Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Ethicon Sàrl,
1.[appellante1] ,
[appellante2],
[appellante3],
[appellante4],
[appellante5],
[appellante6],
[appellante7],
[appellante8],
[appellante9],
[appellante10],
[appellante11],
[appellante12],
[appellante13],
[appellante14],
[appellante15],
[appellante16],
[appellante17],
[appellante18],
[appellante19],
[appellante20],
[appellante21],
[appellante22],
[appellante23],
[appellante24],
[appellante25],
[appellante26],
[appellante27],
[appellante28],
[appellante29],
[appellante30],
[appellante31] ,
[appellante32],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De feiten
‘Bekkenbodemmatjes. Ernstige complicaties vereisen terughoudend gebruik transvaginale mesh’. In dit rapport is niet met name genoemd over welke soorten transvaginale mesh of bekkenbodemmatjes het ging en welke fabrikanten/producenten hierbij betrokken waren. In dit rapport concludeerde de IGZ onder meer dat de complicaties van de vrouwen die zich hebben gemeld na implantatie van een transvaginaal bekkenbodemmatje zeer ernstig zijn, maar dat op basis van verzamelde informatie echter ook is gebleken dat veel vrouwen baat hebben bij de ingreep met transvaginale mesh en er weinig alternatieven beschikbaar zijn voor de conventionele ingreep zonder mesh. Een verbod op mesh of de toepassing ervan bij een verzakking heeft nadelen en is om die reden onwenselijk volgens de IGZ. Zij beveelt daarom de beroepsgroep aan terughoudend te zijn met de toepassing van de mesh en om in ieder geval te handelen volgens het kwaliteitsstandpunt van de NVOG in de richtlijn van 2012. Daarnaast adviseert de IGZ fabrikanten dringend om nieuwe toepassingen van bestaande producten in een klinisch onderzoek te beproeven.
3.De vorderingen in de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep
)van wie de vorderingen zijn afgewezen, zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en hebben daartegen hoger beroep ingesteld onder aanvoering van vijf grieven.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
nietwaren verjaard in het dictum opgenomen als een verklaring voor recht, met een veroordeling tot schadevergoeding van Ethicon op te maken bij staat. De vennootschappen (dan wel Ethicon) hebben (heeft) afgezien van hoger beroep tegen deze veroordeling. De vennootschappen behoefden geen hoger beroep in te stellen tegen een eindbeslissing (zo die zich al zou uitstrekken tot alle 24 eiseressen) die niet in het dictum is opgenomen (ten aanzien van de 24 eiseressen). Dat de beslissing ten aanzien van de zes eiseressen tussen hen en Ethicon gezag van gewijsde heeft laat onverlet dat de beslissing ten aanzien van de overige eiseressen bij het verwerpen van de verjaring door de devolutieve werking alsnog in hoger beroep aan de orde komt (zowel vanwege de stelling van eiseressen als het verweer hiertegen van de vennootschappen). Daaraan staat het genoemde Fafiani-arrest van HR 30 maart 2012 niet in de weg. [2]
“Gelet op deze overwegingen moet een product worden beschouwd als in het verkeer gebracht in de zin van artikel 11 van de richtlijn, wanneer het het productieproces van de producent heeft verlaten en is opgenomen in een verkoopproces in een vorm waarin het aan het publiek wordt aangeboden voor gebruik of consumptie.
25 november 2016, dat de vordering op basis van de productaansprakelijkheid is verjaard.
7 februari 2012 hebben aanvullende/hersteloperaties plaatsgevonden. De vennootschappen leiden hieruit af dat op dat moment [appellante10] had kunnen weten dat het implantaat klachten gaf en dat zij toen verdere actie had moeten ondernemen. Het hof volgt dit verweer niet. Het enkele feit dat klachten als gevolg van het implantaat ontstaan, betekent niet dat [appellante10] had moeten denken aan een gebrekkig product. Uit de medische stukken blijkt ook niet dat artsen haar daarop hebben gewezen. Ook de daarna geuite vermoeidheidsklachten zijn niet op het implantaat teruggevoerd. Het hof gaat er dan ook als onvoldoende gemotiveerd weersproken vanuit dat [appellante10] , zoals zij stelt, eerst na 14 september 2015 kon begrijpen dat mogelijk sprake was van een gebrekkig product. De aansprakelijkstelling dateert van 4 augustus 2016. Het verjaringsverweer wordt dan ook verworpen.
