ECLI:NL:GHARL:2022:7665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.289.001
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onjuiste informatie bij aanvullende pensioenvoorziening en causaal verband met schade

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 28 oktober 2020 werd uitgesproken. Het geschil betreft de onjuiste informatie die [appellant] in 2006 heeft ontvangen over de werking van de Flexioenregeling, een aanvullende pensioenvoorziening aangeboden door Rabobank. [appellant] was van 1981 tot 2017 in dienst van Rabobank en heeft gesteld dat hij door de onjuiste informatie schade heeft geleden, die door een adviseur is begroot op € 66.213,-. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtsverhouding tussen [appellant] en Stichting Rabobank Pensioenfonds (RPF) in beginsel wordt beheerst door het Pensioenreglement. RPF heeft erkend dat de informatie in de brochure over de Flexioenregeling in 2006 onjuist was. Het hof oordeelt echter dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat de onjuiste informatie heeft geleid tot schade. Het hof concludeert dat de onjuiste informatie in 2006 niet heeft geleid tot schade, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij bij juiste informatie niet voor de Flexioenregeling zou hebben gekozen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 6 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.289.001
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 493569
arrest van 6 september 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna [appellant] te noemen
vertegenwoordigd door mr. S. van Gent
tegen
Stichting Rabobank Pensioenfonds
die is gevestigd in Utrecht
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna RPF te noemen
vertegenwoordigd door mr. S.J. Cammelbeeck.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 28 oktober 2020 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het hof gaat uit van de feiten die door de kantonrechter in het vonnis van 28 oktober 2020 onder 2.2 tot en met 2.10 zijn opgenomen. Tegen die feitenvaststelling zijn ook geen bezwaren ingebracht, behalve voor zover hierna daarop wordt teruggekomen.
2.2
Het geschil is als volgt samen te vatten. [appellant] was van 1 oktober 1981 tot en met 31 mei 2017 in dienst van Rabobank. Hij bekleedde laatstelijk de functie van directievoorzitter van één van de regionale banken. In de arbeidsovereenkomst tussen Rabobank en [appellant] is een incorporatiebeding opgenomen, dat kort gezegd, inhoudt dat het laatste Pensioenreglement van RPF geldend zal zijn. Rabobank bood haar medewerkers de mogelijkheid om deel te nemen aan een aanvullend pensioen onder de naam Flexioen. Dat is gekoppeld aan de al bestaande collectieve pensioenvoorziening die is ondergebracht bij RPF. De relatie tussen de deelnemers en RPF wordt beheerst door het Pensioenreglement van RPF. Op het moment dat [appellant] in september 2006 besloot om deel te nemen aan de Flexioenregeling gold het Pensioenreglement 2006. De werking van het Flexioen is aan de (potentiële) deelnemers uitgelegd in een Brochure en in een aantal FAQ’s. De materiële uitvoering van het Flexioen lag bij Robeco. Op basis van de informatie die [appellant] kreeg in 2006 ging hij ervan uit dat na eventuele beëindiging van zijn dienstverband bij Rabobank het kapitaal dat hij had ingelegd voor het Flexioen zou blijven renderen bij Robeco (of een derde) en pas op de pensioendatum zou worden toegevoegd aan het pensioenkapitaal. Nadat [appellant] aan het Flexioen is gaan deelnemen is de pensioenwetgeving gewijzigd en ook het Pensioenreglement en de Brochure. Toen werd de regeling zo, dat na uitdiensttreding het opgebouwde kapitaal aan het pensioenkapitaal werd toegevoegd. Toen [appellant] op 31 mei 2017 uit dienst trad werd zijn opgebouwde Flexioenkapitaal in datzelfde jaar overgeheveld naar RPF en toegevoegd aan zijn pensioenaanspraken. Vanaf dat moment werd dit bedrag alleen nog geïndexeerd.
2.3
[appellant] heeft op basis hiervan gesteld dat RPF zich ten opzichte van hem onrechtmatig heeft gedragen door (1) hem in 2006 onjuiste informatie over de werking van het Flexioen te geven en (2) hem ook niet op correcte wijze op de hoogte te brengen van de gewijzigde regeling van het Flexioen. Hij stelt hierdoor schade te hebben geleden, die door een adviseur is begroot op € 66.213,- Dat bedrag heeft hij vervolgens bij de kantonrechter gevorderd, vermeerderd met rente en kosten.
2.4
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, waarbij [appellant] zijn eis heeft gewijzigd in die zin dat, als het hof de schade niet (direct) kan vaststellen, verwijzing naar de schadestaat zal plaatsvinden.

3.Het oordeel van het hof

RPF heeft [appellant] onjuist geïnformeerd in 2006
3.1
Niet in geschil is dat de rechtsverhouding tussen [appellant] en RPF in beginsel beheerst wordt door het Pensioenreglement. In het Pensioenreglement dat gold in het jaar 2006 is ten aanzien van een aanvullend pensioen opgenomen:
14.3.1
De deelnemer heeft - zolang hij tevens werknemer is -de mogelijkheid tot het doen van extra bijdragen op een door de werkgever geopende rekening. De voorwaarden waaronder de deelnemer van deze mogelijkheid gebruik kan maken zullen nader door het Bestuur van het Rabobank Pensioenfonds worden vastgesteld in een bijlage bij dit reglement.
