ECLI:NL:GHARL:2022:855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.297.677
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De vader en de moeder hebben van 2010 tot 2012 een relatie gehad en zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2011. De ouders hebben gezamenlijk gezag over het kind, maar de moeder heeft in augustus 2019 verzocht om eenhoofdig gezag en om de omgang tussen de vader en het kind te beëindigen. De rechtbank Overijssel heeft op 4 november 2019 de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van het kind. De raad heeft geadviseerd om de beslissingen over het gezag en de omgangsregeling aan te houden. Uiteindelijk heeft de rechtbank in de bestreden beschikking van 20 april 2021 de moeder belast met het eenhoofdig gezag en de omgangsregeling beëindigd.

De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, maar het hof heeft geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover dit betrekking heeft op de beschikking van 4 november 2019. Het hof heeft de beschikking van 20 april 2021 bekrachtigd, waarbij het hof heeft overwogen dat de beëindiging van het gezag van de vader in het belang van het kind noodzakelijk is. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord en de vader heeft een verslavingsproblematiek die zijn vermogen om samen te werken met de moeder in gevaar brengt. Het hof heeft ook geoordeeld dat omgang tussen de vader en het kind op dit moment in strijd is met de belangen van het kind, gezien de negatieve impact van het gedrag van de vader op de minderjarige.

De beslissing van het hof is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek in hoger beroep voor de beschikking van 4 november 2019 en dat de beschikking van de rechtbank Overijssel van 20 april 2021 wordt bekrachtigd. Het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.677
(zaaknummer rechtbank Overijssel 236548)
beschikking van 3 februari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.Th.M. Demmer, te Hengelo (Overijssel),
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.G. Baan te Almelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 november 2019 en 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 20 april 2021 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 20 juli 2021;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader via een Skypeverbinding en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben vanaf midden 2010 tot februari 2012 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren in [woonplaats1] [in] 2011. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Op 28 maart 2011 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.3
De ouders hebben in maart 2013 een ouderschapsplan opgesteld. Daarin zijn zij een omgangsregeling overeengekomen, die erop neerkomt dat [de minderjarige] in de ene week van zaterdag tot maandag en in de andere week op donderdag bij de vader verblijft en gedurende een deel van de vakanties en feestdagen. Het ouderschapsplan is gehecht aan de beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 mei 2013. In die beschikking heeft de rechtbank verder het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft de rechtbank in augustus 2019 verzocht haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en te bepalen dat er geen omgang meer zal plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] .
4.2
Bij beschikking van 4 november 2019 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de voor [de minderjarige] meest wenselijke gezagsvoorziening en meest wenselijke zorg- en contactregeling.
4.3
In het raadsrapport van 29 juni 2020 heeft de raad de rechtbank geadviseerd de beslissingen over het gezag en de zorg- en contactregeling zes maanden aan te houden. Op 14 januari 2021 heeft de raad aanvullend gerapporteerd en de rechtbank geadviseerd de beslissingen nogmaals zes maanden aan te houden.
4.4
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Verder heeft de rechtbank de beschikking van 22 mei 2013 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan wat betreft de daarin overeengekomen zorg- en contactregeling gewijzigd en bepaald dat er tussen de vader en [de minderjarige] geen omgangsregeling zal gelden.
4.5
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van de rechtbank van 4 november 2019 en 20 april 2021 te vernietigen en de verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen.
4.6
De moeder voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Beschikking 4 november 2019
5.1
De vader verzoekt het hof niet alleen de bestreden beschikking te vernietigen, maar ook de tussenbeschikking van 4 november 2019. De vader heeft tegen die tussenbeschikking echter geen grieven aangevoerd. Het hof zal de vader daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder en de vader hebben na het einde van hun relatie met veel huiselijk geweld geen contact met elkaar kunnen opbouwen zonder escalaties. [de minderjarige] en de vader hebben elkaar sinds de zomer van 2018 niet meer gezien. In zoverre is sprake van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van de rechtbank van 22 mei 2013.
5.4
Het hof is net als de rechtbank en de raad van oordeel dat beëindiging van het gezag van de vader in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over en maakt die, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof overweegt daarnaast nog het volgende. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is nodig dat de ouders in staat zijn tot overleg over belangrijke beslissingen die over [de minderjarige] moeten worden genomen, of ten minste tot het maken van afspraken over
situaties die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen. Daarvan is geen sprake. De communicatie tussen de ouders verloopt al langere tijd slecht waarbij de vader de moeder meermaals op een onwenselijke manier heeft benaderd via WhatsApp. De procedure bij de rechtbank is enige tijd aangehouden om de ouders in de gelegenheid te stellen het traject Ouderschap Na Scheiding te volgen en te werken aan een verbetering van de communicatie, maar dat is niet van de grond gekomen. In maart 2021 heeft de vader in WhatsAppberichten aan de moeder ernstige bedreigingen naar de partner van de moeder geuit. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders bevestigd dat zij sindsdien geen enkel contact meer met elkaar hebben. Niet gebleken is dat de ouders enige actie ondernemen om die situatie te veranderen. Verder heeft de vader al jarenlang een ernstige verslavingsproblematiek (alcohol en middelen). Dit heeft ook geleid tot psychoses bij hem. De vader heeft in de periode vanaf 2016 drie pogingen gedaan om af te kicken van zijn verslaving, zonder succes. Hierdoor is de vader onbetrouwbaar en onvoorspelbaar voor de moeder. Hij is niet in staat het belang van [de minderjarige] voorop te stellen door met de moeder samen te werken. Gelet hierop acht het hof de ouders niet in staat samen het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Omgang
5.5
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.6
Het hof is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden en verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen.
5.7
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, te weten indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.8
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat omgang op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over en maakt die, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof overweegt daarnaast nog het volgende. [de minderjarige] heeft onder meer in haar gesprek met de raad duidelijk gemaakt dat zij geen contact met haar vader wil. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [de minderjarige] heeft gezegd dat zij weg zal lopen als zou worden beslist dat er toch omgang moet zijn. Het gedrag van de vader – zowel tijdens de eerdere omgangsmomenten als meer recent – heeft gezorgd voor een groot gebrek aan vertrouwen bij de moeder en bij [de minderjarige] . De vader stelt dat het beter met hem gaat, maar dit blijkt naar het oordeel van het hof onvoldoende. De vader heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn verslavingsproblematiek inmiddels voldoende onder controle heeft. De ernstige bedreigingen die de vader naar de partner van de moeder heeft geuit zijn nog van relatief kort geleden en de vader legt de verantwoordelijkheid voor zijn uitingen bij anderen. Hij toont geen inzicht in de gevolgen van zijn gedrag voor [de minderjarige] . Het hof is net als de raad van oordeel dat het aan de vader is om aan de moeder en aan [de minderjarige] te laten zien dat het daadwerkelijk beter met hem gaat en om hen het vertrouwen te geven dat hij in staat is om op een positieve manier omgang met [de minderjarige] te hebben. Op dit moment ontbreekt dat vertrouwen echter, zodat er geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] kan zijn. Het hof zal de beschikking van de rechtbank ook wat de omgang betreft bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dit ziet op de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 november 2019;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 april 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, M.H.H.A. Moes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 3 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.