In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een winkelpand, gelegen aan [adres1] 32 te [plaats1], voor het jaar 2020, waarbij de heffingsambtenaar de waarde op € 939.000 heeft vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 juli 2022 is de gemachtigde van belanghebbende, A. van den Dool, verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het geschil draait om de vraag of de vastgestelde waarde van het onroerend goed te hoog is. Belanghebbende stelt dat de kapitalisatiefactor in het taxatierapport te hoog is en bepleit een lagere waarde van € 641.000, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op basis van een taxatierapport van 4 maart 2021.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende over het leegstandsrisico en de risico-opslag verworpen, en geconcludeerd dat de taxateur de kapitalisatiefactor op een juiste manier heeft bepaald. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. Er zijn geen kosten voor griffierecht of proceskosten toegewezen.