ECLI:NL:GHARL:2022:8650

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21/00648
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende tegen een mondelinge uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De mondelinge uitspraak van de Rechtbank dateert van 25 maart 2021, en het proces-verbaal daarvan werd op 9 april 2021 per aangetekende brief aan belanghebbende verzonden. Deze brief werd echter als onbestelbaar geretourneerd, waarna de Rechtbank het proces-verbaal op 30 april 2021 opnieuw per gewone post verzond. Belanghebbende heeft op 7 juni 2021 hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelt dat dit te laat is, aangezien de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken bedraagt en op 10 april 2021 is aangevangen. De laatste dag voor het indienen was 21 mei 2021.

Belanghebbende voerde aan dat hij door een verbouwing niet in staat was post te ontvangen, en dat hij het proces-verbaal pas op 30 april 2021 had ontvangen. Het Hof oordeelt echter dat belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het tijdig ontvangen van post en dat hij geen wijziging van zijn adres aan de Rechtbank heeft doorgegeven. De omstandigheid dat hij tijdelijk geen post kon ontvangen, komt voor zijn rekening en risico. Het Hof concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00648
uitspraakdatum: 11 oktober 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 maart 2021, nummer UTR 20/3743, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De mondelinge uitspraak van de Rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank) is gedagtekend 25 maart 2021. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is op 9 april 2021 per aangetekende brief aan belanghebbende verzonden op het adres [adres1] , [woonplaats] .
1.2.
De aan belanghebbende toegezonden aangetekende brief is onbestelbaar aan de Rechtbank geretourneerd. De Rechtbank heeft het proces-verbaal op 30 april 2021 per gewone post nogmaals aan belanghebbende verzonden, onder vermelding van het bovengenoemde adres te [woonplaats] .
1.3.
Belanghebbende heeft op 7 juni 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2022. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] , namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende is hoewel daartoe uitgenodigd, zonder bericht aan het Hof, niet verschenen.
1.5.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 20 juli 2022 uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder vermelding van datum en tijdstip van de zitting. Volgens de track & trace informatie van Post-NL is het stuk op 21 juli 2022 aangeboden en vervolgens met bericht voor afhalen op 26 juli 2022 neergelegd op het Post-NL punt, [naam2] , [adres2] , te [plaats1] . Op 10 augustus 2022 heeft de griffier geconstateerd dat de aangetekende brief nog niet door belanghebbende was afgehaald van de afhaallocatie. De griffier heeft vervolgens vastgesteld dat belanghebbende op dat moment in de basisregistratie personen stond ingeschreven op het in de uitnodiging vermelde adres van belanghebbende, te weten [adres1] , te [woonplaats] , waarna de griffier de uitnodiging op dezelfde dag (nogmaals) per gewone post heeft verzonden naar het adres van belanghebbende. Aldus is belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze uitgenodigd voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting.

2.Feiten

2.1.
Volgens de gegevens uit de basisregistratie personen staat belanghebbende sinds 1 september 2016 ingeschreven op het adres [adres1] , [woonplaats] .

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 juncto artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) en vangt, op grond van artikel 6:8, lid 1, juncto artikel 6:24 van de Awb, aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de Rechtbank op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Indien de uitspraak mondeling wordt gedaan vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter beschikking van partijen is gesteld (vgl. HR 22 februari 2008, nr. 41 612, ECLI:NL:HR:2008:BC4808 en HR 16 juni 1999, nr. 33848, ECLI:NL:HR:1999:AA2769). Ingevolge de artikelen 8:79 lid 1, van de Awb en 8:37, lid 1, van de Awb vindt de ter beschikking stelling van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in beginsel plaats door toezending daarvan bij aangetekende brief. Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de basisregistratiepersonen stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, dan verzendt hij het stuk zo spoedig mogelijk bij gewone brief (artikel 8:38, lid 1, van de Awb). In een dergelijk geval moet het ervoor worden gehouden dat door toezending van de aangetekende brief aan het juiste adres, de uitspraak op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt zodat bij (hernieuwde) toezending via gewone post geen nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep gaat lopen (vgl. CRvB 15 maart 2011, nr. 10/2943 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8123).
3.2.
De Rechtbank heeft het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak bij aangetekende brief op 9 april 2021 naar belanghebbende verzonden, zodat de hogerberoepstermijn in beginsel op 10 april 2021 is aangevangen. Nu de aangetekende brief is verzonden naar het adres waarop belanghebbende sinds 1 september 2016 staat in geschreven in de basisregistratie personen is met de toezending van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op 30 april 2021 geen nieuwe termijn gaan lopen. De Rechtbank heeft belanghebbende hierop gewezen in de begeleidende brief van 30 april 2021. Gelet op het voorgaande was 21 mei 2021 de laatste dag waarop hoger beroep kon worden ingesteld. Het Hof heeft het digitaal ingezonden hogerberoepschrift van belanghebbende op 7 juni 2021 ontvangen, zodat het hogerberoepschrift te laat is ingediend.
3.3.
Een niet tijdig ingediend hogerberoepschrift wordt nietontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Het Hof begrijpt belanghebbendes stelling zo, dat hij aanvoert dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat hij door een verbouwing niet in staat was post te ontvangen op zijn adres. Volgens belanghebbende heeft hij hierdoor het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak pas op 30 april 2021 ontvangen en daarna binnen zes weken - gerekend vanaf deze datum – een hogerberoepschrift ingediend.
3.4.
Het Hof is van oordeel dat uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet volgt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Indien het onmogelijk was post te ontvangen op zijn adres, had het op de weg van belanghebbende gelegen maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat hij de post wel zou kunnen ontvangen, eventueel op een ander (post)adres. Het is het Hof niet gebleken dat belanghebbende een wijziging van zijn (post)adres aan de Rechtbank heeft doorgegeven en hij heeft ook anderszins niet gesteld dat de adressering niet juist is geweest. De omstandigheid dat hij (tijdelijk) geen post op het voornoemde adres heeft kunnen ontvangen, dient naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Het Hof merkt verder op dat belanghebbende, nadat hij het proces-verbaal op 30 april 2021 had ontvangen, nog drie weken de tijd had om binnen de termijn hoger beroep in te stellen. Ook de omstandigheid dat belanghebbende abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij vanaf 30 april 2021 zes weken de tijd had om hoger beroep in te stellen, dient, gelet op het begeleidend schrijven van de Rechtbank, voor rekening en risico van belanghebbende te komen.
SlotsomOp grond van het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.R. Zonneveld, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (L.R. Zonneveld)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.