14.3.2
De (ex-)deelnemer heeft het recht om de extra bijdragen binnen het Rabobank Pensioenfonds om te zetten in pensioen. De extra bijdragen zullen in dat geval uitsluitend worden aangewend ter verhoging van de krachtens het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken van de (ex-)deelnemer. De verhoging vindt plaats bij ingang van het ouderdomspensioen dan wel na het overlijden van de (ex-)deelnemer voor zover dat ligt voor de
ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
14.3.3
De aanwending als bedoeld in het vorige lid vindt plaats overeenkomstig door het Bestuur van het Rabobank Pensioenfonds vastgestelde actuariële normen.
De in het eerste lid genoemde voorwaarden zijn (in 2006) niet vastgesteld.
3.2
Het Flexioen wordt formeel uitgevoerd door RPF en materieel door Robeco. RPF heeft erkend dat de inhoud van de Brochure over het Flexioen in 2006 onjuiste informatie gaf. In die brochure is, onder meer, opgenomen:
Het Rabobank Pensioenfonds heeft gekozen voor Flexioen als mogelijkheid voor vrijwillig aanvullend pensioensparen. De voorwaarden die hieraan verbonden zijn, zijn vastgelegd in de pensioenregeling van het Rabobank Pensioenfonds. Deze is te vinden op de website van het pensioenfonds www.rabobankpensioenfonds.nl.
(…)
Wanneer u het Rabobank Pensioenfonds verlaat, behoudt u het recht op het saldo dat u hebt opgebouwd op de Flexioen-rekening. Afhankelijk van de keuze die u maakt om wel of niet voor overdracht van uw pensioenaanspraken te kiezen, heeft u drie opties:
(…)
U kiest niet voor waarde-overdracht
• Slapende rekening
U houdt de Flexioen-rekening bij het pensioenfonds aan tot uw pensioendatum. De rekening wordt dus een slapende rekening, omdat er niets meer op gestort wordt. Bij pensionering wordt het aanwezige kapitaal naar dit pensioenfonds overgeboekt. Het pensioenfonds bepaalt vervolgens een pensioenaanspraak over de tot op dat moment opgebouwde saldi.
(…)
"Op het moment dat u met pensioen gaat, wordt er in overleg met het pensioenfonds in een pensioenuitkering voorzien. De Flexioen-rekening wordt op uw pensioendatum beëindigd. Met het bijeen gespaard kapitaal wordt op dat moment via het pensioenfonds een pensioenuitkering aangekocht. Samen met het gewone pensioen dat u verkrijgt uit de collectieve pensioenregeling van de Rabobank (PR 2006) krijgt u dus één (mogelijk in hoogte variërende) doorlopende pensioenuitkering, vanaf het moment dat u met pensioen gaat. Dat kan op 65-jarige leeftijd zijn, maar ook eerder, of later. "
Door RPF is niet bestreden dat de Brochure onder zijn verantwoordelijkheid en in samenspraak met hem is opgesteld.
3.3
Op basis van de hiervoor opgenomen informatie kon [appellant] in redelijkheid begrijpen dat hij een aanvullend pensioenkapitaal kon opbouwen bij Robeco, dat dit na zijn eerdere uitdiensttreding dan de pensioengerechtigde leeftijd een slapende rekening werd die echter tot zijn pensioen kon renderen en pas daarna aan het pensioenkapitaal zou worden toegevoegd. Het feit dat het Pensioenreglement in beginsel bindend is, werpt geen ander licht op de zaak. In dat reglement wordt de constructie zoals verwoord in de Brochure niet uitgesloten en aanvullende voorwaarden zijn niet geformuleerd. Het hof passeert de stelling van RPF dat [appellant] zich niet op het Pensioenreglement heeft gebaseerd, omdat dit pas ná het moment van zijn deelname door het bestuur is vastgesteld. Kennelijk was dan, zo leidt het hof daaruit af, een andere versie van het reglement van toepassing, maar RPF laat na dat te expliciteren, wat wel op haar weg had gelegen. In de stelling van [appellant] dat hij recht had op een zogenoemd “shoprecht” (in die zin dat hij het Flexioenkapitaal ook elders kon inzetten voor pensioen) volgt het hof hem echter niet. Uit het hierboven geciteerde deel van het Pensioenreglement en de Brochure 2006, in combinatie met het gegeven dat sprake is van een aanvulling op een reeds bestaand collectief pensioen bij RPF had hij moeilijk anders kunnen begrijpen dan dat het kapitaal (op de pensioengerechtigde leeftijd) zou worden ingekocht bij RPF. Dat in de FAQ Flexioen stond dat met het gespaarde Flexioenkapitaal bij een verzekeraar naar keuze pensioen kon worden aangekocht, was, gelet op de tegenstrijdigheid van die uitlating met de Brochure en het Pensioenreglement, onvoldoende voor een andere aanname. [appellant] heeft niet gesteld dat en waarom hij heeft aangenomen (en mogen aannemen) dat die FAQ boven de tekst van de Brochure en het Pensioenreglement ging.
