ECLI:NL:GHARL:2022:8326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
200.222.324/01 en 200.222.187/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding immateriële schade en vermogensschade na gaswinning door NAM

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een vordering van verschillende bewoners en eigenaren in de omgeving van gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). De eisers vorderen schadevergoeding voor immateriële schade en vermogensschade als gevolg van de gaswinning, die hun woongenot zou hebben aangetast. Het hof heeft eerder in een arrest van 17 december 2019 bepaald dat de eisers hun vorderingen verder moesten onderbouwen. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep tegen dit arrest verworpen op 15 oktober 2021.

In het huidige arrest van 27 september 2022 heeft het hof de vorderingen van de eisers tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat zij deze niet verder hebben onderbouwd. Voor de vorderingen tot vergoeding van vermogensschade is echter vastgesteld dat er minimaal eenmaal A- of B-schade aan de woningen van de eisers is vastgesteld, waardoor deze vorderingen wel toewijsbaar zijn. Het hof heeft de NAM aansprakelijk verklaard voor de vermogensschade wegens gemist woongenot op grond van artikel 6:162 BW en 6:177 BW. De schadevergoeding moet worden vastgesteld en vereffend volgens de wet. De overige vorderingen van de eisers zijn afgewezen.

Het hof heeft in zijn beslissing de eerdere arresten en de indeling van de eisers in categorieën meegenomen, waarbij de eisen voor toewijsbaarheid van de vorderingen zijn uiteengezet. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende onderbouwing voor vorderingen tot schadevergoeding in het kader van gaswinning en de gevolgen daarvan voor de betrokken bewoners.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.222.324/01 en 200.222.187/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/109028 en C/19/109680)
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. R. van Tricht, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats2] ,
3. [geïntimeerde3],
wonende te [woonplaats2] ,
4. [geïntimeerde4],
wonende te [woonplaats3] ,
5. [geïntimeerde5],
wonende te [woonplaats3] ,
6. [geïntimeerde6] ,wonende te [woonplaats2] ,
7. [geïntimeerde7],
wonende te [woonplaats4] ,
8. [geïntimeerde8],
wonende te [woonplaats5] ,
9. [geïntimeerde9],
wonende te [woonplaats6] ,
10. [geïntimeerde10],
wonende te [woonplaats7] ,
11. [geïntimeerde11],
wonende te [woonplaats8] ,
12. [geïntimeerde12],
wonende te [woonplaats9] ,
13. [geïntimeerde13],
wonende te [woonplaats9] ,
14. [geïntimeerde14],
wonende te [woonplaats8] ,
15. [geïntimeerde15],
wonende te [woonplaats10] ,
16. [geïntimeerde16],
wonende te [woonplaats11] ,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden1],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers,
advocaat: mr. P.W. Huitema, die kantoor houdt te Groningen,
en in de zaak met nummer 200.222.187/01 van
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. R. van Tricht, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen

1.1. [geïntimeerde17] ,wonende te [woonplaats12] ,2. [geïntimeerde18] ,wonende te [woonplaats8] ,3. [geïntimeerde19] ,wonende te [woonplaats13] ,4. [geïntimeerde20] ,wonende te [woonplaats14] ,5. [geïntimeerde21] ,wonende te [woonplaats14] ,6. [geïntimeerde22] ,wonende te [woonplaats15] ,7. [geïntimeerde23] ,wonende te [woonplaats15] ,8. [geïntimeerde24] ,wonende te [woonplaats8] ,hierna gezamenlijk te noemen [geïntimeerden2] ,geïntimeerden in het principaal hoger beroep,appellanten in het incidenteel hoger beroep,bij de rechtbank: eisers,advocaat: mr. P.W. Huitema, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 augustus 2020 hier over.
1.2
Vervolgens zijn de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
[geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] hebben samen met een aantal andere eigenaren en/of bewoners van een woning in (de omgeving van) het gebied waar aardgas wordt gewonnen een procedure aanhangig gemaakt tegen NAM. In deze procedure vorderen zij dat wordt vastgesteld dat zij recht hebben op vermogensschade vanwege het gemis aan een ongestoord woongenot en dat zij recht hebben op vergoeding van smartengeld (immateriële schade), onder meer vanwege die inbreuk op hun woongenot.
2.2
In een arrest van 17 december 2019 [1] heeft het hof bepaald dat onder andere [geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] hun vordering tot schadevergoeding vanwege gemist woongenot en/of tot vergoeding van immateriële schade nog verder dienen te onderbouwen. De Hoge Raad heeft op 15 oktober 2021 [2] het cassatieberoep tegen dat arrest verworpen.
2.3
[geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] hebben ervoor gekozen hun vorderingen niet verder te onderbouwen. Het hof zal hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade afwijzen en voor zover hun vorderingen tot vergoeding van vermogensschade vanwege gemist woongenot al wel voldoende onderbouwd waren deze vorderingen alsnog toewijzen.
2.4
Het hof zal deze beslissing hierna toelichten.

