ECLI:NL:GHARL:2022:8622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
Wahv 200.300.528/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake verkeerssanctie voor parkeren op een voetpad of trottoir

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verkeerssanctie die aan de betrokkene was opgelegd voor het parkeren op een trottoir of voetpad. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar het hof heeft deze beslissing bevestigd. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. de Jong, stelde dat de sanctie onterecht was opgelegd omdat er geen bord G7 aanwezig was om het voetpad aan te duiden. Het hof oordeelde echter dat de aanwezigheid van een bord niet vereist is voor de vaststelling van de gedraging. De betrokkene had op 15 november 2019 om 22:42 uur geparkeerd op de Roxenissestraat in Zoetermeer, wat leidde tot de sanctie van € 95,-. Het hof concludeerde dat de verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht voldoende was om de gedraging vast te stellen, en dat de betrokkene op de hoogte was van de locatie van de overtreding. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, en het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.300.528/01
CJIB-nummer
: 230218936
Uitspraak d.d.
: 10 oktober 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. B. de Jong, kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “Niet de rijbaan gebruiken door stil te staan op het trottoir, voetpad, (brom)fietspad of ruiterpad”. Deze gedraging zou zijn verricht op 15 november 2019 om 22:42 uur op de Roxenissestraat in Zoetermeer met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene bestrijdt de verweten gedraging en stelt dat de enkele verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht, zonder een foto of een precieze omschrijving van de pleeglocatie, onvoldoende is voor de vaststelling van de gedraging. Als sprake is van een voetpad dient bord G7 aanwezig te zijn en als de betrokkene wordt verweten op een trottoir te hebben geparkeerd dan dient dit voldoende duidelijk te zijn aan de hand van de uiterlijke kenmerken, aldus de gemachtigde. Nu niet precies duidelijk is wat de betrokkene wordt verweten is hij in zijn belangen geschaad. De inleidende beschikking kan daarom niet in stand blijven.
3. In het tegen de inleidende beschikking ingediende administratief beroepschrift heeft de betrokkene aangevoerd dat hij even was gestopt om iets af te geven bij zijn familie. Toen hij terugkwam, zag hij dat hij een briefje op de ruit had. Hij ging kijken bij de auto's die minder dan 5 meter van de kruising geparkeerd stonden en die hadden geen briefje op de ruit.
4. Het hof leidt uit deze opmerking van de betrokkene af dat hij op de hoogte is van de precieze locatie van de gedraging en weet wat hem wordt verweten. Deze grond treft geen doel.
5. De verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht houdt onder meer in:
“Het voertuig stond geparkeerd op een weggedeelte dat is bestemd voor het verkeer van voetgangers, zijnde een voetpad c.q. trottoir. Ik heb geen voor dat gebied geldige ontheffing waargenomen.
Overtreden artikel: 10 lid 1 RVV 1990”
6. Artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) luidt als volgt:
"Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad".
7. Het RVV 1990 noch de Wegenverkeerswet 1994 waarop dit reglement, voor zover hier van belang, is gebaseerd kent een definitie van de begrippen "voetpad" of "trottoir". Het hof volgt niet de stelling van de gemachtigde dat slechts sprake kan zijn van een voetpad in de zin van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 als dit pad is aangeduid met een bord G7. Aansluiting dient te worden gezocht bij de betekenis die daaraan volgens het spraakgebruik toekomt (vergelijk het arrest van het hof van 24 januari 2019 (vindplaats op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2019:628). Voor de vaststelling van de onderhavige gedraging, waarvoor het maken van een keuze tussen "voetpad" of "trottoir" niet is vereist, is de aanwezigheid van een bord G7 niet vereist.
8. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht, waarvan kan worden aangenomen dat hij de begrippen "voetpad" en "trottoir" heeft gebezigd in de betekenis die daaraan volgens het spraakgebruik wordt toegekend, in dit geval voldoende is om de gedraging vast te stellen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat van de zijde van de betrokkene, die weet heeft van de locatie van de gedraging, niet is betwist dat het voertuig op een voor het verkeer van voetgangers bestemd weggedeelte, te weten een voetpad of trottoir, stond, maar slechts is betoogd dat de onderbouwing die de ambtenaar geeft onvoldoende is. Onder deze omstandigheden is een toelichting van de zijde van de ambtenaar waarom sprake is van een voetpad of trottoir niet vereist.
9. De aangevoerde gronden treffen geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.