RPF heeft [appellant] niet onvolledig geïnformeerd na 2006
3.4
In 2007 is de Pensioenwet (PW) in werking getreden, wat heeft geleid tot een wijziging van het Pensioenreglement en vervolgens is de regeling rond het Flexioen aangepast. In essentie komt het er vanaf dat moment op neer dat na beëindiging van het dienstverband het Flexioenkapitaal wordt omgezet in een ouderdoms- en partnerpensioen (art. 3 lid 1 jo. art 6 lid 1 Pensioenreglement). In dit kader heeft [appellant] RPF verweten dat het heeft nagelaten hem hierover op een duidelijke wijze te informeren. Op dit punt deelt het hof de visie van [appellant] niet. Allereerst merkt het hof op dat het enkele feit dat sprake is van een incorporatiebeding nog niet wil zeggen dat RPF met verwijzing daarnaar kan volstaan. Dat heeft RPF ook niet gedaan. RPF, bewust van de aanscherping van de informatieverstrekking door pensioenuitvoerders in art. 45 en 48 PW, heeft namelijk de gewijzigde regelingen (Pensioenreglement en Brochure) op de website geplaatst en gezorgd dat die regelingen benaderbaar waren via het HR Portaal van Rabobank. Daarnaast heeft RPF elektronische nieuwsbrieven uitgegeven. Bij conclusie van dupliek heeft RPF een exemplaar van zo’n nieuwsbrief overgelegd, waarin wordt gewezen op een wijziging van het Pensioenreglement met ingang van 1 januari 2008. [appellant] heeft niet bestreden dat hij (1) heeft ingestemd om op deze wijze te worden geïnformeerd en (2) deze nieuwsbrief heeft ontvangen. Hiermee staat, gezien de toegelaten mogelijkheid om deelnemers via elektronische weg te informeren, vast dat [appellant] op voldoende wijze kennis had kunnen nemen van de wijzigingen.
Causaal verband?
3.5
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag wat het gevolg is van de onjuiste informatieverstrekking in 2006, toen [appellant] besloot deel te nemen aan het Flexioen. Het enkele feit dat [appellant] onjuist is geïnformeerd wil nog niet zeggen dat hij als gevolg daarvan ook schade heeft geleden. Hoewel aan [appellant] kan worden toegegeven dat het verstrekken van juiste informatie bij een gecompliceerd product als pensioen noodzakelijk is, wil dat nog niet zeggen dat iedere tekortkoming op dat punt leidt tot schadeplichtigheid tegenover de deelnemer. Daarvoor zijn alle omstandigheden van het geval van belang en moet de situatie zonder juiste informatie in 2006 worden vergeleken met de hypothetische situatie waarin [appellant] in 2006 wel te horen zou hebben gekregen dat het opgebouwde Flexioenkapitaal na uitdiensttreding zou worden toegevoegd aan het opgebouwde pensioenkapitaal.
3.6
Het hof overweegt in dat kader dat als onbetwist vaststaat dat [appellant] , zeker in 2006, nog de intentie had om langdurig bij Rabobank te blijven werken en dat zijn vertrek in 2017, vier jaren voor zijn pensioengerechtigde leeftijd, niet zíjn keuze is geweest. De Flexioenregeling sloot aan bij zijn voornemen nog langdurig bij Rabobank werkzaam te blijven. [appellant] heeft niet gesteld dat hij bij juiste informatie niet voor het Flexioen zou hebben gekozen en welke keuze hij dan wel zou hebben gemaakt als RPF hem wel op een juiste wijze had geïnformeerd. Met andere woorden: onvoldoende is onderbouwd dat de schade die [appellant] stelt te lijden het gevolg is van de onjuiste informatie. Onduidelijk blijft waarom [appellant] in de situatie dat hem wel de juiste informatie was gegeven, niet aan het Flexioen zou hebben deelgenomen. Het hof had minstens van [appellant] verwacht dat hij op dat punt een gemotiveerd standpunt had ingenomen. Dat ontbreekt echter volledig. Dit leidt ertoe dat de onjuiste informatie in 2006 niet tot gevolg heeft gehad dat [appellant] schade heeft geleden. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [appellant] ook in hoger beroep moet worden afgewezen. Aan een bespreking van de omvang van het gestelde nadeel van [appellant] komt het hof niet toe.
De conclusie
3.7
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
3.8
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 28 oktober 2020;
2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van RPF:
€ 2.106,- aan griffierecht
€ 2.031,- aan salaris van de advocaat van RPF (1 procespunt x appeltarief IV)
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3. veroordeelt [appellant] tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend, aan RPF zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
2. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, L.J. de Kerpel-van de Poel en M.P.C.J. van Bavel, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.