3.3. De motivering van de beslissing

3.1
Het hof heeft in het arrest van 17 december 2019 eisen gesteld aan de toewijsbaarheid van de vorderingen van (onder meer) [geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] Die eisen komen erop neer dat een vordering tot vergoeding van vermogensschade vanwege gemist woongenot toewijsbaar is indien aan de woning van eisers minimaal eenmaal fysieke schade veroorzaakt of verergerd door aardbevingen (zogenaamde A-schade of B-schade) is vastgesteld. Voor de toewijsbaarheid van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is vereist dat tenminste tweemaal A- of B-schade is vastgesteld.
3.2
In het arrest van 17 december 2019 heeft het hof alle eisers ingedeeld in categorieën.
[geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] zijn allen ingedeeld in categorieën B1
(eisers van wie de vergoeding tot vermogensschade wegens gemist woongenot toewijsbaar is, maar van wie onduidelijk is of het smartengeld wel toewijsbaar is), D1
(eisers van wie onduidelijk is of (een van) beide vorderingen toewijsbaar is) en D2
(eisers van wie de vordering tot vermogensschade vanwege gederfd woongenot niet toewijsbaar is en onduidelijk is of het smartengeld wel toewijsbaar is). Deze indeling was gebaseerd op de aan het hof voorgelegde gegevens over het aantal malen dat A- of B-schade aan de woningen van (onder meer) [geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] was vastgesteld. Het hof zal in dit arrest uitgaan van wat het daarover in dat arrest heeft overwogen.
3.3
Omdat volgens het genoemde arrest bij de woningen van [geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] niet tweemaal A- of B-schade is vastgesteld en door hen geen aanvullende gegevens zijn aangevoerd, zullen hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.
3.4
Voor de vorderingen tot vergoeding van schade vanwege gemist woongenot ligt dat anders. Voor degenen van [geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] die door het hof zijn ingedeeld in categorie B1 staat vast dat eenmaal sprake is geweest van A- of B-schade. Hun vordering tot vergoeding van vermogensschade vanwege gemist woongenot en de daarmee samenhangende vordering tot een verklaring voor recht zijn dan ook toewijsbaar. Het gaat in de zaak met nummer 200.222.324/01 ( [geïntimeerden1] ) om de geïntimeerden 1 t/m 6, 8 t/m 10 en 12 t/m 15 en in de zaak met nummer 200.222.187/01 ( [geïntimeerden2] ) om alle geïntimeerden. De vorderingen betreffende de schade vanwege gemist woongenot van de geïntimeerden 7, 11 en 16 in de zaak met nummer 200.222.324/01 zijn niet toewijsbaar.
3.5
In het arrest 19 december 2019 overwoog het hof over de wijze van begroting van deze schade:

De vermogensschade vanwege gemist woongenot moet worden begroot volgens de door de Hoge Raad in de uitspraak van 19 juli 2019 [hof: in rov. 2.12.4] gegeven maatstaf (…). Die komt erop neer dat de huurwaarde van een woning in een situatie zonder bodembewegingen (op basis van een marktconforme huur) moet worden vergeleken met de huurwaarde van dezelfde woning maar dan in de situatie met bodembewegingen. Het verschil tussen beide waardes is de schade. Die schade is verschuldigd in de periode dat het woongenot is gemist.Vanwege het verband tussen fysieke schade aan een woning en het ontstaan van het recht op schadevergoeding wegens gemist woongenot is het uitgangspunt dat deze periode begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vastgestelde A- of B-schade is ontstaan. Voor de keuze van het eindpunt van de periode geldt als uitgangspunt de laatste dag van de maand waarin de schade is hersteld en geheel financieel is afgewikkeld.’
In de schadestaatprocedure zal de schade vanwege gederfd woongenot overeenkomstig deze maatstaf moeten worden begroot.
3.6
In het arrest van 19 december 2019 heeft het hof het vonnis van de rechtbank al vernietigd. Dat hoeft dus niet meer te gebeuren. Ook heeft het hof al beslist op de proceskosten tot dat moment. Omdat geen verdere kosten zijn gemaakt, ziet het hof geen reden daarover een aanvullende beslissing te nemen. Het hof zal dan ook volstaan met een toe- of afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden1] en [geïntimeerden2] op de wijze als hiervoor is vermeld.

4.4. De beslissing

Het hof:
verklaart voor recht dat NAM onrechtmatig heeft gehandeld tegen de geïntimeerden 1 t/m 6, 8 t/m 10 en 12 t/m 15 in de zaak met nummer 200.222.324/01 en tegen alle geïntimeerden in de zaak met nummer 200.222.187/01 en aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW en 6:177 BW voor hun vermogensschade wegens gemist woongenot;
veroordeelt NAM tot vergoeding van de vermogensschade wegens gemist woongenot van de hiervoor genoemde geïntimeerden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de andere vorderingen van de hiervoor genoemde geïntimeerden en de vorderingen van de geïntimeerden 7,11 en 16 in de zaak met nummer 200.222.324/01 af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, R.E. Weening en M. Willemse en is op
27 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.