ECLI:NL:GHARL:2022:8333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
200.281.109/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op immateriële schadevergoeding na gaswinning door NAM

In deze zaak, die voortvloeit uit eerdere uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de vordering van een bewoner tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor immateriële schade als gevolg van gaswinning. De bewoner had eerder in een procedure gesteld dat hij recht had op smartengeld vanwege aantasting van zijn woongenot, maar heeft in deze fase van de procedure besloten om niet verder te procederen over de immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van de vereiste twee keer vastgestelde materiële schade (A- of B-schade) die nodig is voor toewijzing van de vordering tot immateriële schade. De vordering tot vergoeding van vermogensschade wegens gemist woongenot is echter wel toewijsbaar, omdat er eenmaal A- of B-schade is vastgesteld. Het hof heeft de vordering tot immateriële schade afgewezen, maar de vordering tot schadevergoeding voor gemist woongenot toegewezen. De NAM is aansprakelijk gesteld voor de vermogensschade en moet deze vergoeden, terwijl de proceskosten voor de immateriële schade voor rekening van de bewoner komen, omdat hij in dat opzicht in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.281.109/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/109028)
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. R. van Tricht, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.W. Huitema, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 augustus 2020 hier over.
1.2
[geïntimeerde] heeft ervan afgezien een akte te nemen. Zij heeft het hof laten weten niet verder te willen procederen voor de immateriële schade, maar wel de kosten voor gemist onstoffelijk voordeel vergoed te willen krijgen.
Vervolgens zijn de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.2. Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
[geïntimeerde] heeft samen met een aantal andere eigenaren en/of bewoners van een woning in (de omgeving van) het gebied waar aardgas wordt gewonnen een procedure aanhangig gemaakt tegen NAM. In deze procedure vorderden zij dat wordt vastgesteld dat zij recht hebben op vermogensschade vanwege het gemis aan een ongestoord woongenot en dat zij recht hebben op vergoeding van smartengeld (immateriële schade), onder meer vanwege die inbreuk op hun woongenot.
2.2
In een arrest van 17 december 2019 [1] heeft het hof bepaald dat onder andere [geïntimeerde] haar vordering tot vergoeding van immateriële schade nog verder dient te onderbouwen. De Hoge Raad heeft op 15 oktober 2021 [2] het cassatieberoep tegen dat arrest verworpen.
2.3
Nadat [geïntimeerde] en een aantal andere eisers hadden aangegeven hun vordering verder te willen onderbouwen, heeft het hof in een arrest van 4 augustus 2020 de procedure gesplitst, in die zin dat de vorderingen van ieder van deze eisers (of indien twee eisers een gezamenlijke woning hadden van deze beide eisers tezamen) verder zouden worden behandeld in een afzonderlijke procedure.
2.4
Na deze afsplitsing heeft [geïntimeerde] laten weten dat zij (toch) niet verder wil procederen over de immateriële schade. Het hof leidt daaruit af dat zij deze vordering niet verder wil onderbouwen. Het hof zal haar vordering tot vergoeding van immateriële schade afwijzen. Haar vorderingen betreffende het gemist woongenot zijn wel toewijsbaar.
2.5
Het hof zal deze beslissing hierna toelichten.

3.3. De motivering van de beslissing

3.1
Het hof heeft in het arrest van 17 december 2019 eisen gesteld aan de toewijsbaarheid van de vorderingen van (onder meer) [geïntimeerde] . Die eisen komen erop neer dat een vordering tot vergoeding van vermogensschade vanwege gemist woongenot toewijsbaar is indien aan de woning van eisers minimaal eenmaal fysieke schade veroorzaakt of verergerd door aardbevingen (zogenaamde A-schade of B-schade) is vastgesteld. Voor de toewijsbaarheid van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is vereist dat tenminste tweemaal A- of B-schade is vastgesteld.
3.2
In het arrest van 17 december 2019 heeft het hof alle eisers ingedeeld in categorieën.
[geïntimeerde] is ingedeeld in categorie B1 (eisers van wie de vergoeding tot vermogensschade wegens gemist woongenot toewijsbaar is, maar van wie onduidelijk is of het smartengeld wel toewijsbaar is). Deze indeling was gebaseerd op de aan het hof voorgelegde gegevens over het aantal malen dat A- of B-schade aan de woningen van (onder meer) [geïntimeerde] was vastgesteld. Het hof zal in dit arrest uitgaan van wat het daarover in dat arrest heeft overwogen.
3.3
Omdat, volgens het genoemde arrest, bij de woning van [geïntimeerde] eenmaal, en niet tweemaal, A- of B-schade is vastgesteld en door haar geen aanvullende gegevens zijn aangevoerd, zullen haar vorderingen tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.
3.4
Voor de vorderingen tot vergoeding van schade vanwege gemist woongenot ligt dat anders. Voor degenen die door het hof zijn ingedeeld in categorie B1, zoals [geïntimeerde] , staat vast dat eenmaal sprake is geweest van A- of B-schade. Hun vordering tot vergoeding van vermogensschade vanwege gemist woongenot en de daarmee samenhangende vordering tot een verklaring voor recht zijn dan ook toewijsbaar.
In het arrest 19 december 2019 overwoog het hof over de wijze van begroting van deze schade:

De vermogensschade vanwege gemist woongenot moet worden begroot volgens de door de Hoge Raad in de uitspraak van 19 juli 2019 [hof: in rov. 2.12.4] gegeven maatstaf (…). Die komt erop neer dat de huurwaarde van een woning in een situatie zonder bodembewegingen (op basis van een marktconforme huur) moet worden vergeleken met de huurwaarde van dezelfde woning maar dan in de situatie met bodembewegingen. Het verschil tussen beide waardes is de schade. Die schade is verschuldigd in de periode dat het woongenot is gemist.Vanwege het verband tussen fysieke schade aan een woning en het ontstaan van het recht op schadevergoeding wegens gemist woongenot is het uitgangspunt dat deze periode begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vastgestelde A- of B-schade is ontstaan. Voor de keuze van het eindpunt van de periode geldt als uitgangspunt de laatste dag van de maand waarin de schade is hersteld en geheel financieel is afgewikkeld.’
In de schadestaatprocedure zal de schade vanwege gederfd woongenot overeenkomstig deze maatstaf moeten worden begroot.
3.5
Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] betreffende het gederfd woongenot toewijzen en die betreffende het smartengeld afwijzen.
In het arrest van 19 december 2019 heeft het hof het vonnis van de rechtbank al vernietigd. Dat hoeft dus niet meer te gebeuren. Ook heeft het hof al beslist op de proceskosten tot dat moment. Nadien zijn partijen alleen griffierecht verschuldigd geworden. Omdat dat het gevolg is van de (aanvankelijke) keuze van [geïntimeerde] om door te procederen over het smartengeld, en [geïntimeerde] op dat punt in het ongelijk is gesteld, zal het hof haar in die kosten veroordelen.

4.4. De beslissing

Het hof:
verklaart voor recht dat NAM onrechtmatig heeft gehandeld tegen [geïntimeerde] en aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW en 6:177 BW voor haar vermogensschade wegens gemist woongenot;
veroordeelt NAM tot vergoeding van de vermogensschade wegens gemist woongenot, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van NAM die gemaakt zijn na de splitsing van de procedure en bepaalt deze kosten op € 716,- voor verschotten;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de andere vorderingen af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, R.E. Weening en M. Willemse en is op
27 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.