ECLI:NL:GHARL:2022:8226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
200.309.580/01 en 200.310.884/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders, de vader en de moeder, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen en zijn in hoger beroep gekomen tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland. De vader heeft grieven ingediend tegen de gedeeltelijke uithuisplaatsing van de kinderen in een weekendpleeggezin, terwijl de ouders gezamenlijk in hoger beroep zijn gekomen tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2022 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en is er een tolk aanwezig geweest. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn voor een (volledige) uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders hebben in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en wisselingen van woonplek, wat een negatieve impact heeft gehad op de kinderen. De vader heeft hulp ontvangen, maar er zijn zorgen over zijn opvoedingscapaciteiten en de communicatie met de hulpverlening.

Het hof heeft geoordeeld dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de eerdere verzoeken tot uithuisplaatsing niet zijn verergerd en dat er ruimte is voor verbetering in de thuissituatie. De beslissing van het hof houdt in dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek en dat de beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd voor de periode tot 6 oktober 2022, maar wordt vernietigd voor de periode daarna. Het hof wijst het verzoek van de GI tot een machtiging tot uithuisplaatsing af voor de periode na 6 oktober 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.309.580/01 en 200.310.884/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 181719 en 183427)
beschikking van 22 september 2022
inzake
[verzoeker](de vader) en
[verzoekster](de moeder),
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Schriemer te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 januari 2022, (uitgesproken onder zaaknummer 181719), en 13 april 2022 en 26 april 2022, (uitgesproken onder zaaknummer 183427).

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.309.580/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 13 april 2022;
- een brief namens de vader van 12 mei 2022 met bijlage(n).
In de zaak met nummer 200.310.884/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 mei 2022;
- een journaalbericht namens de ouders van 1 juni 2022met bijlage(n);
- een verweerschrift met bijlage(n) namens de GI;
- een brief namens de ouders van 13 juli 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 5 september 2022 met bijlage(n).
In beide zaken
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat en [de tolk] , tolk in de Somalische taal (met tolknummer: [nummer1] ). Namens de GI is [naam1] verschenen. Mr. Schriemer heeft een pleitnota overgelegd.

3.De feiten in beide zaken

3.1
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] , geboren [in] 2012, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2011.
3.2
De ouders wonen apart van elkaar. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] woonden voor de uithuisplaatsing bij de vader.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 6 november 2019 onder toezicht van de GI. De maatregel is hierna verlengd, voor het laatst tot 6 november 2022.
3.4
Bij beschikking van 14 januari 2022 is een gedeeltelijke machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin verleend met ingang van
14 januari 2022 tot 6 november 2022, waarbij zij elk weekend van vrijdagmiddag uit school tot en met maandagochtend naar school bij het pleeggezin zullen verblijven.
Deze maatregel is niet uitgevoerd, omdat geen geschikt pleeggezin kon worden gevonden.
3.5
Bij tussenbeschikking van 13 april 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgewezen en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 26 april 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg dan wel gezinshuis verleend, met ingang van
26 april tot uiterlijk 6 november 2022.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met nummer 200.309.580/01
4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 14 januari 2022. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de (gedeeltelijke) machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor weekendpleegzorg in die zin dat geen machtiging tot uithuisplaatsing zal worden verleend.
In de zaak met nummer 200.310.884/01
4.2
De ouders zijn met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 26 april 2022. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het ingestelde hoger beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.309.580/01

