Uitspraak
bij de rechtbank: gedaagde,
[appellant1],
1.Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
Klaverblad,
Goudse,
Klaverblad c.s.,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant2],
advocaat: mr. A. Kilinç, die kantoor houdt te Amsterdam
1.Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
Klaverblad,
Goudse,
Klaverblad c.s.,
1.De procedure bij de rechtbank in beide zaken
19 juni 2019, 15 april 2020 en 14 april 2021, die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.
2.De procedure bij het hof in beide zaken
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 juli 2021 van [appellant2] ,
- de memorie van grieven van [appellant2] ,
2.4 Omdat de beide zaken nauw met elkaar samenhangen, zal het hof in één arrest op beide zaken beslissen.
3.Waar gaat het in deze beide zaken om?
4.4. De relevante feiten in beide zaken
.Na de scheiding hebben [appellant2] en [appellant1] het contact met elkaar onderhouden.
"De heer [appellant1] "en bij de vraag:
"In welke relatie staat diegene tot u of de veroorzaker?",
"Geen". [appellant1] heeft op verzoek van Klaverblad het aangifteformulier aangevuld. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen de schaderegelaar en arbeidsdeskundige van Klaverblad enerzijds en [appellant1] anderzijds. Bij de gesprekken was een mevrouw aanwezig die bij Klaverblad is geïntroduceerd als mevrouw [naam3] . In december 2016 hebben [appellant1] en Klaverblad een vaststellingsovereenkomst gesloten. Klaverblad heeft aan [appellant1] in totaal € 56.936, 41 aan schadevergoeding betaald. Het merendeel van dit bedrag is op verzoek van [appellant1] gestort op eerdergenoemde bankrekening die op naam staat van [dochter2] . Onder meer is een vergoeding uitgekeerd voor het aanpassen van de woning (nieuwe vloerbedekking en het aanbrengen van beugels/handgrepen) en de aanschaf van een scootmobiel.
[naam5] , een vertegenwoordiger van het inmiddels door [appellant1] ingeschakelde letselschadebureau (hierna [naam5] ) en (op 16 oktober 2018) met [dochter1] en [naam2] .
In een brief van diezelfde datum aan [naam5] heeft Goudse de schadeclaim afgewezen, de betaalde voorschotten teruggevorderd en aanspraak gemaakt op vergoeding van de gemaakte onderzoekskosten. Ook is melding gemaakt van het feit dat de gegevens van [appellant1] zullen worden doorgegeven aan de Stichting CIS voor verwerking in het extern incidentenregister. Eerder had Goudse [naam5] er al van in kennis gesteld dat de gegevens van [appellant1] zouden worden opgenomen in het incidentenregister van Goudse.
5.De bespreking van de geschilpunten in beide zaken
grief 1van hun memorie van grieven.
“
Bovendien zijn de getuigen in deze zaak niet gehoord over een routinematige kwestie, die in de regel weinig indruk zal hebben gemaakt, maar over ernstige verdenkingen van fraude”.
Volgens [appellant1] heeft de rechtbank, zonder dat de getuigen dat hebben verklaard, ten onrechte zonder meer aangenomen dat het onderzoek in deze kwestie veel indruk op hen heeft gemaakt. Dat bezwaar berust op een verkeerde lezing van de overweging. De rechtbank heeft niet meer overwogen dan dat het onderzoek waarover de getuigen [de getuige1] , [de getuige2] en [naam4] hebben verklaard geen routinekwestie was, maar een ernstige fraudekwestie. Daarmee heeft de rechtbank terecht tot uitdrukking gebracht dat de kwestie waarnaar de genoemde getuigen onderzoek deden geen ‘dertien in een dozijn zaak’ betrof. Het ligt voor de hand dat een betrokkene aan een bijzondere zaak meer herinnering heeft dan aan een doorsneezaak.
