingezet dan waarvoor zij is bedoeld, namelijk om de uitvoering van een testament mogelijk te maken, ook als een (aanvankelijke) erfgenaam daaraan weigert mee te werken. Het belang bij de uitoefening (effectuering) van de cautio Socini is als gezegd een goede verzorging van moeder na het overlijden van vader; het belang dat daardoor wordt geschaad is het belang dat [appellante] ook erfgenaam van haar vader kan zijn. Dit belang van [appellante] is niet zoveel groter dan het belang bij uitoefening van de cautio Socini dat moeder en [geïntimeerde1] een beroep op de cautio Socini achterwege hadden moeten laten. [appellante] had haar belang eenvoudigweg kunnen dienen door mee te werken; vaststaat dat zij geen goede reden had dat, tot driemaal toe, te weigeren. Grief 6 faalt.
nieuwe grief?
3.2
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellante] nog aangevoerd dat volgens artikel 133 Overgangswet NBW het nieuwe recht ook geldt voor testamenten van voor de wetsherziening. Dat betekent volgens [appellante] dat moeder als executeur zonder toestemming van de erfgenamen het legaat in dit testament kon uitvoeren. Omdat [appellante] de afgifte van dat legaat niet kan blokkeren, is het niet langer nodig haar te onterven.
3.21
Het hof is van oordeel dat deze stelling een nieuwe grief is die te laat is ingesteld. [appellante] moet al haar grieven opnemen in haar eerste (inhoudelijke) processtuk; dat is haar memorie van grieven (tweeconclusie-regel). Het hof vindt anders dan [appellante] dat deze nieuwe grief geen uitwerking is van grief 6. Die grief gaat over een heel ander onderwerp (inroepen door moeder van cautio Socini en misbruik van bevoegdheid).
3.22
Zou de grief wel zijn toegelaten dan zou de grief hebben gefaald. [appellante] miskent dat haar medewerking juist nodig was voor de
verdelingvan de nalatenschap van haar vader. Die medewerking was ook onder het nieuwe erfrecht nog nodig. De notaris heeft in de akte ook die verdeling opgenomen.
de conclusie
3.23
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2020;
4.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde1] en moeder:
€ 332,- aan griffierecht en € 3.342,- aan salaris van de advocaat (3 procespunten x appeltarief II)
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en R.E. Brinkman, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.