ECLI:NL:GHARL:2022:8511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.030
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een in Iran gesloten huwelijk en de nietigheid daarvan in Nederland

In deze zaak verzoekt de man primair om te verklaren dat het in Iran gesloten huwelijk met de vrouw in Nederland niet erkend kan worden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt echter dat het huwelijk wel erkend kan worden, omdat het niet kennelijk in strijd is met de openbare orde. Subsidiair vraagt de man om de nietigverklaring van het huwelijk, maar ook dit verzoek wordt afgewezen. Het hof stelt vast dat het huwelijk van partijen naar Iraans recht geldig is en dat hun eerdere huwelijk in Nederland niet in Iran wordt erkend. De man heeft in Nederland een andere identiteit dan in Iran, maar dit heeft geen invloed op de erkenning van het huwelijk. Het hof concludeert dat het Iraanse huwelijk niet nietig is en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de verzoeken van de man zijn afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.030
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 519584)
beschikking van 4 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.H. Bialkowski,
en
[verweerster],
ingeschreven in [woonplaats2] , verblijvende in Iran,
verweerder in hoger beroep
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Collet.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 18 maart 2022;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bialkowski van 14 juli 2022 met producties.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de man en zijn advocaat, alsmede
  • de advocaat van de vrouw.

3.De feiten

3.1
De man is in Iran geregistreerd als [naam1] en met geboortedatum [in] 1977. De man staat in Nederland ingeschreven als [verzoeker] , geboren [in] 1978.
3.2
Partijen huwden [in] 2009 in Iran en naar Iraans recht. De huwelijksakte vermeldt als naam van de man: ‘ [naam1] ’ met de bijbehorende, hiervoor onder 3.1 genoemde geboortedatum. Dit huwelijk is ontbonden [in] 2010.
3.3
Partijen sloten daarna een huwelijk [in] 2010 in [woonplaats1] (verder: ‘het Nederlandse huwelijk’). De huwelijksakte vermeldt als naam van de man: ‘ [verzoeker] ’ met de bijbehorende, hiervoor onder 3.1 genoemde, geboortedatum. Dit huwelijk is ontbonden [in] 2019 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 oktober 2018 van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht.
3.4
[in] 2012 sloten partijen opnieuw – de man onder de naam ‘ [naam1] ’ met bijbehorende geboortedatum en met de vermelding: Iraanse nationaliteit – in [plaats1] , Iran, een huwelijk (verder: ‘het Iraanse huwelijk’).

4.Het geschil in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft de vrouw aanvankelijk - onder andere – verzocht om de echtscheiding uit te spreken tussen haar en [naam1] , geboren op [in] 1977.
4.2
De man heeft, zoals het hof met de rechtbank begrijpt, daartegenover verzocht:
  • primairvoor recht te verklaren dat het Iraanse huwelijk niet wordt erkend, althans
  • subsidiairde nietigverklaring van het Iraanse huwelijk uit te spreken, althans
  • meer subsidiairde procedure aan te houden in afwachting van de procedure in Iran, en
  • in alle gevallente bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.3
De vrouw heeft – onder andere – haar verzoek tot echtscheiding ingetrokken.
4.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank – onder compensatie van kosten – de verzoeken van partijen afgewezen.

5.Het geschil in hoger beroep

4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gegaan tegen de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • primairvoor recht te verklaren dat het Iraanse huwelijk niet wordt erkend, althans
  • subsidiairde nietigverklaring van het Iraanse huwelijk.
4.3
De vrouw voert verweer in hoger beroep. Zij vraagt het hof om het hoger beroep van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder expliciet begrepen de kosten van de advocaat.

6.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.1
Op grond van artikel 3 Brussel II-bis [1] komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek, nu de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Aan de orde is of het Iraanse huwelijk van partijen naar Nederlands recht erkend wordt of – naar het hof begrijpt – naar Nederlands recht nietig is. Derhalve past het hof Nederlands recht toe.
De identiteit van de man
6.2
Anders dan de vrouw betoogt heeft het feit dat de man in Nederland met een andere voornaam en andere geboortedatum geregistreerd staat geen gevolgen voor deze procedure. Het is partijen duidelijk wie de man is en dat zij het Nederlandse en het Iraanse huwelijk met elkaar sloten.
Belang van de man
6.3
De man heeft er belang bij te weten wat zijn huwelijkse staat in Nederland is. Derhalve kan hij in zijn hoger beroep worden ontvangen.
Erkenning van het huwelijk
6.4
Volgens artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een in het buitenland gesloten huwelijk in Nederland erkend, als het huwelijk volgens het recht van het land waar het huwelijk is gesloten, rechtsgeldig is gesloten of later rechtsgeldig is geworden. In uitzondering daarop wordt een in het buitenland gesloten huwelijk niet erkend als het kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het Nederlandse rechtsstelsel. Dat is in ieder geval zo, indien een van de echtgenoten op het moment dat het huwelijk gesloten werd al gehuwd was met een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezat of zelf de Nederlandse nationaliteit bezat of in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, tenzij het eerder gesloten huwelijk is ontbonden of nietig is verklaard (artikel 10:32 BW).
6.5
Nu het Iraanse huwelijk aldaar naar het recht van Iran geldig is voltrokken, kan dat huwelijk - als daarom zou worden verzocht - hier in Nederland worden erkend, tenzij die erkenning
kennelijkonverenigbaar is met de openbare orde. De onder a. tot en met e. van artikel 10:32 BW opgesomde uitzonderingen doen zich hier niet voor. Meer in het bijzonder was geen sprake van een polygaam huwelijk (grond a.) en ontstaat door een huwelijk geen verwantschap tussen de echtgenoten (grond b.).
Erkenning van het Iraanse huwelijk is niet
kennelijkin strijd met de openbare orde. Voor zover de openbare orde zich verzet tegen een tweede, niet Nederlands huwelijk tussen dezelfde personen, is aan die belemmering een einde gekomen nu het Nederlandse huwelijk is ontbonden.
Nietigverklaring huwelijk
6.6
Partijen zijn het erover eens dat het Iraanse huwelijk naar Iraans recht geldig is. Zoals hiervoor onder 6.2 overwogen is sprake van huwelijk tussen de man en de vrouw, ook al is de man in Iran bekend met een andere voornaam en geboortedatum. Partijen waren al gehuwd naar Nederlands recht, maar dat huwelijk wordt in Iran niet erkend. Anders gezegd: ten tijde van het sluiten van het Iraanse huwelijk waren partijen naar Iraans recht niet gehuwd, ook niet met elkaar. Door het Iraanse huwelijk huwden zij elkaar en niet een ander.
Gelet op wat hiervoor onder 6.4 en 6.5 is overwogen ten aanzien van de erkenning van het Iraanse huwelijk was dat op het moment van sluiten niet nietig, ook niet naar Nederlands recht. Het Iraanse huwelijk kon alleen op dat moment en zolang het Nederlandse huwelijk voortduurde, niet in Nederland worden erkend.
Slotsom, kosten
6.7
Gelet op het vorenstaande falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.8
Omdat partijen (ex-)partners zijn, zal het hof de kosten van het hoger beroep tussen hen compenseren.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 december 2021;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 4 oktober 2022 door mr. I.G.M.T. Weijers uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003