Het verslag van het tweede gesprek is naar [dochter1] en [naam2] gestuurd, met het verzoek om te laten weten of zij konden instemmen met de weergave. [dochter1] en [naam2] hebben niet op dit verzoek, en evenmin op een herinnering, gereageerd. Pas enkele maanden later - in januari 2019 - hebben ze elk een, gelet op de bewoordingen, gelijkluidende verklaring ondertekend. Die verklaring houdt in dat zij zich distantiëren van alle uitspraken die zij in hun contacten met [de getuige1] en [de getuige2] hebben gedaan. De verklaringen zouden niet “zo uitgesproken zijn” en onder druk zijn afgelegd, waarbij Goudse de uitspraken zonder toestemming op papier heeft gezet.
De reden [hof: van het tekenen van de in punt 5.13 vermelde verklaring] is dat ik schrok van de consequenties en omdat de verklaring niet klopte”. Die tweede reden heeft [naam2] dus niet uitgewerkt en hij kon er tijdens het getuigenverhoor ook geen inhoud aan geven: “
Op welk punt het verslag niet klopt durf ik niet te zeggen”. De stelling van [appellant1] dat Klaverblad c.s. de gesprekken en de verslagen ervan zonder toestemming van [dochter1] en [naam2] niet in deze procedure mogen gebruiken, heeft hij niet onderbouwd. Het hof gaat er dan ook aan voorbij.
5.15 Voor zover [appellant1] met zijn grief wil bereiken dat de gespreksverslagen niet mogen worden gebruikt voor het bewijs, slaagt hij daarin gezien het voorgaande niet. In zoverre faalt de grief. Het hof gaat ervan uit dat de verslagen een correcte weergave zijn van wat is besproken en dat [dochter1] , [naam2] , [appellant1] en [appellant2] hebben gezegd wat daarover in de verslagen is vermeld. Dat betekent nog niet dat wat zij gezegd hebben ook inhoudelijk juist is. Het antwoord op de vraag of en in hoeverre dat aannemelijk, is zal het hof hierna geven. Het hof zal bij dat antwoord ook betrekken wat [appellant1] in zijn grief heeft opgemerkt over de beperkte contacten tussen hem en zijn dochter en (gewezen) schoonzoon.
grief 3 van [appellant1]en
grief 2 van [appellant2]- tegen dit oordeel gaan zij in op elk van de door de rechtbank vermelde feiten en omstandigheden. Omdat zij, in de kern, dezelfde argumenten gebruiken, zal het hof hun grieven tezamen bespreken.
[appellant2] en [appellant1] zijn dus niet alleen ex-echtgenoten, maar onderhouden nog steeds intensief contact met elkaar. Door ondanks deze situatie de vraag in welke relatie zij tot [appellant1] staat met “geen” te beantwoorden, heeft [appellant2] Klaverblad onjuist geïnformeerd. De onjuiste informatieverstrekking betreft een relevant onderwerp: het maakt voor de beoordeling van een schadeclaim verschil of het slachtoffer en de verzekerde, de mogelijk aansprakelijke partij, in een relatie tot elkaar staan en hoe intensief die relatie is, al is het alleen al om te kunnen beoordelen of de verzekerde ook een (financieel) belang heeft bij de afwikkeling van de claim.
heeft in het gesprek van 16 oktober 2018 volgens het gespreksverslag verklaard dat haar moeder, [appellant2] dus, bij de gesprekken met Klaverblad aanwezig was:
“
[dochter1] zegt zeker te weten dat haar moeder bij al die gesprekken aanwezig is geweest.
“
Mijn vraag is altijd: is er sprake geweest van eerdere ongevallen. Deze vraag heb ik toen ook gesteld. Het antwoord was dat er vijf jaar eerder een ongeval was geweest waarbij een hond tegen zijn fiets aan kwam. [appellant1] zei uitdrukkelijk dat daar geen aansprakelijke partij voor was. Hij zei daarbij dat de eigenaar van de hond niet bekend was geworden. Volgens mij gaf hij aan dat hij daarbij letsel aan zijn linker oor had opgelopen. Dat is het enige andere ongeval waar hij over heeft gesproken. Ik ka[n] me niet herinneren dat mevrouw [appellant2] over dat eerdere ongeval iets heeft gezegd.”
