In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, Mortgage Venture B.V. en een andere appellant, waren in hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de appellanten tegen de geïntimeerden, waaronder verschillende natuurlijke personen en De Vennen Holding B.V. De geïntimeerden stelden dat de vorderingen van de appellanten niet ontvankelijk waren, omdat deze onder de wettelijke appelgrens van € 1.750,- blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van de geïntimeerden, zonder rekening te houden met een specifieke vordering van de Werkgroep pachtgelden, onder deze grens blijven. Het hof oordeelde dat de kosten van de Werkgroep pachtgelden niet meegeteld mogen worden bij het bepalen van de waarde van de afzonderlijke vorderingen. Hierdoor concludeerde het hof dat de appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep tegen de geïntimeerden 2, 3 en 9. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor beraad partijen, waarbij partijen de mogelijkheid hebben om een akte te nemen of een mondelinge behandeling te verzoeken.