5.1
Het hoger beroep van de vader in deze zaak is ter zitting ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
In de zaak met nummer 200.310.884/01
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn die een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] rechtvaardigen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Uit het dossier blijkt dat de problematiek en het huiselijk geweld tussen de ouders en de wisselingen van woonplek (en onlangs nog een schoolwissel) ingrijpend zijn geweest voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Omdat de moeder onvoldoende beschikbaar was zijn (uiteindelijk) beide kinderen bij de vader gaan wonen. Vanwege de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en hun opvoedingssituatie bij de vader zijn zij in 2019 onder toezicht gesteld. De afgelopen jaren is veel hulpverlening ingezet in het gezin. Zo heeft de vader intensieve opvoedingsondersteuning gehad, hulp/huiswerkbegeleiding van juf [naam2] (3x per week) en begeleiding vanuit [naam3] (2x per week), een instantie die mensen met een migratieachtergrond ondersteunt. In 2021 heeft [naam4] een ouderschapstaxatie uitgevoerd om te onderzoeken in hoeverre de vader kan aansluiten bij de opvoedingsbehoefte van de kinderen. Uit de verslagen van [naam4] (september 2021), [naam5] (april 2021) en het meest recent [naam3] (april 2022) blijken zorgen over de kinderen en aandachtspunten voor de vader. Dit leidde begin 2022 tot een verzoek van de GI, op advies van [naam4] , aan de kinderrechter tot gedeeltelijke uithuisplaatsing van de beide kinderen, te weten in het weekend, welk verzoek door de kinderrechter is toegewezen. De vader stond achter deze gedeeltelijke uithuisplaatsing. Omdat geen passend weekendpleeggezin kon worden gevonden, is deze uithuisplaatsing niet geeffectueerd.
5.5
Het hof is van oordeel dat van een noodzaak voor een (volledige) uithuisplaatsing van de kinderen onvoldoende is gebleken.
Een uithuisplaatsing is een zogenoemd ‘ultimum remedium’ dat in de regel uiteindelijk wordt ingezet als andere, minder ingrijpende maatregelen hebben gefaald. In het bijzonder is het hof niet gebleken dat de zorgen over de situatie van de kinderen, die ten grondslag lagen aan het eerste verzoek van de GI tot een gedeeltelijke plaatsing van de kinderen in een weekendpleeggezin, in de periode hierna dusdanig zijn verergerd dat een machtiging tot een volledige uithuisplaatsing tot de enige mogelijkheid behoorde. De ‘nieuwe’ zorgen, zoals genoemd in de notulen van de GI van 31 maart 2022, vindt het hof hiertoe onvoldoende. Ook ter zitting heeft het hof weinig concreets dan wel nieuws gehoord over de toegenomen zorgen in die periode. Het hof betrekt in zijn afweging dat de door de GI genoemde zorgen, die hoe dan ook serieus moeten worden genomen, grotendeels terugkomen in de verslagen van [naam4] en [naam3] (welk verslag dateert van diezelfde periode), maar niet tot de conclusie hebben geleid dat een algehele uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. Volgens [naam4] en [naam3] is de vader, met de juiste hulp en begeleiding, in staat om voor de kinderen te zorgen. Weliswaar is al veel hulpverlening ingezet in de thuissituatie bij de vader, maar ook is het hof gebleken dat het lastig was om passende hulp te vinden en dat er niet altijd duidelijke doelen vanuit de hulpverlening zijn gesteld. Dat de vader moeite heeft om adviezen op te volgen en te begrijpen wat van hem wordt verwacht, heeft in elk geval voor een deel te maken met de taalbarrière tussen de vader en de hulpverlening en tussen de vader en de kinderen en met cultuurverschillen en het aanpassingsvermogen van de vader in dit verband. De vader stond en staat open voor passende hulpverlening binnen het gezin. Hier zit naar het oordeel van het hof nog ruimte om tot verbetering van de thuissituatie te komen.
5.6
Het voorgaande laat onverlet dat de situatie kwetsbaar is en dat op voortvarende wijze dient te worden gewerkt aan wat de kinderen (extra) nodig hebben, gelet op de zorgen die zijn geconstateerd. In het kader van de ondertoezichtstelling dient er zicht te blijven op de ontwikkeling van de kinderen en dienen er duidelijke doelen/hulpvragen te worden opgesteld, waarbij in elk geval aandacht komt voor de vraag wat de vader nodig heeft om tot een verbetering in de communicatie te komen (met de kinderen en met de hulpverlening). De vader heeft gerichte hulp nodig bij zowel praktische (huishoudelijke) zaken als bij zijn taken als opvoeder, waarbij een vertaalslag/brug wordt gemaakt tussen de Somalische en Nederlandse gebruiken en taal, en waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande cultuurverschillen en wat acceptabel is gelet op de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (die in Nederland zijn geboren en ingeburgerd). Verder kan alsnog worden gedacht aan een logeergezin voor de kinderen, om de vader in de weekenden te ontlasten. De vader heeft ter zitting bevestigd hiervoor open te staan, mits de Somalische cultuur (zoals halal eten) in het betreffende gezin wordt gerespecteerd. Het hof verwacht van de vader dat hij, conform zijn toezegging ter zitting en in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zijn uiterste best gaat doen om zich samen met de hulpverlening in te zetten en te werken aan voornoemde aandachtspunten.
5.7
Het hof zal, met het oog op de belangen van de kinderen die zijn gebaat bij een zorgvuldige voorbereiding van de overgang van het huidige gezinshuis terug naar de vader (waaronder het in gang zetten van de benodigde hulpverlening in de thuissituatie), enkel en alleen vanuit praktische redenen de bestreden beschikking vernietigen vanaf 14 dagen na deze uitspraak in plaats van een volledige vernietiging vanaf de aanvang van de maatregel.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.309.580/01
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in de zaak met nummer 200.310.884/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 april 2022, voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over de periode tot 6 oktober 2022 en vernietigt die beschikking voor de periode daarna;
en beslist opnieuw:
wijst het verzoek van de GI tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 6 oktober 2022;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, I.A. Vermeulen en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 22 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.