De eerste omstandigheid betreft de gevolgen van het [appellant1] naar eigen zeggen overkomen ongeval. In de gesprekken met [naam4] over de afwikkeling van het ongeval met de hond is door [appellant1] aangegeven dat hij ernstig beperkt was door dit ongeval. Zo zou hij vanwege duizeligheid niet meer kunnen fietsen, was autorijden onverantwoord (hij werd door anderen gereden), was hij aangewezen op een scootmobiel (Klaverblad heeft een vergoeding betaald voor de aanschaf van een scootmobiel) en kon hij zijn honden niet meer zelf uitlaten. [dochter1] en [naam2] hebben in het gesprek van 16 oktober 2018 verklaard dat zij nooit iets van letsel bij [appellant1] hebben gemerkt of vernomen. [appellant1] heeft volgens [naam2] ook steeds zijn honden zelf uitgelaten en [naam2] en [dochter1] hebben hem nooit in een scootmobiel zien rijden. In het gesprek van
28 februari 2017 heeft [dochter1] verklaard dat haar vader ook vóór het door hem gestelde fietsongeval dagelijks zelf autoreed. De door [appellant1] aan zijn claim op Klaverblad ten grondslag gelegde klachten en beperkingen worden dan ook niet door [dochter1] en [naam2] , zijn dochter en schoonzoon, herkend. Dat is, ook indien geen sprake is van intensief contact, merkwaardig, omdat [dochter1] wel dagelijks contact had met haar moeder, die, zoals hiervoor is vastgesteld, intensief contact had met [appellant1] .
gaf aan dat zij tijdens en na ons eerdere interview ontdekte dat er meer aan de hand was. En zeker nadat zij tijdens het gesprek met haar ouders en de heer [naam5] meer informatie verkreeg over andere schadeclaims van haar ouders, kwam zij er achter dat er veel ongeloofwaardige zaken werden geclaimd waarbij haar vader en moeder elkaar over en weer aansprakelijk stelden en letsel hebben geclaimd.”
Zowel [naam2] als [dochter1] vinden ook deze eerdere claims (die van Klaverblad en Unigarant) op z’n minst ongeloofwaardig. [dochter1] illustreert dat aan de hand van de claim over de trapleuning:
“
Het feit dat de trapleuning niet goed bevestigd was zou, volgens [dochter1] , haar vader aangegrepen hebben om Woonservice Westerbork voor de letselschade van mevrouw [appellant2] aansprakelijk te stellen. Mevrouw [appellant2] had echter juist in die tijd een ontstoken oog en dat oog was helemaal dik daardoor. Het leek alsof ze er op gevallen was. Toen hebben haar ouders (haar vader voornamelijk) bedacht dat ze daar gebruik van konden maken. Zij hebben toen geclaimd dat zij door die kapotte trapleuning was komen te vallen en daarbij letsel had opgelopen, terwijl van het vallen helemaal geen sprake was.”
vier jaar tijd gezamenlijk betrokken zijn bij drie ongevallen, terwijl uit de verklaring van hun dochter volgt dat zij ongevallen ensceneerden om schade te kunnen claimen bij een verzekeraar.
Met deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof bewezen dat [appellant1] en [appellant2] samen de bedoeling hebben gehad om Klaverblad door het doen van onjuiste mededelingen bij het indienen en afwikkelen van de claim voor het ongeval van 12 januari 2015 te bewegen een uitkering te verstrekken die Klaverblad zonder die mededelingen niet zou hebben verstrekt. Daarmee is dus het bewijs geleverd dat Klaverblad volgens het tussenvonnis van 15 april 2020 moest leveren. De bezwaren van [appellant1] en [appellant2] tegen het oordeel van de rechtbank dat dat bewijs geleverd is, falen dan ook.
grief 4 van [appellant1]en
grief 3 van [appellant2]- lichten zij hun bezwaren toe. Het hof zal hun bezwaren hierna bepreken.
27 juni 2018 heeft [appellant1] , desgevraagd, aangegeven dat hij niet de namen wilde geven van degenen die hem zouden hebben geholpen met de hiervoor vermelde activiteiten. Het hof overweegt in dit verband nog dat [dochter1] en [naam2] hebben verklaard dat zij niets hebben gemerkt van klachten of beperkingen van [appellant1] als gevolg van het door hem gestelde ongeval met de fiets.
6.De beslissing
1 februari 2022.