.De vennootschappen hebben onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het door dr. [naam3] gelegde verband een (mogelijk) gebrek in het matje betrof. Zij is toen hiervoor geopereerd op 21 augustus 2012. De vennootschappen hebben gesteld dat zij door [appellante15] op 1 mei 2015 aansprakelijk zijn gesteld. [appellante15] zelf neemt daar geen standpunt over in. Het hof gaat ervan uit dat [appellante15] in ieder geval op 1 mei 2015 bekend was met het gebrek, de schade en de identiteit van de producent. De dagvaarding is op 22 februari 2017 uitgebracht, zodat haar vordering niet is verjaard
.
3 december 2012 rees bij haar het vermoeden dat haar klachten door het implantaat veroorzaakt konden zijn. Volgens de vennootschappen had zij dit vermoeden al vlak na de operatie op 9 maart 2009. Zij baseren zich daarbij op de schriftelijke verklaring van [appellante18] . In die verklaring stelt zij onder meer naar aanleiding van de uitzending van Radar van
3 december 2012:
Nee, deze tv-uitzending heeft voor mij geen aanleiding gevormd om nader onderzoek te doen naar de oorzaak van mijn klachten in samenhang met het matje. Ik had kort na de operatie op 9 maart 2009 al klachten. Deze klachten hadden voor mij op dat moment al een duidelijke samenhang met het matje.‘Samenhang met het matje’ houdt naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer in een samenhang met een mogelijk gebrek aan het matje. Gezien haar verklaring neemt het hof als uitgangspunt dat [appellante18] in ieder geval op 3 december 2012 op de hoogte had kunnen zijn van het gebrek en de schade en met de aansprakelijkstelling van de vennootschappen op 15 december 2014 is de vordering niet verjaard
.
1 november 2010 op de hoogte kunnen zijn van de relatie tussen haar klachten en het implantaat. Dit is voor het hof niet voldoende om op dat moment al de verjaringstermijn te laten aanvangen. [appellante19] stelt in haar schriftelijke verklaring naar aanleiding van de uitzending van Radar op 3 december 2012:
Ik weet nog dat ik toevallig naar het programma zat te kijken en heb zitten huilen van herkenning. Het was alsof ze het over mij hadden. Ik wist dat de problemen die ik had (…) door de mat kwam, niet wetende dat het door foutieve matten veroorzaakt werden. (…) Oa heeft het zien van de uitzendingen mede aanleiding gevormd om nader onderzoek te doen naar de oorzaak van mijn klachten in samenhang met het matje. Informatie bij mijn gynaecoloog, lid geworden van de mesh bekkenbodemmatjes.Hieruit blijkt naar oordeel van het hof dat juist de mogelijkheid van een gebrek van het implantaat eerst toen bij [appellante19] opkwam. Zij heeft de vennootschappen aansprakelijk gesteld op 21 oktober 2015, zodat het verjaringsverweer niet slaagt.
dr. [naam4] in juni 2013 juridische hulp heeft ingeroepen en op 24 december 2013 een aansprakelijkstelling aan de vennootschappen heeft verstuurd. Hierdoor of hierna is een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen die eindigde op 24 december 2016; hierop hebben de vennootschappen hun verjaringsberoep echter niet gebaseerd. De vennootschappen hebben desgevraagd ter zitting van het hof verklaard dat vóór deze datum wel een stuitingsmededeling is ontvangen, maar hebben daaraan toegevoegd dat die aan een verkeerde vennootschap is gestuurd. Deze laatste mededeling laat het hof buiten beschouwing, omdat dit moet worden gezien als een feit dat door de vennootschappen niet eerder naar voren is gebracht en waaraan zij niet eerder consequenties hebben verbonden (novum). Naar het oordeel van het hof is de vordering dan ook niet verjaard.
13 mei 2014. De vennootschappen hebben gesteld dat de verjaring al is gaan lopen op het moment van de operatie, omdat haar toen door de behandelend arts was meegedeeld dat het implantaat kon gaan vergroeien met het eigen lichaamsweefsel. Dit verweer volgt het hof niet. Het enkele feit van vergroeiing brengt niet zonder meer mee dat sprake zou kunnen zijn van een gebrekkig product (het hof begrijpt uit de (medische) stukken dat dat juist de bedoeling was) en de vennootschappen hebben ook niet aangevoerd dat vergroeiing als een gebrek moet worden gezien. [appellante21] heeft dan ook kunnen aannemen dat dit een normaal operatiegevolg was en hoefde daardoor niet bedacht te zijn op een gebrek dat mogelijk aan het product kleefde. Voor het overige is het verweer van de vennootschappen onvoldoende onderbouwd, zodat het beroep op verjaring niet slaagt.